Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022
- de conclusie na niet gehouden getuigenverhoor met producties 20 tot en met 23 van
2.De verdere beoordeling
Begrenzing appartementsrecht [eiser]
De hiervoor vermelde weg, (…) zal mogen worden gebruikt, (…) ten behoeve van het heersende erf om vanaf het heersend erf de openbare weg (…) en de voorzieningen van de camping en vanaf deze weg het heersend erf en de voorzieningen van de camping het heersend erf en de voorzieningen van de camping te kunnen bereiken op de thans geprojecteerde wijze.
“in het huidige plan van de te realiseren camping”en
“op de thans geprojecteerde wijze”kan worden afgeleid dat de weg waarvoor de erfdienstbaarheid werd gevestigd ten tijde van de ondersplitsing nog niet was aangelegd en uit de tekst van punt 6 kan worden afgeleid dat de plaats waar de weg zou worden aangelegd nog zou kunnen worden gewijzigd.
“Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voor zover aanwezig de verlichting, en een gedeelte van de tot de camping behorende wegen, zoals aangegeven op de bij de onderhavige akte behorende splitsingstekening.”maakt het voorgaande niet anders. In de akte van ondersplitsing (VIII), waarbij het appartementsrecht van [eiser] is ontstaan, is immers vermeld dat artikel 9 van het reglement (als bedoeld in artikel 5:111 sub d BW, te weten: het Modelreglement 1992) wordt gewijzigd en dat daarin wordt opgenomen:
“Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voor zover aanwezig de wegen.”en dat artikel 9 wordt aangevuld met een derde lid, dat luidt:
“Alle bepalingen van dit reglement die betrekking hebben op wegen die ten tijde van het opmaken van deze akte niet aanwezig zijn in het in de splitsing betrokken registergoed, zullen van toepassing zijn vanaf het moment dat besloten wordt deze aan te leggen.”.Ook hieruit volgt dat de wegen in het kader van de herinrichting van de camping nog zouden worden aangelegd dan wel verlegd en dat het de bedoeling was dat de bepalingen met betrekking tot de wegen van de camping zouden gelden voor de nog aan te leggen/te verleggen wegen.
“Iedere bebouwing en het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behoeft de goedkeuring van het bestuur”. [eiser] heeft niet weersproken dat dat artikel ook van toepassing is op het plaatsen van een hekwerk, zodat [eiser] daartoe de goedkeuring van Comfort Parcs nodig had. Vaststaat dat [eiser] die goedkeuring niet heeft gevraagd en/of verkregen. Dat betekent dat hij het hekwerk zonder toestemming van Comfort Parcs heeft geplaatst en dat hij dat hekwerk aan de zuidkant van zijn chalet niet zonder toestemming van Comfort Parcs mag terugplaatsen op de zuidelijke erfgrens van zijn appartementsrecht. De vordering onder 2 (zoals vermeld in 3.1 van het tussenvonnis) wordt daarom afgewezen.