Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
Beiden zijn bestuurder van [bedrijf 1] De aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] worden gehouden door [bedrijf 2] , van welke rechtspersoon [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bestuurder zijn.
3.Het geschil
4.De beoordeling
-voor zover van belang- onder de kop “Verrechnungs-und Verzichtsvereinbarung” de navolgende bepalingen voor:
“(…)
2.Verrechnungs-und Verzichtsvereinbarung
a) [gedaagde partij] BV gegenüber Herr [betrokkene 1] auf ihre Darlehensforderung in Höhe von Euro 70.000,00 aus Darlehensvertrag vom 6.12.2010 nebst Zinsen verzichtet.
De deskundige stellen dat gelet op het aantal, de aard en de kwaliteit van (de combinatie van) de als essentieel te kwalificeren schriftkundige overeenkomsten tussen de onderzochte handtekening en het vergelijkingsmateriaal (naar de rechtbank begrijpt de door [gedaagde partij] aan de deskundige voorgelegde originele stukken die zijn voorzien van de handtekening van [betrokkene 1] ) geen verschil van betekenis is.
De deskundige komen tot de conclusie
“dat het zeer veel waarschijnlijker is dat de te onderzoeken handtekening is geproduceerd door de heer [betrokkene 1] dan dat een willekeurig ander persoon deze handtekening heeft geproduceerd.”Vervolgens geven de deskundigen aan dat deze conclusie alleen in stand kan blijven, wanneer het beeld van de reproductie van de te onderzoeken handtekening conform de werkelijkheid is.
“Deze conclusie kan alleen in stand blijven, wanneer het beeld van de reproductie van het ter beschikking gestelde gescande document conform de werkelijkheid is.”
4.17. Nu [gedaagde partij] heeft aangegeven dat zij niet meer over het origineel van de driepartijenovereenkomst beschikt, komt aan het rapport van de deskundigen onvoldoende bewijskracht toe. [eisende partij] heeft ter zitting verklaard niet over het origineel van de driepartijenovereenkomst (waarvan zij het bestaan betwist) te beschikken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om - anders dan [gedaagde partij] onder verwijzing naar artikel 22 Rv heeft verzocht- [eisende partij] te bevelen om het origineel van deze overeenkomst over te leggen.
“Ich akzeptiere den Abtretungsvertrag von [gedaagde partij] von 07.01.2019Den Verrechnungs-und Verzichtsvetrag unterschrieben wir in den nächsten Tagen.Dann sind noch 30.000 Euro offen, die ich dir schulde.”
e-mail account [mailadres] en betwist dat de e-mail is verzonden door haar of door [betrokkene 1] . Wat hiervan ook zij, uit deze e-mail kan niet worden afgeleid dat [betrokkene 1] vijf dagen later zijn handtekening heeft gezet onder de driepartijenovereenkomst.
“wenn die Schuld des Täters als gering anzusehen wäre und kein öffentliches Interesse an der Verfolgung besteht”,met andere woorden
:als vervolging wegens gering belang niet in het algemeen belang is. Dat is niet hetzelfde als vrijspraak. Anders dan [gedaagde partij] stelt, bevestigt deze sepotbeslissing dan ook reeds daarom niet de onschuld van [betrokkene 2] en staat daarmee dus niet vast dat [betrokkene 2] de handtekening onder de driepartijenovereenkomst niet heeft vervalst. Uit de sepotbeslissing volgt al helemaal niet dat de handtekening van [betrokkene 1] onder de driepartijenovereenkomst ‘dus’ echt is.
4.31. Omwille van de proceseconomie zal de rechtbank het subsidiaire verrekenings- verweer van [gedaagde partij] nu al beoordelen.
- het vonnis van Landgericht Düsseldorf d.d. 8 december 2022 in de zaak over Vastgoedproject C, waarbij de vordering van [gedaagde partij] is afgewezen;
4.34. Dit betekent dat de gegrondheid van deze beweerdelijke drie tegenvorderingen van [gedaagde partij] niet eenvoudig kan worden vastgesteld als bedoeld in artikel 6:136 BW.
kan deze vorderingen dus niet verrekenen met de vordering die [eisende partij] tegen haar in de onderhavige procedure heeft ingesteld.
€ 33.000,-- over de periode van 28 mei 2020 bedraagt tot aan 21september 2022 € 6.473,49. De gegrondheid van dit verweer is op eenvoudige wijze vast te stellen. Zij kan dan ook een bedrag van € 39.473,49, althans € 33.000,-- verrekenen met de vordering van [eisende partij] , aldus nog steeds [gedaagde partij].
5.De beslissing
6 december 2010 ad € 70.000,--,
12 april 2023voor het opgeven door [gedaagde partij] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
maar alleen indien [gedaagde partij] daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde partij], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,