ECLI:NL:RBGEL:2023:1748

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
401336
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van geleverde bielzen en aansprakelijkheid onder de REACH-verordening

In deze zaak vordert de eisende partij, een onderneming die caravans en chalets verkoopt, schadevergoeding van de gedaagde partijen, waaronder een vennootschap in liquidatie en haar vennoten, wegens non-conformiteit van geleverde spoorbielzen. De eisende partij heeft in de periode van 2015 tot en met 2019 voor een totaalbedrag van € 54.949,73 bielzen gekocht van de gedaagde vennootschap. Na inspectie door Duitse autoriteiten bleek dat de geleverde bielzen niet voldeden aan de eisen van de REACH-verordening, wat leidde tot een verbod op het gebruik van deze bielzen onder stacaravans. De eisende partij heeft de gedaagde vennootschap aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit het niet voldoen aan de wettelijke eisen en heeft de overeenkomst ontbonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde vennootschap tekort is geschoten in haar verplichtingen, omdat zij niet in staat was om de benodigde certificaten te overleggen die aantonen dat de bielzen aan de wettelijke eisen voldeden. De rechtbank oordeelt dat de geleverde bielzen non-conform zijn, wat betekent dat de eisende partij recht heeft op terugbetaling van de koopsom en vergoeding van de gevolgschade. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partij grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele kosten die onvoldoende waren onderbouwd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door de gedaagde partijen met betrekking tot de nog niet omgeruilde bielzen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/401336 / HZ ZA 22-94
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eisende partij],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen

1.[gedaagde vennootschap] in liquidatie,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] en afzonderlijk van elkaar [gedaagde vennootschap] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ,
advocaat: mr. W. van Dijk te Barneveld.
De procedure

1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 1 juni 2022
- de akte overlegging nadere stukken ten behoeve van comparitie van [eisende partij]
- de akte overleggen producties van [gedaagde partijen]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 januari 2023
- conclusie na comparitie van [eisende partij]
- het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling van 20 september 2023.
1.1.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is een onderneming die zich onder meer bezighoudt met de verkoop van caravans en chalets. Voor de plaatsing van caravans en chalets gebruikt zij houten spoorbielzen- en blokken als fundering.
2.2.
[gedaagde vennootschap] was een onderneming die zich – mede onder de naam [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] – onder meer bezighield met de verkoop van tuinhout en spoorbielzen- en blokken, voornamelijk ten behoeve van gebruik onder stacaravans (productie 1 van [eisende partij] ). [gedaagde 2] en [gedaagde 3] waren de vennoten van [gedaagde vennootschap] .
2.3.
[eisende partij] heeft gedurende meerdere jaren partijen spoorbielzen en -blokken (hierna: bielzen) van [gedaagde vennootschap] gekocht, in ieder geval in de periode 2015 tot en met 2019 voor een bedrag van in totaal € 54.949,73 (productie 2 van [eisende partij] ).
2.4.
In augustus 2019 heeft [betrokkene] , een medewerker van Kreis Ostholstein, Boden- und Gewässerschutz, de Duitse autoriteit die milieuregelgeving handhaaft, een bezoek gebracht aan een camping in [plaats 1] , één van de locaties waar [eisende partij] stacaravans had geplaatst. In een verslag van bevindingen van 8 augustus 2019 (productie 4 van [eisende partij] ) heeft [betrokkene] opgenomen dat de door [eisende partij] geplaatste stacaravan is geplaatst op spoorwegbielzen en dat [betrokkene 2] – handelsagent van [eisende partij] die bij het bezoek aanwezig was – geen certificaat kon tonen of bewijs kon leveren van de
“genaue Beschaffenheit”van de bielzen en dat hij er daarom van uitgaat dat het om
“teerölgetränkte alte”bielzen gaat waarvan in de REACH-verordening (EG) nr. 1907/2006 is bepaald dat in het verkeer brengen in beginsel verboden is. Het verdere gebruik van de bielzen is verboden en op verzoek van [betrokkene 2] heeft de Duitse autoriteit ingestemd met een termijn “
bis zum 11.2019” om de bielzen onder de stacaravans om te ruilen.
2.5.
Bij brief van 30 augustus 2019 (productie 5 van [eisende partij] ) heeft [eisende partij] aan [gedaagde partijen] bericht dat is gebleken dat de door [gedaagde vennootschap] geleverde bielzen niet voldoen aan nationale en Europese wetgeving en dat bij telefonische navraag bleek dat [gedaagde vennootschap] niet in staat is certificaten over te leggen waaruit blijkt dat de bielzen wél voldoen aan die wetgeving. [eisende partij] heeft [gedaagde vennootschap] aansprakelijk gesteld voor alle schadelijke gevolgen die (kunnen) ontstaan door het leveren van bielzen die niet voldoen aan de wettelijke eisen.
2.6.
Bij brief van 11 mei 2020 (productie 6 van [eisende partij] ) aan [gedaagde vennootschap] heeft mr. R. Brouwer namens [eisende partij] geconstateerd dat [gedaagde partijen] niet heeft gereageerd op de brief van 30 augustus 2019, dat [eisende partij] is geconfronteerd met diverse schadeposten omdat de Duitse autoriteiten door het ontbreken van certificaten [eisende partij] heeft bevolen om de bielzen van 80 caravans te vervangen. Daarbij is als volgt bericht:
“(…)
Nu de geleverde producten niet voldoen aan de regelgeving heeft u niet voldaan aan uw verplichtingen en ben u tekort geschoten. Op basis daarvan ontbindt cliënte de gesloten overeenkomsten. Door de ontbinding ontstaan ongedaanmakingsverplichtingen, op basis waarvan cliënte de betaalde koopsommen van u wenst terug te vorderen. De blokken en bielzen kan cliënte aan u terug leveren. U kunt met cliënte een afspraak maken om op korte termijn de blokken en bielzen op te halen. Mocht dit niet gebeuren binnen de gestelde termijn (…), dan ziet cliënte zich genoodzaakt de blokken en bielzen elders op te slaan voor uw rekening en risico. De door cliënte geleden schade zal door u vergoed dienen te worden. Deze schade bestaat momenteel uit de navolgende posten:
- De transport/leveringskosten welke cliënte betaald heeft;
- De kosten voor het omruilen in Duitsland (arbeids- en reisuren)
- De opslagkosten van de vervuilde blokken in Duitsland;
- De kosten voor het retourtransport van die blokken naar Nederland.
Cliënte begroot haar schade momenteel op € 18.500,-.
(…)”
[gedaagde vennootschap] is ten slotte gesommeerd om binnen 14 dagen na ontvangst van de brief de door [eisende partij] betaalde koopsommen terug te betalen, de geleverde producten retour te nemen en in overleg te treden over de verdere afwikkeling van de kwestie. Daarbij is medegedeeld dat [gedaagde vennootschap] bij gebreke daarvan in verzuim is.
2.7.
Op 17 mei 2020 heeft [gedaagde vennootschap] naar aanleiding van de vraag van [eisende partij] om certificaten van de bielzen als volgt aan mr. Brouwer gemaild (productie 7 van [eisende partij] ):
“(…)
Ze hadden ons gevraagd om certificaten, maar die hebben we niet.
Iets wat we niet hebben kan je ook niet geven.
Dat is toen telefonische ook gemeld.
De bielsen zijn gebruikte bielsen van ongeveer 15 jaar oud en komen bij de Nederlandse spoorwegen vandaan.
Wij exporteren niet, dus weten ook niet de regels in het buitenland.
In Nederland mag je bielsen gebruiken voor constructieve doeleinden dus bv om een caravan of chalet op te plaatsen.
Nu kunnen [eisende partij] net doen of hun neus bloed maar ze wisten heel goed waar ze in Duitsland mee bezig waren.
Een jaar of 10 geleden vroeg [eisende partij] 1 van de eigenaren of eigenaar aan mij toen ik er een vracht bielsen gelost had onder het genot van een kopje koffie of er een alternatief was voor de gebruikte bielsen.
Toen heb ik gezegd dat die er is namelijk nieuwe blanke bielsen.
Toen vroeg [eisende partij] wat die kosten, toen zij ik (…) een fors hoger bedrag dan gebruikte biels (…).
Daarna is er nooit een order of bestelling geplaatst van nieuwe bielsen.
Dus kort samengevat tegen beter weten in gebruikte bielsen in Duitsland gebruiken en als het fout gaat er een ander voorop laten draaien.
Daar werken wij niet aan mee”
2.8.
Bij brief van 29 juni 2021 (productie 8 van [eisende partij] ) heeft mr. L.M. van Ooij-Jongejan namens [eisende partij] nogmaals aan [gedaagde vennootschap] medegedeeld dat [eisende partij] zich beroept op ontbinding van de koopovereenkomst omdat zij er niet aan hoefde te twijfelen dat de bielzen verkocht mochten worden op grond van de zowel in Nederland als in Duitsland geldende REACH-Verordening. Namens [eisende partij] is een procedure aangekondigd, bericht dat de vordering (op grond van de ongedaanmakingsverbintenis en schadevergoeding) van [eisende partij] is begroot op € 36.555,11 en voorgesteld dat [gedaagde partijen] , ter voorkoming van een procedure, dit bedrag in termijnen aan [eisende partij] voldoet.
2.9.
Bij brief van 22 juli 2021 (productie 8 van [eisende partij] ) heeft mr. Ducaat aan mr. Van Ooij gereageerd. Zij heeft de tekortkoming in de nakoming door [gedaagde vennootschap] betwist. Namens [gedaagde partijen] is gesteld dat inherent aan het kopen van gebruikte bielzen is dat deze zonder certificaat worden geleverd, dat [gedaagde partijen] van meet af aan duidelijk is geweest over verkoop van bielzen zonder certificaat en dat [eisende partij] daarvan op de hoogte was maar – vanwege het prijsverschil tussen oude en nieuwe bielzen – altijd oude is blijven bestellen. Mr. Ducaat stelt dat [eisende partij] de plicht had om te onderzoeken of de bielzen geschikt waren voor haar bedrijfsvoering in Duitsland, dat [eisende partij] bewust het risico heeft aanvaard dat de bielzen daar niet bruikbaar waren en daardoor sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. De aansprakelijkheid van [gedaagde partijen] is van de hand gewezen.
2.10.
Op 3 september 2021 heeft Landkreis Uelzen aan [eisende partij] ( [firma eisende partij] ) medegedeeld dat op de camping in [plaats 2] gebruikte bielzen zijn aangemerkt als gevaarlijk afval in de zin van §48 S.2 KrWG (Kreislaufwirtschaftgesetz) omdat de bielzen met
“Steinkohleteeröl (Carbolineum)”zijn behandeld (productie 9 van [eisende partij] ). Daarbij is als volgt medegedeeld:
“(…) Eine ordnungsgemäße und schadlose Entsorgung ist nicht erkennbar. Daher beabsichtige ich, Sie in einen abfallrechtlichen Verwaltungsverfahren gem. § 62 KrWG aufzufordern, die Gegenstände einer ordnungsgemäße und schadlosen Entsorgung zuzuführen sowie die Entsorgung nachzuweisen. (…)”
2.11.
[eisende partij] is op enig moment begonnen met het vervangen van de bielzen onder de door haar geplaatste caravans/chalets.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
- voor recht te verklaren dat de overeenkomsten partieel zijn ontbonden, althans de overeenkomsten partieel te ontbinden;
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot betaling van € 62.247,89, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 1.397,48, althans betaling van tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot levering van 1.272 kleine houten blokken en 720 grote houten blokken die alle geschikt zijn om (als fundering) te plaatsen onder caravans en chalets, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat (een van de) gedaagden hiermee in gebreke blijft/ blijven;
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot betaling van € 52.878,77, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 1.303,79, althans betaling van tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Meer subsidiair
- voor recht te verklaren dat [eisende partij] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de koopovereenkomst(en);
- de overeenkomsten te vernietigen en gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot betaling van € 62.247,89, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 1.397,48, althans betaling van tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
Zowel primair als subsidiair als meer subsidiair
- gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gevrijwaard, te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,00 (zonder betekening) respectievelijk een bedrag van € 248,00 (met betekening), een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eisende partij] legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat de door [gedaagde vennootschap] geleverde bielzen niet de eigenschappen bezitten die voor normaal gebruik ervan nodig zijn en dus non-conform zijn. Omdat nakoming onmogelijk was heeft zij de koopovereenkomsten kunnen ontbinden, zodat zij recht heeft op terugbetaling van de koopsom en [gedaagde partijen] de gevolgschade moet vergoeden, aldus [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partijen] voert ten verwere onder meer aan dat [eisende partij] exact wist wat zij kocht, namelijk bielzen zonder certificaat. [gedaagde partijen] betwist dat de geleverde bielzen non-conform zijn. Dat een zaak in strijd met wet- en regelgeving is, betekent nog niet dat deze niet beantwoordt aan de overeenkomst en/of niet geschikt is voor het doel waarvoor deze bestemd is. [gedaagde partijen] betwist voorts dat de bielzen in strijd met Europese regelgeving in het verkeer zijn gebracht. Omdat geen sprake is van een tekortkoming en [eisende partij] [gedaagde vennootschap] niet (correct) in gebreke heeft gesteld, is geen sprake van verzuim en zijn de vorderingen van [eisende partij] niet toewijsbaar. [gedaagde partijen] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij] , met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat sprake is van één of meer koopovereenkomsten tussen [eisende partij] en [gedaagde vennootschap] op grond waarvan [gedaagde vennootschap] bielzen aan [eisende partij] heeft geleverd. Beoordeeld dient te worden of [gedaagde vennootschap] heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van die koopovereenkomst(en). [gedaagde partijen] voert bij conclusie van antwoord aan dat onduidelijk is op welke koopovereenkomst(en) de vorderingen van [eisende partij] precies zien. De rechtbank stelt vast dat partijen geen schriftelijke koopovereenkomst hebben overgelegd. Wél heeft [eisende partij] als productie 2 aan haar gerichte facturen van [gedaagde vennootschap] overgelegd voor bielzen en het transport daarvan. Gelet op die facturen en de omstandigheid dat [gedaagde partijen] niet betwist dat sprake is van een koopovereenkomst, gaat de rechtbank bij deze beoordeling uit van (de) koopovereenkomst(en) die ten grondslag liggen aan die facturen, waarmee voldoende duidelijk is op welke koopovereenkomst(en) de vorderingen betrekking hebben.
Conformiteit
4.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of [gedaagde vennootschap] door levering van de bielzen aan [eisende partij] aan zijn verplichting uit de koopovereenkomst heeft voldaan. [eisende partij] stelt dat [gedaagde vennootschap] dat niet heeft gedaan omdat de bielzen non-conform zijn. [gedaagde partijen] betwist dat. Omdat [eisende partij] zich op de rechtsgevolgen van non-conformiteit beroept, rust op grond van artikel 150 Rv de bewijslast daarvan in beginsel op [eisende partij] .
4.3.
[eisende partij] stelt dat zij niet hoefde te twijfelen aan de geschiktheid van de door [gedaagde vennootschap] verkochte bielzen voor het door haar beoogde gebruik. Omdat [gedaagde vennootschap] de bielzen in de handel bracht, mocht zij ervan uitgaan dat deze voldeden aan de (Europese) regelgeving met betrekking tot het in de handel brengen van met creosootolie behandeld hout. Daarbij heeft [eisende partij] ter onderbouwing gewezen op de website van [gedaagde vennootschap] waarop staat dat zij bielzen verkoopt en dat die voornamelijk worden gebruikt
“in de recreatie, onder stacaravans e.d.”Nu gebleken is dat de bielzen niet in de handel mochten worden gebracht en niet als fundering mogen worden gebruikt, zijn deze non-conform, aldus [eisende partij] .
[gedaagde partijen] betwist dat de geleverde bielzen niet zouden voldoen aan de geldende wet- en regelgeving omdat deze tussen de 20 tot 40 jaar oud zijn. Bovendien voert [gedaagde partijen] aan dat het enkele feit dat een zaak in strijd met regelgeving wordt geleverd nog niet betekent dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordt omdat niet gesteld of gebleken is dat bielzen zonder certificaat niet als fundering kunnen dienen en [eisende partij] bovendien wist dat de bielzen niet gecertificeerd waren.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de afgeleverde zaak ingevolge het bepaalde in artikel 7:17 lid 1 BW aan de overeenkomst moet beantwoorden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede eigenschappen voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien.
4.5.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of de bielzen aan de tussen hen gesloten overeenkomst beantwoordden, gelet op de voor oude spoorbielzen geldende regelgeving.
Die regelgeving betreft de op 1 juni 2007 in werking getreden Verordening (EG) nr. 1907/ 2006 van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen van chemische stoffen (REACH), waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(…) Artikel 5
Zonder gegevens geen handel
Behoudens de artikelen 6, 7, 21 en 23 mogen stoffen als zodanig en stoffen in preparaten of in voorwerpen die, in de gevallen waarin dit vereist is, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze titel zijn geregistreerd, niet in de Gemeenschap worden vervaardigd of in de handel gebracht.
(…) Artikel 67
Algemene bepalingen
1. Een stof als zodanig of in een preparaat of voorwerp waarvoor in bijlage XVII een beperking is opgenomen, mag niet worden vervaardigd, in de handel worden gebracht of worden gebruikt tenzij aan de voorwaarden van die beperking wordt voldaan.
(…)”
In bijlage XVII van de REACH-Verordening zijn bepaalde gevaarlijke stoffen, preparaten en voorwerpen opgenomen waarvoor beperkingen gelden op de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik. Onder 31 zijn onder meer typen Creosoot, Creosootolie opgenomen. Over deze stoffen is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:
“1. Mogen niet worden gebruikt als stoffen of in preparaten voor de behandeling van hout. Evenmin mag met deze stoffen behandeld hout in de handel worden gebracht.
2. In afwijking hiervan:
(…)
c) is het verbod van lid 1 niet van toepassing op het in de handel brengen van hout dat vóór 31 december 2002 met de in punt 31, onder a) tot en met i), vermelde stoffen is behandeld, indien dit hout als tweedehands product voor hergebruik in de handel wordt gebracht.
3. Het in lid 2, onder b) en c), bedoelde hout mag echter niet worden gebruikt:
- binnen gebouwen, ongeacht de bestemming ervan;
- in speelgoed;
- op speelplaatsen;
- in parken, tuinen, en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis, indien het gevaar bestaat dat dit hout regelmatig met de huid in aanraking komt; - voor de vervaardiging van tuinmeubilair, zoals picknicktafels;
- voor de vervaardiging, het gebruik en de hernieuwde behandeling van: kweekbakken, verpakkingen die in aanraking kunnen komen met voor menselijke en/of dierlijke voeding bestemde onbewerkte producten tussenproducten of eindproducten, ander materiaal dat de hierboven genoemde voorwerpen kan verontreinigen.”
Hierbij is van belang dat in een Europese verordening vastgelegde regels rechtstreekse werking hebben. In de REACH-verordening is dat nog uitdrukkelijk bepaald in artikel 141, laatste volzin. Dat betekent dat de regels in de lidstaten zowel verticaal (in de relatie tussen burger en overheid) als horizontaal (tussen civielrechtelijke partijen onderling) werken (HvJ EU 17 september 2002, ECLI:EU:C:2002:497). Door de inwerkingtreding van de REACH-verordening is deze deel gaan uitmaken van het nationale recht van de lidstaten, dus zowel van Nederland als van Duitsland.
4.6.
Dat de geleverde bielzen stoffen (creosoot) bevatten in de zin van bijlage XVII van de REACH-Verordening heeft [gedaagde partijen] niet betwist. De rechtbank zal daar dan ook, gelet op de stellingen van [eisende partij] die zijn onderbouwd met stukken van de Duitse autoriteiten, van uitgaan in deze beoordeling. Gelet op het verweer van [gedaagde partijen] dient in het kader van de conformiteit te worden beoordeeld (1) wat [eisende partij] mocht verwachten en (2) of de uitzondering van artikel 67 lid 2 onder c van toepassing is.
1. Wat [eisende partij] mocht verwachten
4.7.
Uit de als productie 1 door [eisende partij] overgelegde schermafdruk van de website van [handelsnaam 1] . blijkt dat [gedaagde vennootschap] voornamelijk bielzen verkoopt als fundering voor stacaravans. Op basis daarvan mocht [eisende partij] erop vertrouwen dat de bielzen die [gedaagde vennootschap] – als specialist op dit gebied – verkocht, in de handel mochten worden gebracht en konden worden gebruikt als fundering voor stacaravans. [gedaagde partijen] stelt dat [eisende partij] wist dat de bielzen niet gecertificeerd waren omdat [eisende partij] ooit heeft geïnformeerd naar alternatieve bielzen. Na betwisting daarvan door [eisende partij] heeft [gedaagde partijen] die stelling niet onderbouwd, zodat dat niet is komen vast te staan. Dat partijen – zoals [gedaagde partijen] stelt – niet hebben gesproken over bielzen met certificaten, doet aan het voorgaande niet af. De REACH-verordening creëert immers een systeem van ketenverantwoordelijkheid, op grond waarvan fabrikanten, leveranciers en zogenoemde “downstreamgebruikers” van gevaarlijke stoffen (of ermee behandelde voorwerpen) relevante informatie moeten kunnen verschaffen over die stoffen en moeten kunnen aantonen dat de risico’s afdoende zijn beheerst. Dat betekent dat [gedaagde vennootschap] op grond van deze regelgeving gegevens over de door haar geleverde bielzen moet kunnen verschaffen.
4.8.
[gedaagde partijen] heeft zich nog op het standpunt gesteld dat strijd met regelgeving niet betekent dat een zaak per definitie niet beantwoordt aan het doel waarvoor deze is bedoeld. [gedaagde partijen] heeft in dat kader verwezen naar jurisprudentie over woningen die verbouwd zijn zonder de vereiste bouwvergunning (ECLI:NL:GHSHE:2011: BU3951). De situatie van de aangehaalde jurisprudentie is echter niet te vergelijken met de onderhavige situatie. Het is op grond van regelgeving immers niet verboden om een woning te verkopen die is gebouwd zonder die bouwvergunning, terwijl verkoop van bielzen die niet aan de REACH-Verordening voldoen wél verboden is. Bovendien is in de aangehaalde uitspraken geoordeeld dat het ontbreken van de bouwvergunning normaal gebruik van de woning niet in de weg staat, terwijl strijd met de REACH-Verordening nu juist wél in de weg staat aan het gebruik (op welke wijze dan ook) van de bielzen.
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde vennootschap] in ieder geval voor de reeds op last van de Duitse autoriteiten omgeruilde bielzen is tekortgeschoten in haar verplichtingen doordat zij daarvan niet heeft kunnen bewijzen dat die bielzen de eigenschappen bezaten die [eisende partij] mocht verwachten. Nadat [eisende partij] door de Duitse autoriteiten was aangesproken om bewijs te leveren over de eigenschappen van de bielzen en een termijn gegeven tot november 2019 voor het omruilen van de bielzen, heeft zij direct bij brief van 30 augustus 2019 navraag gedaan bij [gedaagde vennootschap] , die daarop heeft laten weten niet over certificaten te beschikken. [gedaagde vennootschap] heeft dat bij brief van 17 mei 2020 nogmaals bevestigd. Doordat [gedaagde vennootschap] in strijd met de regelgeving geen certificaten aan [eisende partij] kon overhandigen en zij destijds (zie r.o. 2.7) enkel heeft geschreven dat de bielzen ongeveer 15 jaar oud zouden zijn, was [eisende partij] genoodzaakt om de bielzen om te ruilen. Van de reeds omgewisselde bielzen staat daarom vast dat die non-conform waren.
2. Uitzondering van artikel 67 lid 2 onder c
4.10.
Voor de nog te verwijderen bielzen overweegt de rechtbank dat ook voor die bielzen op grond van het voorgaande vooralsnog wordt aangenomen dat die non-conform zijn.
Ter zitting heeft [eisende partij] verklaard dat na het uitbrengen van de dagvaarding geen bielzen meer zijn verwijderd, in afwachting van deze procedure. De schade die in verband met de verwijdering en vernietiging van de nog niet verwijderde bielzen wordt gevorderd, betreft derhalve toekomstige schade. Voor deze bielzen is van belang dat [gedaagde partijen] stelt dat de bielzen tussen de 40 en 50 jaar oud zijn en ruim vóór 31 december 2002 zijn behandeld, zodat eerdergenoemde uitzondering van lid 2 onder c geldt en de bielzen niet in strijd met de regelgeving zijn. [eisende partij] heeft dat, onderbouwd met de stukken van de Duitse autoriteiten, betwist. De bewijslast van de non-conformiteit blijft op grond van artikel 150 Rv op [eisende partij] rusten maar gelet op deze onderbouwing van [eisende partij] wordt vooralsnog geoordeeld dat [eisende partij] aan haar bewijslast heeft voldaan. Tegen dat voorshandse bewijs staat tegenbewijs open.
4.11.
Ter onderbouwing van dat tegenbewijs heeft [gedaagde partijen] als productie 5 een e-mailbericht overgelegd van [betrokken partij 1] (voorheen [betrokken partij (oud)] ) waarin staat dat 99,9% van de bielzen die zij verkoopt afkomstig zijn van [betrokken partij 2] sporen, dat de bielzen die zij in de handel doet, ouder zijn dan 2002 en dat het volume
“wat er tussen 2002 en 2006 in gecreosoteerd hout is geleverd uiterst gering is geweest”.Naar het oordeel van de rechtbank is dit e-mailbericht onvoldoende om aan te nemen dat de aan [eisende partij] geleverde bielzen onder de uitzondering van lid 2onder c vallen. Uit het e-mailbericht blijkt immers niet dat de bielzen niet tussen 2002 en 2006 zijn behandeld. Dat blijkt ook niet uit de als producties 2 en 3 door [gedaagde partijen] overgelegde vrachtbrieven en facturen – met vermelding dat het hout dateert van voor 31 december 2002 – van [betrokken partij (oud)] . De facturen en de enige vrachtbrief waarop een datum staat zijn van 2022 en hebben dus betrekking op andere bielzen dan hier in geschil is. Bovendien heeft [gedaagde partijen] niet aangetoond dat [gedaagde vennootschap] enkel bielzen van [betrokken partij 1] of [betrokken partij (oud)] heeft gekocht en niet van andere leveranciers.
4.12.
Ter zitting van 30 januari 2023 heeft [gedaagde partijen] uitdrukkelijk aangeboden om alsnog bewijs te leveren van zijn stelling dat de geleverde bielzen vóór 31 december 2002 zijn behandeld. Omdat in het proces-verbaal van de zitting van 20 september 2022 niet is opgenomen dat [gedaagde partijen] de gelegenheid heeft om nog stukken over te leggen, zal [gedaagde partijen] alsnog worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel dat alle door [gedaagde vennootschap] aan [eisende partij] geleverde bielzen non-conform zijn.
4.13.
De verdere beoordeling met betrekking tot de nog niet omgeruilde bielzen zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering door [gedaagde partijen]
Ontbinding koopovereenkomst
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt over ontbinding van de koopovereenkomst(en) met betrekking tot de reeds omgewisselde bielzen op grond van non-conformiteit.
[eisende partij] stelt dat evident is dat nakoming onmogelijk is, zodat [gedaagde vennootschap] in verzuim is en zij, [eisende partij] , daardoor gerechtigd is tot ontbinding.
[gedaagde partijen] voert als verweer aan dat geen sprake is van verzuim omdat [eisende partij] slechts om certificaten had gevraagd maar haar niet in gebreke heeft gesteld.
4.15.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een verbintenis aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst (gedeeltelijk) te ontbinden tenzij dat gezien de bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming niet gerechtvaardigd is. Op grond van het tweede lid kan, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is, pas worden ontbonden indien de schuldenaar in verzuim is. Gelet op het bepaalde in artikel 6:82 BW treedt het verzuim in als de schuldenaar in gebreke is gesteld en nakoming vervolgens is uitgebleven. Op grond van artikel 6:83 BW geldt dat verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer (onder meer) de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde vennootschap] voor wat betreft de reeds omgeruilde bielzen in verzuim geraakt doordat zij, nadat [eisende partij] daarom had gevraagd, te kennen had gegeven niet in staat te zijn certificaten (bewijs) over te leggen. [eisende partij] heeft daaruit mogen afleiden dat [gedaagde vennootschap] niet aan die verplichting zou voldoen en [eisende partij] is als gevolg daarvan door de Duitse autoriteiten gedwongen om de bielzen te ruilen en te vernietigen, zodat nakoming door [gedaagde vennootschap] bovendien blijvend onmogelijk was en het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden.
De vordering van [eisende partij] om voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst met betrekking tot de reeds omgewisselde bielzen is ontbonden is dan ook toewijsbaar.
Vergoeding
4.17.
[eisende partij] vordert primair, in geval van (partiële) ontbinding van de koopovereenkomst(en), een vergoeding door [gedaagde partijen] van: (1) de door haar betaalde koopsom en (2) van de (initiële) transportkosten van [gedaagde vennootschap] naar [eisende partij] op grond van de na ontbinding ontstane ongedaanmakingsverbintenis. Daarnaast vordert [eisende partij] als vergoeding van gevolgschade vergoeding van (3) omruilkosten, (4) kosten van afvoeren en verwerken van de bielzen en (5) loonkosten van de handelsagent.
[gedaagde partijen] betwist dat [eisende partij] – zoals zij stelt – bij 36 caravans/chalets bielzen heeft gewisseld en, daarmee, de exacte hoeveelheid omgewisselde blokken. Daarnaast betwist [gedaagde partijen] de hoogte van de transportkosten, de kosten van vernietiging en omruiling en van de handelsagent. [gedaagde partijen] betwist bovendien dat er een causaal verband is tussen de tekortkomingen en de vervanging door [eisende partij] van de bielzen.
4.18.
Ontbinding van de koopovereenkomsten heeft op grond van artikel 6:271 BW tot gevolg dat partijen zijn bevrijd van hun contractuele verplichtingen en dat een verbintenis tot ongedaanmaking ontstaat voor reeds door hen ontvangen prestaties. Daarnaast heeft de partij die heeft ontbonden op grond van artikel 6:277 BW recht op vergoeding van de schade die zij lijdt doordat geen wederzijdse nakoming plaatsvindt.
[gedaagde partijen] betwist het causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde vennootschap] en het vervangen van bielzen door [eisende partij] en betoogt dat de aanleiding voor het vervangen van de bielzen het besluit van de Duitse autoriteiten was. De rechtbank volgt [gedaagde partijen] niet in dit standpunt. Uit de overgelegde stukken van de Duitse overheid blijkt dat het bevel tot omwisseling van de bielzen niet zou zijn gegeven, althans niet zou zijn gehandhaafd, als [eisende partij] een certificaat / bewijs met relevante informatie over de bielzen had kunnen overleggen. Het bevel is dus een direct gevolg van de tekortkoming door [gedaagde vennootschap] . Het causaal verband tussen de tekortkoming van [gedaagde vennootschap] en het wisselen van de bielzen is voldoende komen vast te staan. Over de afzonderlijke door [eisende partij] gevorderde schadeposten wordt als volgt overwogen.
1. Betaalde koopsommen
4.19.
De verbintenis tot ongedaanmaking houdt in dat [gedaagde vennootschap] de betaalde koopsommen dient terug te betalen en dat [eisende partij] bielzen moet terug leveren aan [gedaagde vennootschap] . Over die terug levering overweegt de rechtbank als volgt. [eisende partij] stelt dat zij niet aan die verplichting kan voldoen omdat de bielzen vernietigd moeten worden. [gedaagde partijen] stelt zich bovendien op het standpunt dat [eisende partij] vervangende schadevergoeding verschuldigd is als zij niet kan terug leveren.
Van de inmiddels vernietigde bielzen is evident dat terug levering niet mogelijk is. Daarbij blijkt op grond van hetgeen in r.o. 4.7 en volgende is overwogen dat uitgangspunt is dat die bielzen waardeloos waren omdat ze niet verhandeld mochten worden, zodat vervangende schadevergoeding voor de reeds vernietigde bielzen op nihil is te begroten.
4.20.
Voor de verplichting tot terugbetaling van de koopsom is van belang dat niet in geschil is dat [eisende partij] de koopsom aan [gedaagde vennootschap] heeft betaald. [eisende partij] vordert voor de reeds omgewisselde bielzen een bedrag van € 6.564,00, zijnde de door haar betaalde prijs (bielzen van 36 caravans/chalets) . [eisende partij] heeft met de als productie 2 door haar overgelegde facturen onderbouwd dat zij de bielzen van [gedaagde vennootschap] heeft gekocht en wat zij daarvoor heeft betaald. In die facturen staan bielzen “70” van € 5,00 per stuk en blokken “50cm” van € 3,50 per stuk. Daarnaast heeft [eisende partij] als productie 13 een overzicht van de 36 caravans/chalets overgelegd van de bielzen die al zijn omgewisseld met daarbij facturen van de kosten van het omwisselen. Als productie 21 en 22 heeft [eisende partij] overzichten overgelegd van de hoeveelheid grote en kleine bielzen die zijn omgeruild. Zij stelt 596 grote blokken (à € 5,00) te hebben omgewisseld en 1.024 kleine (à € 3,50). Gelet op deze onderbouwing is de hoogte van de terug te betalen koopsommen voldoende duidelijk. Het door [gedaagde partijen] gestelde, dat niet exact duidelijk is welke bielzen zijn gewisseld, doet daar niet aan af. De geleverde bielzen zijn – afgezien van de verschillende maten – nagenoeg dezelfde en uit de onderbouwing van [eisende partij] blijkt voldoende wat zij voor de omgeruilde bielzen heeft betaald. De rechtbank zal de vordering tot terugbetaling van koopsommen van de reeds gewisselde caravans/chalets (een bedrag van € 6.564,00) daarom toewijzen.
2. Initiële transportkosten
4.21.
[eisende partij] vordert vergoeding van de transportkosten die zij – tegelijk met de koopsom – aan [gedaagde vennootschap] heeft betaald voor transport van de bielzen van Nederland naar Duitsland. [gedaagde partijen] betwist zowel de verplichting tot vergoeding van die kosten, als de hoogte van het gevorderde bedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot vergoeding van transportkosten niet toewijsbaar. Ook als conforme bielzen zouden zijn geleverd door [gedaagde vennootschap] zou [eisende partij] deze kosten hebben moeten maken. De kosten zijn gemaakt ten behoeve van het transport van de bielzen van [gedaagde vennootschap] naar [eisende partij] . Het transport heeft daadwerkelijk plaatsgevonden en wordt door ontbinding niet ongedaan gemaakt.
3. Omruilkosten
4.22.
[eisende partij] stelt dat haar kosten voor het omruilen van de bielzen tot nu toe € 16.244,98 bedragen. Ter onderbouwing heeft zij als productie 13 een overzicht overgelegd van de 36 caravans/chalets met facturen van de daarmee gemoeide kosten.
[gedaagde partijen] stelt dat niet duidelijk is of in de overgelegde facturen, die deels van [firma eisende partij] zijn en deels van andere firma’s ( [firma 1] , [firma 2] , [firma 3] ) geen dubbeltellingen zitten, onder andere omdat werkzaamheden ook door de handelsagent zijn verricht, terwijl die kosten ook afzonderlijk worden gevorderd.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat afzonderlijk gevorderde kosten van de handelsagent gelet op hetgeen hierna onder 5 aan de orde komt, worden afgewezen. Van dubbeltellingen met kosten handelsagent is om die reden geen sprake. Van dubbeltellingen doordat facturen van andere firma’s zouden zijn verwerkt in de facturen van [firma eisende partij] is evenmin gebleken omdat de facturen van de andere firma’s betrekking hebben op andere klanten van [eisende partij] dan die in de facturen van [firma eisende partij] zijn genoemd. Evident is dat aan het wisselen van de bielzen kosten verbonden zijn voor bijvoorbeeld het af- en aankoppelen van leidingen (voor gas en water). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisende partij] die kosten voldoende onderbouwd door de overgelegde facturen. De vordering om die kosten (€ 16.244,98) te vergoeden is dan ook toewijsbaar.
4. Kosten van afvoeren en verwerken van de bielzen
4.24.
[eisende partij] vordert in totaal € 6.876,71 aan kosten die zij heeft gemaakt in verband met transport van Duitsland naar Nederland van reeds gewisselde bielzen van 32 chalets/caravans en van verwerking in Nederland die nog moet plaatsvinden. Zij stelt dat zij na dat transport ontdekte dat het niet was toegestaan om de bielzen – chemisch afval – naar Nederland te vervoeren, waarna zij van 4 chalets de bielzen in Duitsland heeft laten verwerken. In verband daarmee vordert zij € 262,52 aan verwerkingskosten.
[gedaagde partijen] betwist de transportkosten en stelt zich op het standpunt dat de kosten van vernietiging in Nederland niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat er geen factuur – maar slechts een offerte – is overgelegd en niet duidelijk is dat [eisende partij] tot vernietiging zal overgaan.
4.25.
Niet in geschil is dat [eisende partij] € 262,52 heeft betaald in verband met vernietiging van bielzen van 4 chalets in Duitsland. Die kosten dient [gedaagde vennootschap] te vergoeden. De bielzen die [eisende partij] naar Nederland heeft vervoerd zijn nog niet vernietigd maar liggen bij haar bedrijf in Nederland. De beslissing over vergoeding van de kosten van vernietiging van die bielzen zal de rechtbank aanhouden, in afwachting van het door [gedaagde partijen] te leveren bewijs. De kosten zijn immers nog niet gemaakt en de noodzaak van vernietiging hangt samen met het door [gedaagde partijen] te leveren bewijs.
4.26.
De kosten van het vervoer van de bielzen van Duitsland naar Nederland heeft [eisende partij] na betwisting door [gedaagde partijen] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. [eisende partij] heeft als productie 10 twee ongedateerde en ongespecificeerde facturen van haarzelf aan haarzelf overgelegd. De vordering tot vergoeding van die kosten zijn bij gebrek aan verdere onderbouwing niet toewijsbaar.
5. Kosten handelsagent
4.27.
[eisende partij] stelt dat zij extra kosten heeft van haar handelsagent in Duitsland die het omwisselen van de bielzen moest regelen. Die kosten hebben onder meer betrekking op het corresponderen met klanten, afspraken maken, facturatie en overige administratieve handelingen. Ter onderbouwing heeft [eisende partij] als productie 14 een factuur van [firma eisende partij] van 29 september 2021 overgelegd van € 7.140,00
“für Arbeiten im Zusammenhang mit Service und Schwellentausch”. [gedaagde partijen] betwist de extra kosten en vindt dat [eisende partij] deze schade onvoldoende heeft onderbouwd.
Met [gedaagde partijen] is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde factuur niet blijkt welk deel van die kosten zien op het werk dat de handelsagent doorgaans voor [eisende partij] verricht en welk deel op het extra werk ten gevolge van het omwisselen van de bielzen. Ook na betwisting door [gedaagde partijen] heeft [eisende partij] geen nadere onderbouwing (urenspecificatie) overgelegd waar dat uit blijkt. De schadevergoeding in verband met deze kosten zullen daarom bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen.
Aanhouding
4.28.
De beoordeling zal voor het overige worden aangehouden in afwachting van het door [gedaagde partijen] te leveren bewijs.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de tussen [eisende partij] en [gedaagde vennootschap] gesloten koopovereenkomsten met betrekking tot chalets/caravans waarvan de bielzen reeds zijn gewisseld, zijn ontbonden,
5.2.
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2023 om [gedaagde partijen] in de gelegenheid te stellen om bewijs te leveren zoals overwogen in r.o. 4.12. waarna [eisende partij] twee weken de tijd zal hebben om daarop bij akte te reageren,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2023.
JO/KH