ECLI:NL:RBGEL:2023:1983

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
10283642 \ VV EXPL 23-2
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in kort geding bij consumentenkoop van een paard

In deze zaak heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om de vordering van de eisende partij te behandelen in kort geding. De eisende partij, een consument, had een paard gekocht van de gedaagde partij, die als professionele verkoper werd beschouwd. De eisende partij vorderde onder andere de terugname van het paard en schadevergoeding, omdat het paard niet voldeed aan de verwachtingen die waren gewekt bij de koop. De kantonrechter oordeelde dat er nader onderzoek nodig was om de gegrondheid van de vordering vast te stellen, en dat de zaak zich niet leende voor een kort geding. De kantonrechter merkte op dat de vordering van de eisende partij een bedrag van € 25.000,00 overstijgt, waardoor de bevoegdheid van de kantonrechter niet aan de orde was. De kantonrechter stelde vast dat de eisende partij in het ongelijk werd gesteld en dat zij de proceskosten moest dragen. De uitspraak werd gedaan op 10 maart 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10283642 \ VV EXPL 23-2 \ 398 \ 40140
uitspraak van 10 maart 2023
vonnis in kort geding
in de zaak van

1.[eiser 1]

wonende te [woonplaats]
2. [eiser 2]
wonende te [woonplaats]
eisende partijen
gemachtigde mr. A.J.M. van der Heijden
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mw. C. Voest
Partijen worden hierna [eisende partij] (in vrouwelijk enkelvoud) en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 februari 2023 met producties;
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 24 februari 2023 mede inhoudende de pleitnotities van de gemachtigde van [eisende partij] en de gemachtigde van [gedaagde partij] .
1.2.
Vervolgens is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] was eigenaar van het paard [paard] (hierna: het paard). Op 25 oktober 2022 heeft [gedaagde partij] een advertentie op de website Sporthorses geplaatst. Onder de naam ‘ [gebruikersnaam] ’ heeft zij het paard te koop aangeboden met de tekst:
Super leuke en fijn dressuurpaard. Ze heeft M op wedstrijden gelopen en kent de oefeningen van het Z1. Ze houd van een sprongetje maken. Is braaf bij smid, op de trailer, bij hoefsmid etc… dit paard heeft voldoende looplust en is op lichte hulpen te rijden. Ze is in nov 2021 gekeurd incl rug en hals.
2.2.
[eisende partij] heeft naar aanleiding van voornoemde advertentie op 25 oktober 2022 via Whatsapp contact met [gedaagde partij] opgenomen en haar interesse in het paard geuit. De volgende dag volgt een uitgebreide whatsappconversatie – zoals hieronder weergegeven – waarin [eisende partij] (onder andere) naar gedrags- en karaktereigenschappen van het paard heeft gevraagd:
[AFBEELDING I]
2.4.
Op 5 november 2022 is [eisende partij] opnieuw naar [stal 1] gegaan, dit keer vergezeld door haar dochter en instructrice, zodat de dochter van [eisende partij] ook een proefrit kon maken met het paard. Partijen hebben vervolgens een mondelinge koopovereenkomst gesloten waarbij een koopsom van € 25.000,- is overeengekomen, alsmede aflevering van het paard bij [stal 2] te [plaats] na een klinisch en röntgenologisch onderzoek.
2.5.
Nadat het paard klinisch en röntgenologisch was onderzocht, is zij op 16 november 2022 afgeleverd in [plaats] . [eisende partij] heeft diezelfde dag de afgesproken koopsom betaald.
2.6.
Op 21 november 2022 heeft [eisende partij] voor het eerst het paard bereden (rondgestapt in de bak). Dat verliep goed, hetgeen [eisende partij] per Whatsapp aan [gedaagde partij] kenbaar heeft gemaakt.
2.7.
Op 23 november 2022 heeft [eisende partij] het paard wederom bereden en is zij op enig moment ervan afgevallen. [eisende partij] heeft daarop direct contact met [gedaagde partij] opgenomen om het voorval te melden en te klagen over het gevaarlijke gedrag van het paard. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde partij] op 25 november 2022 langs zou komen.
2.8.
[eisende partij] heeft vervolgens haar nicht [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ) op 23 en 24 november 2022 het paard laten berijden, die ook problemen ermee ondervond.
2.9.
Op 25 november 2022 heeft [gedaagde partij] , vergezeld door haar partner [betrokkene 2] (hierna [betrokkene 2] ), het paard bezocht in de pensionstal te [plaats] . [gedaagde partij] heeft het paard op dat moment niet bereden, maar merkte op dat het last had van zijn spieren. [eisende partij] heeft vervolgens de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. [gedaagde partij] is hier niet mee akkoord gegaan.
2.10.
[eisende partij] heeft zich vervolgens tot diens gemachtigde gewend. Laatstgenoemde heeft [gedaagde partij] bij de brief van 6 december 2022 gesommeerd binnen 3 dagen het paard op te halen en binnen 16 dagen een bedrag van € 27.969,32 te betalen, bestaande uit de koopprijs van € 25.000,00 en € 2.969,32 aan schadevergoeding. In de brief is onder meer opgenomen:
(…)
Er is sprake van een consumentenkoop ex artikel 7:5 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Cliënten hebben van u het paard gekocht om recreatief te kunnen rijden en bosritten te kunnen maken. Uitdrukkelijke voorwaarde voor de aankoop van het paard was dat het een braaf, betrouwbaar en ‘bomproof’ paard moest zijn. Helaas is dit niet het geval. (…) Het paard is absoluut niet betrouwbaar, steigert, breekt uit en gaat er vandoor. Kort gezegd, voor cliënte levensgevaarlijk. Cliënte is heel hard van het paard gevallen en is gewond geraakt, ternauwernood aan erger ontsnapt.
(…)
U koopt regelmatig paarden, traint deze paarden, verkoopt deze weer, waardoor u handelt vanuit uw handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
(…)
Bij een consumentenkoop geldt een specifieke bepaling waaruit volgt dat wordt vermoed dat het paard bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordt. Op grond van die specifieke bepaling is het voldoende dat cliënten kenbaar maken dat het paard niet voldoet aan de overeenkomst omdat het paard niet braaf is, onbetrouwbaar is en niet geschikt is voor het doel waarvoor cliënten het paard hebben gekocht van u. Dat er sprake is van een gebrek is evident, u heeft het paard te koop aangeboden als een braaf, betrouwbaar ‘bomproof’ paard en op grond van die eigenschappen hebben cliënten het paard van u gekocht. Hiermee staat vast dat er sprake is van non-conformiteit, althans van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die de ontbinding ervan rechtvaardigt. (…)
2.11.
De gemachtigde van [gedaagde partij] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 15 december 2022 waarin het gevorderde van de hand is gewezen. In de mail staat onder meer:
(…)
Cliënte betwist met klem dat deze transactie dient te worden gekwalificeerd als een consumentenkoop als bedoeld in de wet. Cliënte heeft enkele paarden als hobby en verkoopt af en toe een paard van zichzelf, maar cliënte is allesbehalve als een professionele verkoper te kwalificeren. Ook is er geen handelsregistratie onder haar naam bij de KvK als zodanig bekend. Uit niets volgt dat er een professionele partij bij deze transactie is betrokken.
(…)
Het in uw schrijven gestelde dat uw cliënten als uitdrukkelijke voorwaarden hebben gesteld dat het paard bomproof moet zijn ontkend cliënte met klem.
(…)
Op 22 november jl. stelt uw cliënte nogmaals per whatsapp: ‘Gisteren voor het eerst gereden, ging prima hoor! Echt een match. Deze berichten staan in schril contrast met hetgeen u stelt in uw schrijven, namelijk dat het paard voor uw cliënte ‘levensgevaarlijk’ is.
(…)
Cliënte stelt dat zij een braaf en werkbaar paard heeft verkocht en afgeleverd. Het paard is uitvoerig getest en gereden door zowel uw cliënte als haar dochter, dit onder bezielend oog van hun instructrice. Van de door uw cliënten gestelde non-conformiteit en derhalve de ontbinding van de overeenkomst kan geen sprake zijn. Het betreft hier geen consumentenkoop. Ook van een kostenvergoeding kan geen sprake zijn.
(…)
2.12.
Bij brief van 21 december 2022 heeft de gemachtigde van [eisende partij] haar standpunt gehandhaafd en daarbij eveneens een beroep op vernietiging van de koopovereenkomst op grond van dwaling gedaan. [gedaagde partij] werd gesommeerd voor 29 december 2022 het paard op te halen en een bedrag van € 29.245,50 te betalen, om een gerechtelijke procedure te voorkomen.
2.13.
[gedaagde partij] heeft niet aan het gesommeerde voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
- [gedaagde partij] te bevelen om paard [paard] op te halen bij het staladres [stal 2] te [plaats] , binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van de verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag;
en [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van:
  • € 25.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2022;
  • € 4.026,96 als voorschot op de door [eisende partij] geleden schade;
  • € 608,62 (bestaande uit € 365,00 aan stallingskosten en verzorging en € 243,62 aan paardenverzekering) voor iedere verstreken kalendermaand na 1 januari 2023 tot en met de kalendermaand waarin [gedaagde partij] paard [paard] heeft opgehaald;
  • € 1.065,27 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis;
  • de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[eisende partij] baseert haar vordering op het volgende. [eisende partij] heeft op 16 november 2022 het paard [paard] gekocht van [gedaagde partij] , die handelde als een professionele partij. Er is daarom sprake van een consumentenkoop. Het paard is gekocht om er recreatief mee te rijden, voor het maken van buitenritten, en te verzorgen door [eisende partij] en haar dochter. Op 23 november 2022 is [eisende partij] van het paard gevallen en heeft daar letsel aan overgehouden. [eisende partij] heeft [betrokkene 1] het paard laten berijden en die concludeerde dat het paard ongeschikt was voor (het niveau van) [eisende partij] aangezien het paard onberekenbaar is en uit het niets gaat rennen, waarbij zij ook regelmatig bokt en steigert. Aangezien het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt heeft [eisende partij] (buitengerechtelijk) de ontbinding dan wel vernietiging van de overeenkomst (op grond van dwaling) ingeroepen. [gedaagde partij] heeft tot op heden geweigerd het paard terug te nemen en de betaalde koopprijs van € 25.000,00 terug te betalen aan [eisende partij] . Daarnaast heeft [eisende partij] door de tekortkoming schade geleden. Deze schade is opgebouwd uit: kosten voor stalling en verzorging, reiskosten [plaats] - [plaats] , paardenverzekering, reiskosten, kosten dierenarts, kosten hoefsmid en kosten zadelmaker. [gedaagde partij] is gehouden deze schade aan [eisende partij] te vergoeden. Nu [gedaagde partij] , ondanks aanmaning, heeft nagelaten aan voormelde (ongedaanmakings)verplichtingen te voldoen is zij eveneens de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Daarop wordt hierna, voor zover nodig, nader in gegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter moet ambtshalve (dus ook los van de standpunten van partijen) beoordelen of hij bevoegd is om deze zaak te behandelen. De kantonrechter is bevoegd een zaak in kort geding te behandelen als hij die zaak ook in een bodemprocedure zou mogen behandelen (artikel 254 lid 5 Rv).
4.2.
Op grond van artikel 93 aanhef en sub c Rv is de kantonrechter bevoegd zaken betreffende een consumentenkoop te behandelen en beslissen. [eisende partij] stelt dat sprake is van een consumentenkoop en baseert dat op het volgende. [gedaagde partij] trad op als een professionele en deskundige partij. Daarnaast heeft [gedaagde partij] vanaf het jaar 2000 samen met (haar ex-echtgenoot) [betrokkene 3] de handelsstal ‘ [stal 3] ’ gedreven, berijdt en traint ze paarden voor de (inter-)nationale verkoop, verdient ze haar geld als professionele (beroeps-)amazone met het berijden, beleren, trainen en op wedstrijdniveau uitbrengen van paarden en [gedaagde partij] wist het duurste paard van een veiling te verkopen waarmee ze een Brits veilingrecord brak. [gedaagde partij] heeft dit uitvoerig betwist door aan te voeren dat het paard is aangeboden vanuit haar (privé) naam (met vermelding van haar privé telefoonnummer) alsmede dat zij tot 2014 mede-eigenaar is geweest van [stal 3] en daarna is gestopt met bedrijfsmatige activiteiten. De ouders van [gedaagde partij] waren hobbymatige fokkers en na het overlijden van haar ouders heeft [gedaagde partij] die fokkerij van de hand gedaan. [gedaagde partij] is een aantal paarden hobbymatig blijven berijden en heeft enkele veulentjes gefokt, waarover zij op social media berichten heeft geplaatst. Die stellingen van [gedaagde partij] zijn ter zitting door [eisende partij] onvoldoende (gemotiveerd) betwist.
Gelet hierop is het, zoals de zaak nu voorligt – waarbij geldt dat voor nadere instructie in kort geding in beginsel geen plaats is – onvoldoende waarschijnlijk dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen dat hier sprake is van een consumentenkoop. Aangezien de vordering van [eisende partij] een bedrag van € 25.000,00 overstijgt is de kantonrechter dus niet bevoegd.
4.3.
Gelet op het belang van de vordering zou verwijzing naar de civiele kamer, zoals bepaald in artikel 71 Rv, in de rede liggen, echter verzet de aard van een kortgedingprocedure zich tegen (analoge) toepassing van dat artikel, nu de doelmatigheid van de procesvoering in een kort geding met verwijzing niet wordt bereikt. De kantonrechter zou [eisende partij] nog de mogelijkheid kunnen bieden om haar vordering naar beneden bij te stellen en afstand te doen van het meerdere boven € 25.000,00, maar daarvan wordt (eveneens) afgezien. Het verweer van [gedaagde partij] brengt immers mee dat voor vaststelling van de gegrondheid van de vordering nader onderzoek nodig is, waartoe een kort geding zich niet leent. [gedaagde partij] betwist immers gemotiveerd niet alleen de gestelde ‘bomproofheid’ maar ook de onberekenbaarheid van het paard in het algemeen. Zij heeft daartoe verschillende verklaringen overgelegd, een enkele verklaring zelfs als reactie op een door [eisende partij] aangehaalde tegengestelde verklaring van dezelfde persoon. Om de waarheid boven tafel te krijgen is daarom naar alle waarschijnlijkheid verhoor van getuigen noodzakelijk en niet uit te sluiten is, nadat de afgesproken kwaliteit van het paard is komen vast te staan, dat een deskundige zich buigt over de vraag of die kwaliteit inderdaad afwezig is, zoals [eisende partij] stelt.
4.4.
Het voorgaande in samenhang beschouwd oordeelt de kantonrechter daarom dat hij niet bevoegd is de vorderingen te behandelen en te beoordelen. Weliswaar is de bevoegdheidsvraag ter zitting niet ter sprake gekomen maar uit het voorgaande volgt ook al dat de zaak zich gelet op het inhoudelijke verweer niet leent voor een behandeling in kort geding.
4.5.
Ten overvloede wordt overwogen dat de vordering aangebracht zal kunnen worden bij de bodemrechter, hetzij de handelskamer van de rechtbank, hetzij – bij beperking tot
€ 25.000,00 en afstand van het meerdere – de kantonrechter.
4.6.
[eisende partij] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich onbevoegd de onderhavige zaak te behandelen en te beslissen;
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde partij] vastgesteld op € 1.058,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.