ECLI:NL:RBGEL:2023:2073

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
C/05/399662 / HA ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een duurovereenkomst en de gevolgen daarvan voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser], handelende onder de naam [onderneming], en HSK Interventie B.V. en HSK Groep B.V. De zaak betreft de beëindiging van een duurovereenkomst tussen [eiser] en HSK c.s., waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld op grond van onrechtmatige beëindiging van de samenwerking. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen partijen sprake was van een duurzame samenwerking die door HSK c.s. onrechtmatig is beëindigd, maar dat de opzegging van de overeenkomst op zich rechtmatig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat HSK c.s. voldoende redenen had om de samenwerking te beëindigen, en dat de beëindiging niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van HSK c.s. begroot op € 1.872,00, met een mogelijkheid tot nakosten en wettelijke rente.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/399662 / HA ZA 22-68 / 1547 / 650
Proces-verbaal van de mondeling behandeling, gehouden op 5 april 2023, waarop mondeling uitspraak is gedaan
in de zaak van
[eiser],
handelende onder de naam [onderneming] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. D. Roesink te Naarden-Vesting,
tegen
1. de besloten vennootschap
HSK INTERVENTIE B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
2. de besloten vennootschap
HSK GROEP B.V.,
statutair gevestigd te Nijmegen en kantoorhoudende te Arnhem,
gedaagden,
advocaat mr. G.J. Kessels te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] , HSK Interventie en HSK Groep worden genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk HSK c.s. genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van
1 juni 2022 en de brief van deze rechtbank van 29 november 2022.
Tegenwoordig zijn mr. I.W.M. Olthof, rechter, en mr. M.C.R. van Lent, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Roesink voornoemd,
  • [belangstellende] is aanwezig als belangstellende,
  • HSK, vertegenwoordigd door [betrokkene 1] , directeur zakelijke markt van de NL Mental Care groep (de moedermaatschappij van HSK c.s.) en
[betrokkene 2] , regiomanager bij HSK Groep, bijgestaan door mr. Kessels voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2022,
- de aanvullende productie 26 van HSK c.s., ingekomen op 16 juni 2022,
- de aanvullende producties 11 en 12 van [eiser] , ingekomen op 25 juli 2022,
- de aanvullende productie 27 van HSK c.s., ingekomen op 23 augustus 2022,
- de spreekaantekeningen van mr. Roesink,
- de spreekaantekeningen van mr. Kessels.
1.2.
Partijen lichten hun standpunten over en weer toe, mr. Roesink en mr. Kessels aan de hand van spreekaantekeningen, en beantwoorden vragen van de rechter. Na behandeling ter zitting is de mondelinge behandeling gesloten en deelt de rechter mee uitspraak in deze zaak te doen. Deze luidt als volgt.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
[eiser] heeft gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat de beëindiging/niet voortzetting van de samenwerking een toerekenbare tekortkoming van HSK c.s. oplevert, c.q. onregelmatig/onrechtmatig is, nu er daarvoor geen, althans onvoldoende, zwaarwichtige of een andere valabele reden is en dat HSK c.s. de daardoor ontstane schade van [eiser] dient te vergoeden, nader op te maken bij staat,
althans voor recht verklaart dat de beëindiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat HSK c.s. de als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade dient te vergoeden, nader op te maken bij staat,
HSK c.s. veroordeelt in de wettelijke handelsrente over de schade, nader op te maken bij staat, vanaf 19 april 2021, 20 mei 2021, althans vanaf de dagvaarding,
HSK c.s. veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten over de schade, nader op te maken bij staat,
HSK c.s. veroordeelt in de proceskosten en nakosten plus wettelijke rente hierover.
2.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat tussen partijen sprake was van een duurzame samenwerking die door HSK c.s. onrechtmatig en/of in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid is beëindigd, zodat HSK c.s. de daardoor ontstane schade moet vergoeden aan [eiser] . [eiser] was in de periode van 19 juli 1999 tot 1 april 2021 (met een onderbreking van drie jaar), negentien jaar lang werkzaam voor HSK c.s., aanvankelijk in loondienst en later (vanaf 2006) als zelfstandig ondernemer. Partijen sloten hiertoe per 1 januari 2006 een overeenkomst van opdracht voor bepaalde tijd (van één jaar) die telkens werd verlengd. De laatste overeenkomst tussen partijen liep tot 1 januari 2021, met een – door partijen overeengekomen – uitloop van drie maanden (tot 1 april 2021). HSK c.s. heeft besloten hierna de samenwerking niet meer te willen voortzetten zonder dat hiervoor een zwaarwegende grond bestaat, wat in strijd is met artikel 6:248 lid 2 BW, zodat HSK c.s. de door [eiser] misgelopen omzet moet vergoeden.
2.3.
HSK c.s. betwist de vorderingen van [eiser] . Ten aanzien van HSK Groep is [eiser] niet ontvankelijk omdat de samenwerkingsafspraken altijd zijn gemaakt tussen [eiser] en HSK Interventie en HSK Groep hierbij geen partij was. Verder voert HSK c.s. aan dat de duurovereenkomst/het convenant terecht en rechtmatig is opgezegd omdat sprake was van onvoldoende professionele ontwikkeling en een gebrekkige administratie zijdens [eiser] , en omdat er klachten waren over de hulpverlening die [eiser] aanbood aan cliënten van HSK c.s. Ondanks het feit dat [eiser] hierop werd aangesproken, vond er geen verbetering plaats zodat de samenwerking niet kon worden voortgezet. [eiser] kan daarom ook geen aanspraak maken op enige schadevergoeding, aldus HSK c.s.
2.4.
Niet in geschil dat sprake is van een duurovereenkomst tussen partijen en dat partijen in elk geval vanaf 2006 samenwerken. Deze overeenkomst is in beginsel opzegbaar op grond van artikel 7:408 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. Dit betekent ten aanzien van de eerste vordering van [eiser] dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, want opzegging van de overeenkomst is mogelijk.
2.5.
Onder omstandigheden kan een opzegging onregelmatig of onrechtmatig zijn. In dit geval heeft HSK c.s. voldoende gemotiveerd dat aan haar zijde sprake was van zwaarwegende redenen voor beëindiging van de samenwerking, voor zover in casu al vereist is dat zij die zwaarwegende redenen zou geven. Weliswaar heeft zij dat niet gedaan in haar e-mailbericht van 27 oktober 2022 waarmee zij de samenwerking heeft opgezegd, maar wel op andere momenten. Dit is bijvoorbeeld gedaan in haar e-mailberichten van 7 juli 2020 en 12 september 2020 en ook in gesprekken die tussen partijen hebben plaatsgevonden, onder andere op 6 oktober 2020, zoals door HSK c.s. onweersproken is aangevoerd.
2.6.
Ook is relevant dat de overeenkomst/het convenant een aantal keer is vernieuwd, voor het laatst in 2017, waarbij partijen steeds bewust hebben gekozen voor een looptijd van een jaar met tussentijdse opzegmogelijkheid. Vanaf december 2019 hebben er besprekingen plaatsgevonden over de wijze waarop de samenwerking moet worden voortgezet. Uit diverse e-mailbericht volgt dat HSK c.s. heeft aangedrongen op een aantal wijzigingen in de bedrijfsvoering bij [eiser] . Ondanks diverse gesprekken en e-mailberichten en voorstellen is het partijen niet gelukt een nieuwe overeenkomst te sluiten. [eiser] heeft zelf ook diverse voorstellen gedaan die niet zijn geaccepteerd. Ter zitting heeft hij verklaard dat de beëindiging op zichzelf niet als een verrassing kwam, dat deze al even ‘boven de markt’ hing en dat het besef dat deze kon worden beëindigd al voor december 2020 kwam. Voor [eiser] had daarom duidelijk moeten zijn dat de samenwerking onder het bestaande convenant niet aan de orde zou zijn. Hij had daar ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen. De opzegging van de overeenkomst op 27 oktober 2020 kwam dan ook niet als een verrassing.
2.7.
HSK c.s. heeft opgezegd conform de overeengekomen opzegtermijn van twee maanden. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt dat en waarom dit te kort zou zijn. Nadien zijn parallelle besprekingen gevoerd over de samenwerking, waarbij niet is gebleken dat HSK c.s. is teruggekomen op de eerdere opzegging. [eiser] heeft een aantal keer de reactietermijn die HSK c.s. hem had gegeven ongebruikt laten verstrijken, terwijl de beëindigingsdatum van 1 januari 2021 naderbij kwam. Vervolgens heeft HSK c.s. aangeboden de overeenkomst te verlengen met drie maanden, waarbij HSK c.s. heeft aangegeven dat dit was om samenwerking goed af te ronden. Na een verzoek van [eiser] om compensatie heeft HSK c.s. vervolgens aangeboden om te verlengen tot zes maanden. Daarvan heeft [eiser] geen gebruik gemaakt. Uiteindelijk is een overeenkomst gesloten voor drie maanden, waarbij [eiser] een compensatie is toegekend van ruim € 6.500,00. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij dit niet zo heeft geïnterpreteerd, maar hij heeft dit ook niet met zoveel woorden betwist. Het had in dit licht wel op zijn weg gelegen om nader te onderbouwen dat hij deze compensatie niet zou hebben toegekend gekregen. Ook is niet gebleken dat [eiser] bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven dat hij meende recht te hebben op een hoger bedrag, terwijl hij op dat moment was vertegenwoordigd door een advocaat. [eiser] heeft daarnaast afgezien van verlenging van de overeenkomst met zes maanden.
2.8.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat HSK c.s. bij de opzegging van de overeenkomst heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Zij heeft haar beweegredenen voor de beëindiging toegelicht, is met [eiser] in gesprek gebleven over manieren om de samenwerking voort te zetten en vervolgens de beëindiging goed af te ronden, heeft een compensatie aangeboden en een langere opzegtermijn van drie maanden bovenop de overeengekomen en gehanteerde twee maanden. [eiser] heeft vervolgens niet toegelicht dat en waarom het hem in deze periode niet is gelukt om zijn bedrijf om te schakelen. Dit had gelet op de gemotiveerde betwisting van HSK c.s. wel op zijn weg gelegen.
2.9.
De conclusie is dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en zullen worden afgewezen.
2.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HSK c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
-
salaris advocaat € 1.196,00(2 punten x tarief II € 598,00)
Totaal € 1.872,00.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van HSK c.s. tot op heden begroot op € 1.872,00, en in de nakosten van € 173,00, te vermeerderen met € 90,00 indien betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,