ECLI:NL:RBGEL:2023:2235

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
05/066256-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ontoerekeningsvatbaarheid en tbs-maatregel

Op 19 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2022 in Ede met een mes meerdere keren heeft gestoken in de borst en rug van het slachtoffer, wat potentieel dodelijk letsel kon veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van opzet op de dood, maar dat de verdachte wel de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging en de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 2.600 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank baseerde haar beslissing op deskundigenrapporten die wezen op psychische stoornissen bij de verdachte, waaronder een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de veiligheid van de samenleving, wat de noodzaak van een tbs-maatregel onderstreepte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/066256-22
Datum uitspraak : 19 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1998] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Haaglanden (PPC).
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2022 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, (links) in de borst en/of (links onder) in de rug, althans het bovenlichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 maart 2022 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een daarop gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in de borst en/of (links onder) in de rug en/of de rechterpols/onderarm, althans het bovenlichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden als gevolg van de steekwonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte de tenlastegelegde gedragingen bekent. De verdediging is van oordeel dat dit gekwalificeerd dient te worden als poging zware mishandeling. Uit de letselrapportage blijkt dat er meerdere schakels nodig waren om tot potentieel dodelijk letsel te komen. Er is geen sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 16 maart 2022 in Ede, toen hij voor de deur van een huisgenoot stond, voelde dat hij ineens van achter werd aangevallen door iemand. Hij voelde een soort stoten. Hij is gelijk gevlucht en zag daarna dat hij was gestoken. Hij heeft verklaard dat hij een wond op zijn rechterpols, een wond onder zijn linkerborst en een wond op zijn onderrug aan de linkerzijde heeft, welke alle drie zijn gehecht. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij degene is geweest die deze steekwonden bij [slachtoffer] heeft toegebracht. [3]
In een letselverklaring GGD, opgesteld door mr. drs. [forensisch arts] , Forensisch arts VGGM Arnhem, is geantwoord op enkele van de gestelde vragen over het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel:

1. Waaruit bestaat het letsel van het slachtoffer?

Eén snijsteekverwonding linkerzijde borstkas.
Eén snijsteekverwonding linkerzijde onderrug.
Eén snijsteekverwonding rechter onderarm.

2. Waardoor kan het letsel zijn ontstaan/toegebracht?

Gezien de zeer afgrensbare wondranden is het zeer aannemelijk dat deze letsels zijn
ontstaan door een scherp snijdend cq stekend voorwerp.

8. Kon het toegebrachte letsel in potentie dodelijk zijn?

Wanneer het letsel op de linkerzijde borstkas dieper was geweest had hierbij letsel
aan de linker long, het hart en omliggende grote bloedvaten kunnen ontstaan. Aan
de linker long had een klaplong (pneumothorax) kunnen ontstaan. Een klaplong is
potentieel dodelijk. Door drukverschil binnen en buiten het lichaam wordt er
buitenlucht in de borstholte gezogen. Hierdoor komt de linker long en bij oplopende
druk verhoging ook het hart, grote bloedvaten en rechter long in de verdrukking
(spanningspneumothorax). Het gevolg is een verminderde tot geen opname van
zuurstof en een hartstilstand.
Aan het hart en grote bloedvaten had een perforatie kunnen ontstaan. Hierbij
ontstaan bloedingen die potentieel dodelijk zijn. [4]
De rechtbank stelt op grond van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte meerdere steekwonden bij aangever heeft toegebracht. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden hoe het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd.
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde (poging doodslag), is het nodig dat bij verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever. Uit het dossier en hetgeen verdachte heeft verklaard, kan niet worden afgeleid dat verdachte vol opzet heeft gehad om hem te doden. Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake als verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden en dat gevolg ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Verdachte heeft aangever gestoken in zijn linkerborstkas, linksonder in de rug en in zijn rechteronderarm. Uit de letselverklaring is gebleken dat als de steekwond in de borstkas dieper was geweest, hierbij letsel aan de linker long, het hart en omliggende grote bloedvaten had kunnen ontstaan. Aan de linker long had een klaplong kunnen ontstaan. Een klaplong is potentieel dodelijk. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevat. Naar algemene ervaringsregels levert het meermalen steken in die delen dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Een messteek kan immers in een van deze vitale organen terecht komen.
De gedraging van verdachte, het met een mes meerdere malen insteken op aangever, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat het opzet van verdachte daarmee in voorwaardelijke zin was gericht op de dood van aangever.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging doodslag dan ook bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 maart 2022 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,(met kracht) met een mes,
althans een daarop
gelijkend scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp,(links) in de borst en
/of(links onder) in de rug
, althans het bovenlichaamheeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is en dat verdachte daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende conclusies van deskundigen over verdachte.
Verdachte is van 24 november 2022 tot 5 januari 2023 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum. Een multidisciplinair team, bestaande uit onder meer een psycholoog en een psychiater (hierna: de deskundigen), heeft een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Over verdachte is aansluitend aan deze opname op 8 februari 2023 een Pro Justitia rapport opgemaakt door L.C.S. Smallenburg, psychiater, en K.M. ten Brinck, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere (hierna: PBC-rapport).
Ondanks de weigering van verdachte zijn de deskundigen tot de conclusie gekomen dat verdachte lijdt aan stoornissen in zijn geestesvermogens. In het PBC-rapport komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van psychotische problematiek, welke vooralsnog het best te classificeren is als een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De ontwikkeling van symptomatologie over de tijd zal moeten uitwijzen of er in diagnostische zin sprake is van (ontwikkeling) van een schizofrenie-spectrumstoornis, dan wel een schizoaffectieve stoornis. Ook een bipolaire-stemmingsstoornis kan niet geheel worden uitgesloten. De deskundigen menen dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig voortkwam uit zijn psychotische belevingen. Ten tijde van het ten laste gelegde was bij verdachte namelijk sprake van achterdocht, (paranoïde) wanen en hallucinaties. Vanwege de overheersende doorwerking van zijn ziekelijke stoornis, de psychose, in het ten laste gelegde, wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde niet toe te rekenen.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en neemt deze over. Dit betekent dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is dan ook niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot ongemaximeerde terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging. Subsidiair is geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat een tbs-maatregel tot problemen gaat leiden bij de resocialisatie van verdachte. Als verdachte is uitbehandeld, zal hij tussen wal en schip vallen en op de long stay afdeling moeten blijven. Verder blijkt niet ondubbelzinnig uit het reclasseringsrapport dat tbs met voorwaarden geen passende oplossing is. De raadsman heeft daarom de rechtbank verzocht de reclassering opdracht te geven nader te adviseren. Wat betreft het subsidiaire standpunt van de officier van justitie, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft aangever, een medebewoner van het pand waarin verdachte woonde, driemaal gestoken, terwijl aangever nietsvermoedend bij een andere bewoner voor de deur stond om een stofzuiger te lenen. Verdachte heeft niet willen verklaren waarom hij aangever heeft gestoken. Dit betekent dat het voor het slachtoffer onduidelijk zal blijven waarom hem dit is overkomen. Het handelen van verdachte heeft letsel, waaronder blijvende littekens, veroorzaakt bij aangever. De verwondingen waren potentieel dodelijk. Dit is een zeer ernstig feit en door op deze manier te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien zorgt een dergelijk feit voor maatschappelijke onrust en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid.
De persoon en de omstandigheden van verdachte
Zoals onder ‘De strafbaarheid van de verdachte’ is weergegeven, was volgens de deskundigen ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Deze stoornis wordt door de rechtbank aangemerkt als een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de rechter tbs kan opleggen indien de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist.
In het PBC-rapport is door de deskundigen beschreven dat bij verdachte geen sprake is van enig ziektebesef of -inzicht en dat hij niet inziet dat hij medicatie nodig heeft. Uit de informatie die de deskundigen hebben ontvangen blijkt dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, en nadien in detentie, sprake was van achterdocht, (paranoïde)
wanen en hallucinaties. De psychotische fenomenen lijken pas te verminderen als verdachte langdurend wordt behandeld met een anti psychotisch depot. Het depot wordt in gedwongen kader toegediend, aanvankelijk vanwege acuut gevaar dat betrokkene zichzelf of anderen letsel toebrengt en in een later stadium vanwege gevaar op de langere termijn.
Een langer durend en intensief behandeltraject in een gecontroleerde en beveiligde omgeving is nodig, met waar mogelijk geleidelijk afschalen van het noodzakelijk beveiligingsniveau, om de problematiek van verdachte te kunnen bewerken en voor het verminderen van het recidiverisico. De deskundigen zien geen andere mogelijkheid dan een tbs-maatregel te adviseren. Of deze maatregel kan worden vormgegeven binnen tbs met voorwaarden, kunnen de deskundigen niet eenduidig adviseren. Het ziet er gedragskundig niet rooskleurig uit, gezien de ernst en pervasieve aard van de psychose, het tot op heden aanhoudende ontbrekende ziektebesef en de hieruit voortvloeiende noodzaak van de gedwongen farmacotherapeutische behandeling. Verdachte heeft bovendien tijdens het onderzoek niet laten zien of er enige motivatie is voor behandeling. Het is voor de deskundigen niet in te schatten hoe haalbaar tbs met voorwaarden gaat zijn. De deskundigen komen daarom niet tot een eenduidig advies om de tbs-maatregel vorm te geven binnen het kader van tbs met voorwaarden dan wel met bevel tot verpleging van overheidswege.
De reclassering is verzocht om de mogelijkheden van het opleggen van een maatregel tbs met voorwaarden te onderzoeken. Zij heeft hierover in haar rapport van 28 maart 2023 gerapporteerd. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het PBC-onderzoek en heeft de indruk gewekt dat hij slechts meewerkte met de reclassering om het eventueel opleggen van tbs met dwangverpleging af te wenden. De reclassering heeft ook de problematiek geschetst rondom het feit dat verdachte geen Nederlandse nationaliteit heeft. De reclassering heeft, mede gelet op hetgeen uit het PBC-rapport naar voren komt, negatief geadviseerd ten aanzien van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden.
In tegenstelling tot de verdediging, acht de rechtbank zich voldoende ingelicht met voornoemde rapportages en zij zal daarom geen opdracht verstrekken voor nader advies. Gelet op de beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat tbs met voorwaarden niet passend is. Gebleken is dat verdachte geen enkel ziektebesef en -inzicht heeft. Verdachte heeft ook ter terechtzitting verklaard dat hij van mening is dat hij niet ziek is en geen medicatie nodig heeft. Uit het PBC-rapport blijkt echter dat medicatie weldegelijk noodzakelijk is. Verder heeft verdachte voorafgaand aan de opname ter observatie in het Pieter Baan Centrum aangegeven dat hij aan het onderzoek zou meewerken, maar heeft hij dat desondanks niet heeft gedaan. De kans dat verdachte zich bij een tbs-maatregel met voorwaarden aan die voorwaarden zal onttrekken, acht de rechtbank dan ook aanzienlijk.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging noodzakelijk en aangewezen is, omdat een minder dwingend kader niet zal leiden tot een effectieve behandeling en begeleiding en daarmee tot een voldoende beveiliging van de samenleving tegen het gedrag van verdachte. Hierbij heeft de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de complexe problematiek van verdachte in aanmerking genomen. De rechtbank heeft bij haar oordeel geen rekening gehouden met eventuele vreemdelingrechtelijke consequenties voor verdachte.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.569,61 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in zijn algemeenheid een grondslag is voor schadevergoeding. De rechtbank kan gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de vordering desgewenst matigen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 2.500,00. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vorderingen die zien op de materiële schade, nu deze vorderingen niet zijn onderbouwd, dan wel niet in verband staan met het ten laste gelegde feit.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De benadeelde partij zal evenwel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen die zien op de gederfde inkomsten, de schoonmaakspullen en de extra kosten aan huur. De rechtbank overweegt over deze drie posten het volgende.
De vordering die ziet op de door de benadeelde partij gestelde gederfde inkomsten, is niet voldoende onderbouwd met bijvoorbeeld een loonspecificatie. De door de raadsman van de benadeelde partij aangeleverde e-mail van de werkgever van de benadeelde partij bevat te weinig concrete gegevens om enige vordering die ziet op gederfde inkomsten toe te kunnen wijzen. Hoewel het gezien het letsel voorstelbaar is dat de benadeelde partij enige tijd niet kon werken, is de rechtbank van oordeel dat gelet op het bovenstaande de gevorderde gederfde inkomsten niet voor toewijzing in aanmerking.
Volgens de benadeelde partij heeft hij voor een bedrag van € 56,03 schoonmaakspullen moeten kopen. Naast het gegeven dat dit een aanzienlijk bedrag is voor schoonmaakspullen, heeft de benadeelde partij niet onderbouwd wat hij heeft moeten schoonmaken in relatie tot het bewezenverklaarde. Ook deze post is derhalve onvoldoende onderbouwd.
Wat betreft de vordering die ziet op extra kosten aan huur die door de benadeelde partij zouden zijn gemaakt, overweegt de rechtbank dat deze vordering slechts onderbouwd is met screenshots van overboekingen, waarvan niet duidelijk is naar wie en waarvoor deze bedragen zijn overgemaakt. Ook is onvoldoende duidelijk geworden waarom het noodzakelijk was dat de benadeelde partij elders een woonruimte huurde. Kortom, niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij heeft ook een vordering ingediend van € 153,00 voor de aanschaf van nieuwe kleding. Volgens de benadeelde partij heeft hij nieuwe kleding moeten kopen, omdat de kleding die hij droeg ten tijde van het bewezenverklaarde feit, door bloedvlekken onherstelbaar beschadigd was. Uit het bijgevoegde screenshot blijkt dat de benadeelde partij op 24 juli 2022 bij de [naam] een bedrag van € 153,00 gepind heeft, ruim 4 maanden na het bewezenverklaarde feit. Waar de pintransactie precies op zag, is niet duidelijk geworden. Ook deze vordering is dus onvoldoende onderbouwd. Echter, nu uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij door het toebrengen van messteken door verdachte bloed in zijn kleding en een gat in zijn trui had, is het aannemelijk dat de benadeelde partij nieuwe kleding heeft moeten kopen. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en zal deze schade vaststellen op € 100,00.
Concluderend zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2022 -de dag van het ontstaan van de schade-, tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,00. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het totale toegekende schadebedrag van € 2.600,00. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. De rechtbank zal de gijzeling bepalen op 36 dagen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nul.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat verdachte voor het ten laste gelegde van alle rechtsvervolging;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
vordering benadeelde partij
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 100,00(honderd euro) aan materiële schade en
€ 2.500,00(vijfentwintighonderd euro) aan smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 16 maart 2022tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 2.600,00(zesentwintighonderd euro) aan materiële schade/smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente
vanaf 16 maart 2022tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 (zesendertig) dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in het overige van zijn vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. Ö. Sari, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Benbouazza, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2023.
mr. S. Benbouazza is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R0022037/Korrel, gesloten op 20 mei 202 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 maart 2022, p. 47-49.
3.De verklaring van verdachte afgelegd terechtzitting van 5 april 2023.
4.De letselverklaring GGD, opgesteld door mr. drs. [forensisch arts] , Forensisch arts VGGM Arnhem, van 4 mei 2022, p. 55-59.