ECLI:NL:RBGEL:2023:2259

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
05-011512-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreigingen en diefstal met bijzondere voorwaarden

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen en diefstal. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, onder bijzondere voorwaarden. De man was schuldig bevonden aan bedreigingen gericht tegen medewerkers van een zorggroep en een woningstichting, alsook aan diefstal van een simkaart uit een supermarkt. De rechtbank sprak de man vrij van bankpasfraude wegens onvoldoende bewijs. De bedreigingen waren ernstig en veroorzaakten angst bij de slachtoffers, wat leidde tot aanpassingen in het deurbeleid van de woningstichting. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder een periode van psychische problemen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling door een forensische polikliniek. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingsvorderingen ingediend, waarvan er één is toegewezen en de andere is afgewezen wegens gebrek aan bewijs van schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.011512.20
Datum uitspraak : 20 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in Doetinchem,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle.
Raadsvrouw: mr. M.G. Bischop, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 april 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 4 december 2019 tot en met 18 december 2019, te Doetinchem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een of meerdere medewerkers van [zorggroep] (meermalen) dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij met voornoemde [slachtoffer 1] zou afrekenen en/of haar iets zou aandoen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke bedreiging ter kennis van voornoemde [slachtoffer 1] is gekomen;
Feit 2
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 7 oktober 2019 tot en met 18 december 2019, te Doetinchem, althans in Nederland, een of meerdere medewerkers van [woningstichting] en/of een of meerdere medewerkers van de gemeente Doetinchem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, met zware mishandeling en/of brandstichting, door:
- een of meerdere medewerkers van [zorggroep] dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij een bom naar binnen zal gooien en/of zal plaatsen bij (het pand van) [woningstichting] en/of bij het gemeentehuis van Doetinchem, en/of
- [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij een bom naar binnen zal gooien bij [woningstichting] ,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke bedreiging ter kennis is gekomen van voornoemde medewerkers van [woningstichting] en/of de gemeente Doetinchem;
Feit 3
hij, op of omstreeks 19 april 2019, te Doetinchem, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door zijn hond te commanderen, op te hitsen en/of aan te sporen voornoemde Kleinhout te pakken en/of te bijten, althans gedragingen van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4
hij, op of omstreeks 26 december 2019, te Doetinchem, een simkaart, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de supermarkt Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5
hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 8 december 2019 tot en met 9 december 2019, te Doetinchem, althans in Nederland, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4] (via voicemail- en/of spraakberichten) dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood en ik gooi je van driehoog van je eigen balkon naar beneden" en/of "ik maak je kapot, ik krijg je nog wel", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent zich aan het tenlastegelegde te hebben schuldig gemaakt. De raadsvrouw refereert zich naar het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
[getuige 1] , medewerker [zorggroep] en begeleider van verdachte, heeft verklaard dat hij op 11 december 2019 met zijn [getuige 2] op huisbezoek was bij verdachte aan de [adres] te Doetinchem. Hij hoorde verdachte toen zeggen dat hij de onderbuurvrouw wat zal aandoen. [2]
Op 17 december 2019 had de politie een multidisciplinair overleg omtrent verdachte. Tijdens dit overleg hoorden zij dat de begeleiding van verdachte zich zorgen maakte. Zo zou verdachte hebben gezegd dat hij met zijn onderbuurvrouw, te weten mevrouw [slachtoffer 1] , zou afrekenen wanneer hij op straat zou komen te staan. [3]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 18 december 2019 werd gebeld door de politie en dat haar werd verteld dat verdachte haar had bedreigd en dat dit was waargenomen door één van zijn begeleiders. [4]
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de bedreiging bewezen.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent zich aan het tenlastegelegde te hebben schuldig gemaakt. De raadsvrouw refereert zich naar het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 7 oktober 2019 als deurwaarder bij de PI in Grave was om een dagvaarding aan verdachte uit te reiken. Hij heeft verdachte toen horen zeggen "Als er iets met mijn dieren of mijn spullen gebeurt dan ga ik iemand vermoorden en zal ik een bom bij [woningstichting] naar binnen gooien". [5] Dit is aan [woningstichting] teruggekoppeld. [6]
[getuige 2] , medewerker [zorggroep] en begeleider van verdachte, heeft verklaard dat hij met zijn [getuige 1] op 4 december 2019 bij verdachte op huisbezoek was. Hij hoorde verdachte toen zeggen dat er bommen bij het gemeentehuis in Doetinchem naar binnen zullen worden gegooid. Bij woningbouw [woningstichting] zal hij ook bommen naar binnen gooien vanwege het kwijtraken van zijn woning. [7] [getuige 1] heeft dit ook gehoord. [8]
Verbalisanten hoorden tijdens een multidisciplinair overleg (MDO) op 17 december 2019 dat verdachte heeft gezegd dat hij een bom zou maken voor het gemeentehuis van Doetinchem. [9]
Aangeefster [woningstichting] , medewerkster van gemeente Doetinchem, heeft verklaard zij op 9 januari 2020 is ingelicht door een collega dat tijdens een MDO op 17 december 2019 naar voren is gebracht dat een inwoner van de gemeente Doetinchem heeft gedreigd een bom voor of in het gemeentehuis van Doetinchem te gooien. [10]
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de bedreigingen bewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat naar haar oordeel sprake was van voorwaardelijk opzet. Verdachte moest er rekening mee houden dat medewerkers van de gemeente Doetinchem en [woningstichting] op de hoogte zouden worden gesteld van de bedreiging. Dat aangeefster pas buiten de tenlastegelegde termijn werd geïnformeerd over de bedreiging maakt daarom niet uit.
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte heel stellig heeft verklaard dat hij nooit zijn hond zou ophitsen tegen kinderen. Daarbij is de verklaring van getuige [slachtoffer 1] niet geloofwaardig, omdat die op cruciale punten niet overeenkomt met de verklaring van aangeefster.
De beoordeling door de rechtbank
Ten laste is gelegd dat [slachtoffer 2] is bedreigd. Echter uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer 2] op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Verdachte hoefde er – gelet op [slachtoffer 2] jonge leeftijd – ook geen rekening mee te houden dat dit zou gebeuren. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde bedreiging.
Feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting dit feit bekend.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [supermarkt] , p. 114 en 115;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2023.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de diefstal bewezen.
Feit 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter zitting dit feit bekend. .
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 62 en 63;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 april 2023.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de bedreiging bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het [welke feiten] tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1
hij, op een
of meerderetijdstip
pen, in
of omstreeksde periode van 4 december 2019 tot en met 18 december 2019, te Doetinchem, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling door
een ofmeerdere medewerkers van [zorggroep]
(meermalen)dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij
metvoornoemde [slachtoffer 1]
zou afrekenen en/of haariets zou aandoen,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,welke bedreiging ter kennis van voornoemde [slachtoffer 1] is gekomen;
Feit 2
hij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 7 oktober 2019 tot en met 18 december 2019, te Doetinchem, althans in Nederland,
een ofmeerdere medewerkers van [woningstichting] en
/ofeen of meerdere medewerkers van de Gemeente Doetinchem heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door:
-
een ofmeerdere medewerkers van [zorggroep] dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij een bom naar binnen zal gooien
en/of zal plaatsenbij (het pand van) [woningstichting] en
/ofbij het gemeentehuis van Doetinchem, en
/of
- [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat hij een bom naar binnen zal gooien bij [woningstichting] ,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,welke bedreiging ter kennis is gekomen van voornoemde medewerkers van [woningstichting] en
/ofde gemeente Doetinchem;
Feit 4
hij, op
of omstreeks26 december 2019, te Doetinchem, een simkaart,
in elk geval enig goed,die geheel
of ten dele aan een andertoebehoorde
, te wetenaan de supermarkt Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5
hij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in
of omstreeksde periode van 8 december 2019 tot en met 9 december 2019, te Doetinchem
, althans in Nederland,[slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 4]
(via voicemail- en/of spraakberichten)dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood en ik gooi je van driehoog van je eigen balkon naar beneden"
en/of "ik maak je kapot, ik krijg je nog wel",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
bedreiging met zware mishandeling
feit 2:
bedreiging met de dood, meermalen gepleegd
feit 4:
diefstal
feit 5:
bedreiging met de dood

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is bij het formuleren van de strafeis ervan uitgegaan dat een andere zaak van verdachte, met parketnummer 05.249558.20, waarin drie feiten ten laste zijn gelegd, die op dezelfde terechtzitting zijn besproken, zou worden gevoegd met onderhavige zaak. De zaken zijn echter niet gevoegd.
De officier van justitie heeft voor alle feiten in beide zaken gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, met een proeftijd van drie jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de conclusie van het NIFP, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, over te nemen en een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarnaast een forse voorwaardelijke straf onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. De raadsvrouw is hierbij, net zoals de officier van justitie, uitgegaan van een gevoegde afdoening met de andere zaak van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
Omdat de rechtbank de onderhavige zaak en de zaak van verdachte met parketnummer 05.249558.20 ter terechtzitting per abuis niet heeft gevoegd, zal de rechtbank in beide zaken afzonderlijk vonnis wijzen. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in een korte periode verschillende mensen bedreigd, waaronder zijn buurvrouw, een vriendin, medewerkers van [woningstichting] en van de Gemeente Doetinchem. Zo heeft verdachte onder andere gezegd dat hij een bom bij [woningstichting] en de Gemeente Doetinchem naar binnen zou gooien. Men was bang dat hij dit ook daadwerkelijk zou gaan uitvoeren. Verdachte heeft hiermee angst bij de slachtoffers veroorzaakt. [woningstichting] heeft hier zelfs haar deurbeleid op aangepast. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij in 2019 eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit. Er is dus sprake van recidive. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, omdat verdachte op 23 februari 2021 en 5 juli 2022 ook is veroordeeld. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de onderhavige feiten hebben plaatsgevonden in de aanloop naar een uithuiszetting. Verdachte heeft aangegeven dat dit een periode was dat het “helemaal niet goed” met hem ging.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 20 maart 2023. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank beschikt niet over een Pro Justitia psychologisch rapport waaruit blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn. De enkele vermelding van een conclusie uit een NIFP-rapport uit 2022, dat is opgemaakt ten behoeve van een andere strafzaak, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om verdachte in deze zaak als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken. Te meer nu de feiten in deze strafzaak hebben plaatsgevonden geruime tijd vóórdat het strafbare feit, naar aanleiding waarvan het NIFP heeft gerapporteerd, plaatsvond.
De rechtbank zal verdachte daarom niet verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie geëist niet passend. In de zaak met parketnummer 05.249558.20 is een onvoorwaardelijke taakstraf opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank voor de bewezenverklaarde feiten in deze zaak een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 15 maanden, legt de rechtbank in deze zaak enkel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden op, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, met een proeftijd van 3 jaren.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden gematigd, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit 1 schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 1 heeft de benadeelde immers geestelijk letsel opgelopen. De bedreigingen waren voor de benadeelde partij erg beangstigend. Zij was altijd op haar hoede wanneer ze haar appartement uit liep in de angst om verdachte tegen te komen. Wanneer benadeelde
terug kwam van werk en ze verdachte binnen rond zag lopen, durfde benadeelde haar huis niet in. Ze heeft daardoor meerdere keren per week niet in haar eigen appartement kunnen slapen. Ook heeft zij nog dagelijks last van nachtmerries. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Omdat de bewezenverklaring ziet op een veel kortere periode dan de periode waarover benadeelde stelt schade te hebben geleden en gebruikmakend van maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 250,00 vaststellen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Verdachte is vanaf 18 december 2019 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met feit 5 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 39,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat er geen direct verband is met het bewezenverklaarde feit.
Overweging van de rechtbank
De benadeelde partij heeft € 39,00 aan materiële schade gevorderd voor het naar beneden gooien van de kat. Dit is verder niet toegelicht. Het is de rechtbank niet duidelijk waar deze schade op ziet en bovendien ontbreekt het verband met een bewezenverklaard feit. De rechtbank verklaart daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
- verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- verdachte zich laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit nodig vindt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van verdovende middelen om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
• geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 250,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 250,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 december 2019 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 5 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld;
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4] niet-ontvankelijkin de vordering tot materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.P.T. Blokhuis (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. T.C. Henniphof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2023.
mr. T.J. Schoen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020021606, gesloten op 14 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 75 en 78.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 86.
4.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 58 en 60.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] , p. 84.
6.Het proces-verbaal van aangifte [aangever 2] namens [woningstichting] Doetinchem, p. 43.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 72 en 73.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 77.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 84.
10.Het proces-verbaal van aangifte [aangever 3] [woningstichting] namens Gemeente Doetinchem, p. 67.