ECLI:NL:RBGEL:2023:1804

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
C/05/395045 / HA ZA 21-546
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel en onderhoud van een recht van overpad tussen buren met geschil over asfaltvernieuwing

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende te [woonplaats], met betrekking tot het recht van overpad. Eiser heeft in 2021 een oude asfaltlaag op het overpad vernieuwd, wat gedaagde niet heeft goedgekeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan door verjaring, maar dat eiser niet gerechtigd was om zonder toestemming van gedaagde de asfaltlaag te vernieuwen. De rechtbank oordeelt dat de inbreuk op het eigendomsrecht van gedaagde onrechtmatig was, omdat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de vervangingen die eiser heeft uitgevoerd. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat gedaagde toestemming had gegeven voor de werkzaamheden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/395045 / HA ZA 21-546
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.T. Fuller te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. van Delft te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022
  • de bij brief van 29 juli 2022 door [gedaagde] in het geding gebrachte producties 5 tot en met 11
  • de bij brief van 1 september 2022 door [eiser] in het geding gebrachte producties 6, 7 en 8
  • het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 16 september 2022, met daarbij de aantekeningen comparitie van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] woont aan de [adres 1] . [eiser] woont aan de [adres 2]
2.2.
Om zijn woning te kunnen bereiken maakt [eiser] komende vanaf de openbare weg (de Klaarwaterweg) gebruik van een strook grond van circa 35 meter lang die behoort tot het perceel van [gedaagde] (hierna: het overpad). Het vervolg van deze toegangsweg ligt op het perceel van [eiser] .
2.3.
In 2013 hebben [eiser] en [betrokkene] (de op 25 december 2018 overleden echtenoot van [gedaagde] ) ter beslechting van hun geschil afspraken met elkaar gemaakt over de bestrating van het overpad. De afspraken zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst d.d. 1 november 2013.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst (waarin het overpad wordt aangeduid als “de Weg” ) komt onder meer de navolgende bepaling voor:
“1.1 [betrokkene] zal binnen 4 weken na het tekenen van deze vaststellingsovereenkomst de Weg bestraten met deugdelijke straatstenen zodat de Weg gebruikt kan worden voor het doel van een redelijk gebruik van overpad (…).”
2.5.
Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat [eiser] voor € 2000,-- heeft bijgedragen in de kosten van de bestrating.
2.6.
[betrokkene] heeft vervolgens de eerste 30 meter van het overpad (bezien van de openbare weg) bestraat met straatklinkers. Het laatste gedeelte van het overpad, een strook van circa 5 meter, is toen niet bestraat met klinkers omdat deze strook lang voordien reeds was geasfalteerd en het asfalt kennelijk nog in goede staat verkeerde.
Tevens heeft [betrokkene] op het overpad twee drempels geplaatst.
2.7.
[eiser] heeft op 23 februari 2021 zijn weg opnieuw laten asfalteren. Hij heeft
-nadat de oude asfaltlaag op het overpad was verwijderd- ook op de strook van circa 5 meter een nieuwe asfaltlaag laten aanbrengen, dit tot aan [eiser] kenbaar gemaakt ongenoegen van [gedaagde] .
2.8.
Bij brief van zijn advocaat van 24 februari 2021 heeft [eiser] jegens [gedaagde] zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken de dag ervoor en is [gedaagde] verboden om de nieuw aangebrachte asfaltlaag te verwijderen. Tevens is [gedaagde] gesommeerd om de drempels op het overpad te verwijderen.
2.9.
[gedaagde] heeft [eiser] per e-mail van 26 februari 2021 laten weten dat zij de drempels niet zal verwijderen.
2.10.
[gedaagde] heeft op 9 maart 2021 [eiser] -tevergeefs- verzocht om het door hem aangebrachte asfalt te verwijderen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat [eiser] bevoegd was het asfalt op de weg te vernieuwen, althans dat de door [eiser] aangebrachte asfalt laag conform de tussen partijen gesloten overeenkomst is aangebracht, althans conform de rechten en plichten van het recht van overpad van [eiser] is aangebracht en dat [gedaagde] de vernieuwde asfalt laag dient te respecteren,
b. [gedaagde] zal veroordelen uiterlijk veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis, haar medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging en inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid in de openbare registers van het kadaster, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
c. [gedaagde] zal verplichten de aangebrachte drempels te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan [gedaagde] een dwangsom verschuldigd is ter hoogte van
€ 500,-- per dag dat [gedaagde] niet voldoet aan deze plicht, althans een in goede justitie te bepalen bedrag,
d. zal veroordelen in de kosten van het geding alsmede in de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en -voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op de volgende stellingen.
Hij heeft [gedaagde] in kennis gesteld van zijn voornemen om -op zijn kosten- de oude asfaltlaag op het overpad te vervangen door een nieuwe asfaltlaag. [gedaagde] was daarmee akkoord, mits het maar netjes gebeurde. Op de dag van het asfalteren maakte [gedaagde] -pas nadat de oude toplaag was verwijderd- bezwaar tegen het asfalteren en stelde zij ten onrechte dat zij daarmee nooit had ingestemd. [eiser] heeft toen de aannemer opdracht gegeven om niet langer te wachten omdat asfalt warm (op bepaalde temperatuur) moest worden gelegd. De nieuwe asfaltlaag is netjes aangebracht. Hij is op grond van de vaststellingsovereenkomst gerechtigd om onderhoud te plegen aan de betreffende strook grond.
De vaststellingsovereenkomst moet worden gezien in het licht van het geschil dat partijen destijds hadden over de bestrating. Aanbrenging van de drempels na het sluiten van de vaststellingsoveenkomst is dus in strijd met de overeenkomst. Van de door [betrokkene] aangelegde venijnige drempels ondervinden hij en de andere buren die ook van het overpad gebruik mogen maken hinder. Zijn recht van overpad wordt daardoor bemoeilijkt. Er bestond voor [gedaagde] geen goede reden om die drempels aan te leggen en te handhaven. [gedaagde] dient de drempels te verwijderen.
Het recht van overpad is door verjaring ontstaan. Dit is een voor inschrijving in de openbare registers inschrijfbaar feit.
3.3.
[gedaagde] concludeert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering(en), althans hem deze vordering(en) zal ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.4.
Op het verweer van [gedaagde] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

de ontvankelijkheid

4.1.
[gedaagde] stelt dat zij en haar vier kinderen erfgenamen van [betrokkene] zijn en dat haar kinderen daardoor mede-eigenaar van de woning (en dus ook van het overpad) zijn. Er is sprake van een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen in dezelfde zin luidt. [gedaagde] verbindt hieraan de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen omdat hij haar kinderen niet mede heeft gedagvaard.
4.2.
Dit verweer gaat niet op.
De notaris heeft in de door [gedaagde] overgelegde verklaring van erfrecht vastgesteld dat op de nalatenschap de wettelijke verdeling (Boek 4, afdeling 1, titel 3 BW) van toepassing is.
Op grond van artikel 4:13 lid 2 BW verkreeg [gedaagde] op het moment van overlijden van [betrokkene] van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De kinderen van [betrokkene] volgen [betrokkene] dus niet op in diens goederen en zijn dus geen mede-eigenaar van de woning en het overpad.
Dit betekent dat er in deze geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding, zodat [eiser] kon volstaan met het alleen dagvaarden van [gedaagde] .
[eiser] kan dan ook worden ontvangen in zijn vorderingen.
ten gronde
de nieuwe asfaltlaag
4.3.
Vast staat dat de oude asfaltlaag lag op dat gedeelte van het overpad dat in eigendom toebehoort aan [gedaagde] . Het door [eiser] doen verwijderen van de oude afvaltlaag en het doen aanbrengen van een nieuwe asfaltlaag vormt dan ook een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] .
4.4.
Die inbreuk is onrechtmatig, tenzij daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.5.
Anders dan [eiser] stelt, kan hij aan de in 2013 gesloten vaststellingsovereenkomst niet de bevoegdheid ontlenen om onderhoud te verrichten aan het overpad. In de vaststellingsovereenkomst is daarover niets opgenomen.
4.6.
[eiser] stelt voorts dat vervanging van de oude asfaltlaag noodzakelijk was voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid van overpad en dat hij dat op grond van artikel 5:75 BW mocht doen.
4.7.
Het enkele feit dat de oude asfaltlaag op de weg van [eiser] aan vervanging toe was en de asfaltlaag op het overpad even oud was en dus ook aan vervanging toe was, is
-zonder nadere toelichting die niet is gegeven- onvoldoende om te kunnen concluderen dat vervanging van het asfalt op het overpad noodzakelijk was voor het uitoefenen van de erfdienstbaarheid door [eiser] .
4.8.
En ook al zou dat anders zijn, dan mocht [eiser] in het onderhavige geval niet zonder meer het asfalt op het overpad laten vernieuwen, ook al is dit op zijn kosten gebeurd. Immers, het overpad was voor het overgrote gedeelte beklinkerd en voor een zeer klein deel geasfalteerd. Vervanging van het asfalt door nieuw asfalt diende in goed overleg met [gedaagde] te geschieden. Dat [gedaagde] er voor zou kunnen kiezen om ook het geasfalteerde gedeelte van het overpad te laten beklinkeren moet voor [eiser] niet ondenkbaar zijn geweest. Dat laatste paste immers beter in het straatbeeld van het erf van [gedaagde] , zoals zij heeft gesteld. Daarbij komt dat de vaststellingsovereenkomst -gelet op de in die overeenkomst opgenomen overwegingen onder A en B- betrekking heeft op het gehele overpad en daarmee dus ook op het geasfalteerde gedeelte daarvan. [gedaagde] stelt dat [betrokkene] destijds niet in staat is gesteld om ook het geasfalteerde gedeelte van het overpad te vervangen door straatklinkers. Dat heeft [eiser] niet tegengesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is het in overeenstemming met de strekking van de vaststellingsovereenkomst dat [gedaagde] , zodra het oude asfalt versleten is, ook op dat strookje van het overpad straatklinkers laat aanbrengen. De rechtbank gaat dan ook niet mee in de stelling van [eiser] dat uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat het reeds geasfalteerde gedeelte van het overpad, indien dat nadien zou verslechteren, enkel vervangen zou mogen worden door asfalt en niet door straatstenen.
4.9.
Bij deze stand van zaken zal [eiser] niet worden toegelaten tot bewijs van zijn stelling dat het noodzakelijk was om de asfaltlaag op het overpad te vernieuwen.
4.10.
[eiser] stelt dat [gedaagde] aan hem toestemming heeft gegeven tot het vervangen van de oude asfaltlaag door een nieuwe. Nu [gedaagde] die toestemming met klem heeft betwist en dat op de dag dat [eiser] de nieuwe asfaltlaag liet aanbrengen duidelijk heeft laten merken, had van [eiser] mogen worden verwacht dat hij de beweerde toestemming van [gedaagde] nader had onderbouwd door onder meer te vermelden wanneer hij [gedaagde] op de hoogte heeft gebracht van zijn voornemen om de oude asfaltlaag te vervangen en wanneer zij daarmee zou hebben ingestemd. Dit heeft hij niet gedaan. Het is gebleven bij een blote stelling dat Bonnestroo toestemming had gegeven onder de voorwaarde dat het netjes zou gebeuren.
4.11.
Bij deze stand van zaken heeft [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] heeft ingestemd met het vervangen van de oude asfaltlaag door een nieuwe niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Daarom zal [eiser] niet worden toegelaten tot bewijslevering.
4.12.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij pas de dag tevoren door [eiser] op de hoogte is gesteld van de geplande werkzaamheden. Dit is door [eiser] niet tegengesproken. Als [gedaagde] , die stelt door [eiser] voor het blok te zijn gezet (wat de rechtbank niet onwaarschijnlijk voorkomt), toen al gezegd zou hebben dat zij met het opnieuw asfalteren van het betreffende gedeelte van het overpad akkoord was indien het maar netjes zou gebeuren, dan kan [eiser] [gedaagde] in redelijkheid niet tegenwerpen dat zij op die “instemming” -na daarover een nachtje te hebben geslapen- de volgende dag terugkomt.
[eiser] heeft niet betwist dat één van de dochters van [gedaagde] ’s morgens heel vroeg (voordat de aannemer ter plaatse verscheen om met het asfalteren te beginnen) bij [eiser] een briefje in de bus heeft gedaan met de mededeling dat asfalteren van het betreffende gedeelte van het overpad niet de bedoeling was. Evenmin heeft [eiser] betwist dat bedoelde dochter voorafgaand aan het asfalteren aan het einde van het beklinkerde deel van het overpad borden met daarop de tekst “Tot de erfgrens asfalteren” heeft geplaatst. Onder deze omstandigheden had [eiser] niet mogen besluiten om het betreffende gedeelte van het overpad tegen de wil van [gedaagde] opnieuw te asfalteren en heeft hij daarmee onrechtmatig jegens [gedaagde] gehandeld.
4.13.
Bij gebreke van toestemming van [gedaagde] oordeelt de rechtbank dat [eiser] onrechtmatig jegens [gedaagde] heeft gehandeld door de oude asfaltlaag te verwijderen en deze te vervangen door een nieuwe asfaltlaag.
4.14.
Het enkele feit dat de nieuwe asfaltlaag er netjes uitziet, betekent nog niet dat [gedaagde] deze inbreuk op haar eigendomsrecht dan maar moet dulden. Het is enkel aan [gedaagde] om te beslissen op welke wijze zij dat gedeelte van haar perceel wenst te verharden, zolang als dit [eiser] maar niet verhindert om van het recht van overpad gebruik te maken.
4.15.
[eiser] heeft nog gesteld dat [gedaagde] geen belang heeft bij verwijdering van het asfalt op het overpad, maar aan die stelling wordt bij gebrek aan belang voorbij gegaan. [gedaagde] heeft immers geen reconventionele vordering, strekkende tot verwijdering van het asfalt ingesteld.
4.16.
Uit het vorenstaande volgt dat de door [eiser] gevraagde verklaring voor recht niet zal worden gegeven.
vastlegging en inschrijving recht van overpad
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat er door verjaring ten gunste van het perceel van [eiser] en ten laste van het perceel van [gedaagde] een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan. Bij deze stand van zaken heeft [eiser] -zoals [gedaagde] terecht heeft betoogd- geen rechtens te respecteren belang om dit rechtsfeit te doen inschrijven in de openbare registers. Dit zou anders hebben gelegen indien [eiser] voornemens zou zijn om binnen afzienbare tijd zijn woning te verkopen. In dat geval is het voor de koper van die woning van belang dat de erfdienstbaarheid is vastgelegd. Dat [eiser] verkoopplannen heeft is echter gesteld noch gebleken.
4.18.
Dit onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
verwijderen drempels
4.19.
De vaststellingsovereenkomst heeft betrekking op het bestraten van het overpad. [betrokkene] heeft bestrating aangebracht. Niet gezegd kan worden dat het [betrokkene] op grond van de vaststellingsovereenkomst niet was toegestaan om op het bestrate deel van het overpad (deel uitmakend van het hem in eigendom toebehorende perceel) drempels aan te leggen. Wat niet is toegestaan is het aanbrengen van zodanig voorwerpen op het overpad dat [eiser] geen normaal gebruik van het overpad kan maken.
4.20.
De rechtbank heeft deze drempels bij gelegenheid van de descente bekeken. Niet gezegd kan worden dat deze drempels een serieuze belemmering voor [eiser] opleveren om van het overpad gebruik te maken. Dat [eiser] geen serieuze hinder ondervindt van de drempels is temeer aannemelijk nu niet voldoende onderbouwd is gesteld dat [eiser] -nadat de drempels in 2013 waren geplaatst- meteen of kort nadien [betrokkene] heeft verzocht om de, zoals hij nu stelt, venijnige drempels te verwijderen. Hoe dan ook heeft [eiser] zijn recht verwerkt om nu nog tegen het plaatsen van die drempels op te komen.
4.21.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat zijn buren, die ook van het overpad gebruik mogen maken, hinder ondervinden van de drempels, maar aan die stelling wordt voorbij gegaan. Bedoelde buren zijn immers niet tevens als eiser in de onderhavige procedure opgetreden.
4.22.
[gedaagde] hoeft de drempels dan ook niet te verwijderen.
Conclusie
4.23.
Alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Nu hij in het ongelijk is gesteld, zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00 (2,0 punten x € 598,00)
Totaal € 1.505,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.505,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2023.