ECLI:NL:RBGEL:2023:1991

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
22/74
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een last onder dwangsom in het bestuursrecht met betrekking tot een bedrijfswoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. Eiseres, eigenaar van een pand in Ermelo, had een verzoek ingediend tot intrekking van een op 18 april 2019 opgelegde last onder dwangsom. Deze last was opgelegd omdat het gebruik van het pand voor bewoning door arbeidsmigranten in strijd was met het bestemmingsplan. Eiseres had het pand vanaf 20 december 2019 verhuurd als bedrijfswoning, maar dit gebruik was op 19 mei 2020 beëindigd. Eiseres verzocht het college op 14 juli 2021 om de last in te trekken, maar het college weigerde dit in zijn besluiten van 18 augustus 2021 en 29 november 2021.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit behandeld. Eiseres voerde aan dat de last onder dwangsom een jaar van kracht was zonder overtreding en dat het gebruik als bedrijfswoning was toegestaan door de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakkapel. Het college stelde echter dat de last onder dwangsom niet alleen gericht was op beëindiging van de overtreding, maar ook op het voorkomen van herhaling. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de last niet in te trekken, omdat het pand nog steeds in eigendom was van eiseres en er een risico op herhaling van de overtreding bestond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door rechter G.M. van den Broek, in aanwezigheid van griffier R.P.C.M. van Wel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/74

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.B. Mus)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, college

(gemachtigden: mr. F.T.J. van Feluw en mr. M. Huisman).

Procesverloop

In het besluit van 18 augustus 2021 (primair besluit) heeft het college besloten het verzoek om intrekking van de op 18 april 2019 opgelegde last onder dwangsom af te wijzen.
In het besluit van 29 november 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaak 22/1988 op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [eiseres], [eiseres] en gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar van het pand aan de [locatie] in [woonplaats]. Dit pand is in het bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische enclave en Speuld” bestemd als “Bedrijf”. Op het perceel is geen (bedrijfs)woning toegestaan.
Het college heeft op 18 april 2019 een last onder dwangsom opgelegd, omdat het gebruik van het perceel voor bewoning aan arbeidsmigranten in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Vanaf 20 december 2019 heeft eiseres het pand verhuurd als bedrijfswoning. Het gebruik van het pand als bedrijfswoning is op 19 mei 2020 beëindigd. Eiseres heeft het college op 14 juli 2021 verzocht om de last onder dwangsom in te trekken met toepassing van artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eiseres voert aan dat de last onder dwangsom een jaar van kracht geweest zonder dat de last is overtreden. Verder betoogt eiseres dat het gebruik als bedrijfswoning is toegestaan met de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakkapel met beoogd gebruik ‘wonen’. Het college kon uit het beoogde gebruik afleiden dat het pand in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt en heeft de vergunning desondanks verleend. Daarmee is volgens eiseres duidelijk geworden dat ‘bedrijfswonen’ is toegestaan.
3. In het primaire besluit heeft het college het verzoek om intrekking van de last onder dwangsom afgewezen. Het college onderbouwt de weigering met de volgende argumenten. Allereerst is het maximum aan verbeurde dwangsommen nog niet bereikt. Verder is de aanvraag van eiseres voor het plaatsen van een dakkapel een indicatie dat eiseres het pand wil laten gebruiken voor bewoning, aangezien een dakkapel een pand geschikter en aantrekkelijker maakt voor bewoning. Verder stelt het college zich op het standpunt dat er geen (impliciete) omgevingsvergunning is verleend waarbij het gebruik als bedrijfswoning is toegestaan. Het pand mag volgens het bestemmingsplan niet als (bedrijfs)woning worden gebruikt. Er is uitsluitend een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een dakkapel. Voor zover de aanvraag zag op het beoogde gebruik van het pand als woning of bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan, is deze afgewezen.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Deze procedure ziet uitsluitend op de weigering van het college om de last onder dwangsom in te trekken. De last onder dwangsom zelf, die op 18 april 2019 is opgelegd, en de gedeeltelijke weigering van de omgevingsvergunning in het besluit van 21 januari 2021, liggen niet ter boordeling voor.
5. De bevoegdheid om een last onder dwangsom in te trekken met toepassing van artikel 5:34, tweede lid, Awb is een bevoegdheid waarbij het college beleidsruimte heeft. Daarbij kunnen alle belangen worden meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom niet alleen ziet op het beëindigen maar ook het beëindigd houden van de overtreding, bestaande uit het (laten) gebruiken van het perceel voor (bedrijfs)bewoning. Aangezien het perceel nog in eigendom is van eiseres heeft het college nog een belang om de last in de stand te houden om hervatting of herhaling van de overtreding te voorkomen. Het college heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres kennelijk van mening is dat het gebruik van het pand als bedrijfswoning is toegestaan.
6. Gelet op het voorgaande, heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten om niet tot intrekking van de last over te gaan.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. van den Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.