ECLI:NL:RBGEL:2023:1723

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
05-069138-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door aanrijding met voertuig op drukke parkeerplaats

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige vrouw uit Ede, die werd beschuldigd van doodslag. De vrouw is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer door met haar auto tegen hem aan te rijden en hem vervolgens meerdere malen over te rijden. Het incident vond plaats op 19 maart 2022 op een drukke parkeerplaats in Ede, waar de verdachte, na een aanrijding met een bus, in paniek wegreed en het slachtoffer aanreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, ondanks haar verklaring dat ze niet de intentie had om iemand aan te rijden. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, maar concludeerde dat dit haar strafbaarheid niet uitsloot. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de nabestaanden tot schadevergoeding behandeld, waarbij aanzienlijke bedragen zijn toegewezen voor materiële en immateriële schade, inclusief shockschade en affectieschade. De rechtbank heeft de in beslag genomen auto van de verdachte verbeurd verklaard en een rijontzegging van vijf jaar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.069138.22
Datum uitspraak : 28 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [P.I.] .
Raadsman: mr. Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing van de omschrijving van de feiten in de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Ede, [slachtoffer] opzettelijk van het
leven heeft beroofd, door
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto),
terwijl die [slachtoffer] voor, althans in de nabijheid van dat voertuig liep,
gas heeft gegeven en/of (met snelheid) (vervolgens) met die
personenauto op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is
(aan-/in-)gereden en/of
- ( vervolgens) één of meerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en/of borst en/of (boven)lichaam en/of
been/benen van die, [slachtoffer] , is gereden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Ede, aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- hersenletsel en/of borstletsel en/of
- een of meerdere fracturen/botbreuken aan het lichaam (onder meer de
schedel en/of wervelkolom en/of borstkas en/of ribben en/of
been/benen) en/of
- longscheuren en/of (een) klaplong(en),
heeft toegebracht door,
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto),
terwijl die [slachtoffer] voor, althans in de nabijheid van dat voertuig liep,
gas heeft gegeven en/of (met snelheid) (vervolgens) met die
personenauto op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is
(aan-/in-)gereden en/of
- ( vervolgens) één of meerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en/of borst en/of (boven)lichaam en/of
been/benen van die, [slachtoffer] , is gereden,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 maart 2022 te Ede, in de gemeente Ede, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende over een parkeerterrein gelegen
op/aan de openbare weg, De Halte, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, althans door zeer aanmerkelijk, onvoorzichtig,
onoplettend en/of onachtzaam,
-met een door haar, verdachte, bestuurd motorrijtuig (personenauto)
achterwaarts uit een parkeerhaven te rijden en/of (vervolgens)
- accelererend voorwaarts weg te rijden en/of (daarbij) op/tegen die
[slachtoffer] , staande en/of lopende op de openbare weg direct voor/nabij
het motorrijtuig van verdachte, te botsen en/of te rijden (waarbij) die
[slachtoffer] ten val is gekomen en/of (deels) onder het motorrijtuig van
verdachte is terechtgekomen en/of (vervolgens)
- één of meermalen, voor- en/of achterwaarts, met haar motorrijtuig,
op/tegen en/of over het hoofd en/of de borst en/of het (boven)lichaam
en/of (een) be(e)n(en) van die [slachtoffer] , is gereden,
waardoor voornoemde medeweggebruiker (genaamd [slachtoffer] ) werd
gedood.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 maart 2022 in Ede is [slachtoffer] (
hierna: het slachtoffer) aangereden en aansluitend meerdere malen overreden door de personenauto van verdachte. [2] Later die dag is het slachtoffer overleden aan de gevolgen van zeer hevige stomp botsende krachtinwerking ter hoogte van het hoofd en de borst (aan- en overrijding door een personenauto). [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien op het moment dat zij met haar auto vooruit probeerde weg te komen. Daarom ontbreekt de vereiste wetenschap van de aanmerkelijke kans op de dood bij verdachte. En als die wetenschap er wel is, dan is nog geen sprake van een bewuste aanvaarding daarvan. Verdachte verkeerde namelijk in volle paniek ten tijde van het feit. Het niet aanvaarden van de aanmerkelijke kans hangt nauw samen met de psychische problematiek van verdachte. Ook bij het achteruit rijden en daarbij aanrijden van het slachtoffer en het daarna wederom aanrijden van het slachtoffer bij het naar voren wegrijden, is geen sprake van het vereiste opzet.
Over de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling met de dood ten gevolge heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte, gelet op de bestaande paniek in het licht van haar psychische voorgeschiedenis, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet bewust heeft aanvaard.
Voor wat betreft de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), heeft de verdediging gesteld dat niet aan roekeloosheid in de zin van artikel 175 WVW kan worden gekomen en dat de reguliere ‘culpa’ niet wordt gehaald, gelet op het ontbreken van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels door verdachte.
De beoordeling door de rechtbankDe rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verdachte het slachtoffer heeft kunnen zien voordat de aanrijding plaats vond.
De camerabeelden van 19 maart 2022 van Coffeeshop De Kink zijn uitgekeken door een verbalisant. Op die beelden is onder meer te zien dat de lichtkleurige auto (
de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) vanaf de parkeerplaats achteruit reed. De bestuurder van de bus (
de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) liep met de auto mee, richting de voorzijde van de bus. Het slachtoffer bleef op de weg staan en ging op zeer korte afstand voor de auto staan. De auto reed met de linker voorzijde vol in op het slachtoffer, waarbij hij ten val kwam en overreden werd door vermoedelijk het linker voorwiel. Verbalisant zag dat de voorzijde van de auto omhoog kwam. De auto bewoog op en neer alsof die ergens overheen reed. De auto kon niet doorrijden. Een andere persoon rende vanaf de parkeerplaats naar de bijrijderszijde van de auto toe. De auto reed vervolgens achteruit, waarbij het voertuig weer op en neer bewoog alsof dat ergens overheen reed. Verbalisant zag dat de auto omhoog kwam. De auto reed vooruit weg waarbij de auto omhoog kwam alsof die ergens overheen reed, om vervolgens weg te rijden. [4]
Op 15 januari 2023 heeft een reconstructie van het incident plaatsgevonden. Aan de hand van de beelden van De Kink werd een vijftal beeldfragmenten vastgesteld. Gezien vanuit de bestuurster van de Ford (
de rechtbank begrijpt: verdachte) en op chronologische volgorde passeerde haar voertuig de volgende posities: positie 1 – Ford staat geparkeerd, positie 2 – Ford reed achteruit, positie 3 – Ford gaat vooruit rijden, positie 4 – moment kort voor aanrijding en positie 5 – eerste contact. In de uitwerking van de reconstructie is het mogelijke zicht dat verdachte zou moeten hebben gehad, weergegeven. De positie van het slachtoffer en de positie van de Ford zijn door het NFI bepaald op basis van de camerabeelden. Verbalisanten hoorden van het NFI dat het reconstrueren van de positie van het slachtoffer in de lengterichting, gezien vanuit het zichtveld van de camera van De Kink, niet op één punt was vast te stellen voor posities 2 en 3. Bij de plaatsing van het slachtoffer op die posities gaf het NFI daarom een bereik aan waarin het slachtoffer kon hebben gestaan. Er zijn 360 graden foto’s beschikbaar op de uiterste posities van dit bereik. Verbalisant [verbalisant] zag dat op deze foto’s het slachtoffer op vergelijkbare wijze zichtbaar was als op de foto’s die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de reconstructie. Op die foto’s is een medewerker van de politie zichtbaar die figurant stond. De lengte van deze figurant verschilt 1 centimeter met de lengte van het slachtoffer. Zijn postuur was voor de positionering minder relevant. Net als het slachtoffer droeg de figurant donkere kleding. [5]
Op het beeldfragment van positie 2 reed de Ford vanuit het parkeervak naar achteren naar positie 3. Afbeelding 4 in het proces-verbaal van de reconstructie toont het gezichtsveld van verdachte op positie 2. [6] Verbalisant [verbalisant] heeft als deskundige ter terechtzitting verklaard dat de stand-in van het slachtoffer bij positie 2 achter de deurstijl van de auto staat en op dat moment niet heel goed zichtbaar is. [7] Op het beeldfragment van positie 3 stond de Ford stil nadat deze achteruit was gereden. Vanuit deze positie besloot verdachte haar voertuig in voorwaartse richting te versnellen. Afbeelding 6 in het proces-verbaal van reconstructie toont het gezichtsveld van verdachte op positie 3. [8] Verbalisant [verbalisant] heeft als deskundige ter terechtzitting verklaard dat het lichaam van de stand-in van het slachtoffer is te zien. [9]
De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de reconstructie onjuist is uitgevoerd en dat op basis van de tijdens de reconstructie gedane waarnemingen geen conclusies zouden kunnen worden getrokken, zoals de verdediging heeft gesteld. De rechtbank stelt op basis van wat hierboven is beschreven vast dat verdachte het slachtoffer heeft kunnen zien voor de aanrijding, in ieder geval toen zij met haar auto vooruit ging rijden. De volgende vraag is of verdachte het slachtoffer heeft gezien.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat het slachtoffer op de weg stond en dat verdachte hard gas gaf. Getuige hoorde dat zij bijna met piepende banden weg reed. Hij zag dat verdachte het slachtoffer frontaal schepte, dat het slachtoffer met een harde klap op de weg werd geslagen en dat verdachte met haar linker voor- en achterwiel over het hoofd van het slachtoffer reed. [10] Hij zag ook dat het slachtoffer zijn armen naar voren uitstrekte in de richting van de auto en dat de auto met hoge snelheid naar voren bleef rijden in zijn richting. [11] Verdachte keek in de richting waar zij naartoe reed, vooruit. Dat was naar getuige zijn idee de hele tijd. [12]
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] volgt dat hij zag dat verdachte vol gas vooruit reed en op het slachtoffer in reed. [13] Toen verdachte naar voren reed, keek ze recht naar voren, zoals je normaal auto rijdt. Dat weet getuige 100% zeker. Toen getuige het slachtoffer onder de auto zag liggen, is hij naar de auto van verdachte toe gerend, naar de passagierszijde. Hij maakte armgebaren en bonkte tegen het bijrijdersportierraam. Toen reed ze naar achteren, van het slachtoffer af, en vervolgens naar voren over de benen van het slachtoffer heen. [14]
De verklaring van getuige [getuige 3] houdt in dat hij zag dat het slachtoffer een auto leek te willen tegenhouden. Het slachtoffer stond met zijn handen vooruit en wilde iemand stoppen. Hij werd gewoon overreden. De auto reed zachtjes. Toen gaf verdachte vol gas, wat getuige heeft afgeleid uit het motorgeluid. Ze gaf vol gas en ging weer naar achteren en weer naar voren. [15]
De rechtbank stelt op basis van de beschreven getuigenverklaringen vast dat verdachte vooruit keek toen zij vooruit reed en dat het slachtoffer zijn handen vooruit richting de auto van verdachte hield toen zij op hem af reed.
Verdachte heeft verklaard dat zij snel gas heeft gegeven om snel weg te gaan. [16] Kort na haar aanhouding heeft verdachte verklaard dat zij nooit de bedoeling had gehad om iemand aan te rijden. Verder verklaarde zij dat die man zelf voor haar auto ging staan. [17] Tijdens het omdoen van de transportboeien, vroeg verdachte op zachte toon aan verbalisant: “is hij er erg aan toe?”. Op dat moment had verbalisant nog niet genoemd dat er daadwerkelijk een persoon was aangereden of dat er iemand gewond was. [18] Later heeft verdachte verklaard dat zij dacht dat het misschien de jongen was die van rechts kwam en die op haar voorruit af sprong toen zij weg reed (
de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2]). Dat verdachte bij haar opmerking dat die man zelf voor haar auto ging staan, doelde op getuige [getuige 2] in plaats van op het slachtoffer, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Op basis van de verklaring van getuige [getuige 2] zelf en de beschrijving van de camerabeelden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de persoon die van rechts op de voorruit van verdachte af kwam gesprongen toen zij weg reed, getuige [getuige 2] was, en dat deze getuige niet vóór de auto stond.
De rechtbank is op basis van de getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte zelf van oordeel dat verdachte het slachtoffer heeft gezien voordat zij hem aan- en overreed.
Vervolgens is de vraag of verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft aan- en overgereden waardoor het slachtoffer later is overleden. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie (het volle opzet) heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Hiervoor biedt het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten. Opzet op de dood kan echter ook worden aangenomen als sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet is aanwezig als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg (in dit geval: de dood) zal intreden.
De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer was door het handelen van verdachte. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met haar auto gas heeft gegeven en met snelheid het slachtoffer heeft aangereden, waardoor het slachtoffer onder haar auto terecht kwam, waarna zij meerdere malen over het slachtoffer heen is gereden. Hierbij reed zij onder meer over het hoofd en de borst van het slachtoffer heen. Door met een auto een voetganger aan te rijden en over te rijden, is er een reële kans op het ontstaan van zodanig letsel dat het slachtoffer daaraan overlijdt. Dit mag bij een ieder, en dus ook bij verdachte, als bekend worden verondersteld. De gedragingen van verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft – kort samengevat – verklaard dat zij in paniek was geraakt nadat zij door het slachtoffer werd aangesproken omdat zij kort daarvoor tegen zijn bus was aangereden. Daarom wilde zij zo snel mogelijk weg rijden. Dat verdachte in paniek was, sluit naar het oordeel van de rechtbank haar voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer niet uit. Volgens vaste rechtspraak kan van (voorwaardelijk) opzet slechts dan geen sprake zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Een zodanig ernstige stoornis die het opzet uitsluit, is dus slechts bij hoge uitzondering aan de orde. In deze zaak is van een zodanig ernstige geestelijke afwijking niet gebleken.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De primair ten laste gelegde doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks19 maart 2022 te Ede, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- met een door haar, verdachte, bestuurd voertuig (personenauto), terwijl die [slachtoffer] voor
, althans in de nabijheid vandat voertuig liep, gas heeft gegeven en
/of (met snelheid
) (vervolgens
)met die personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is
(aan-
/in-)gereden en
/of
-
(vervolgens
) één ofmeerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en
/ofborst en
/of(boven)lichaam en
/of been/benen van die
,[slachtoffer] , is gereden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van vijf jaar gevorderd en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
In het geval van strafoplegging heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het lange voorarrest en de gevolgen daarvan voor verdachte zelf op financieel gebied, maar ook voor haar kinderen. Bij de bepaling van de hoogte van de straf is verzocht de adviezen van de deskundigen te betrekken, de geringe kans op recidive, het gebrek aan justitiële documentatie en het positieve steunsysteem in de vorm van de familie van verdachte. Tot slot is verzocht om een (aanzienlijke) voorwaardelijke straf op te leggen naast een proeftijd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het geadviseerde locatieverbod. De verdediging heeft geen bezwaar tegen een ontzegging van de rijbevoegdheid.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Nadat verdachte met haar auto tegen de bus van het 64-jarige slachtoffer was aangereden en het slachtoffer haar daarop aansprak, heeft verdachte het slachtoffer aangereden en vervolgens meerdere malen overreden. Verdachte is vervolgens weggereden en heeft het slachtoffer in zeer kritieke toestand achtergelaten. Hij is later die dag overleden aan zijn verwondingen. Dit alles speelde zich af op een zaterdagmiddag op een drukke parkeerplaats in Ede. Er waren veel mensen getuige van deze doodslag. Uit de verklaringen van deze getuigen is gebleken dat zij heel erg zijn geschrokken en ook maanden later nog last hadden van de confrontatie met dit feit. Het gaat dan ook om een zeer ernstig feit, met onomkeerbare gevolgen. Dit geldt in de eerste plaats voor het slachtoffer zelf, maar ook voor de nabestaanden die plotseling hun echtgenoot, vader en broer moeten missen. Het leed en gemis is voor hen enorm, zoals ook is gebleken uit de door hen tijdens de zitting voorgedragen slachtofferverklaringen. Geen enkele straf zal de nabestaanden met het aangerichte leed kunnen verzoenen.
Uit het rapport van de psycholoog van 21 juni 2022 volgt dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. Als gevolg van haar persoonlijkheidsproblematiek is verdachte wantrouwend en angstig naar anderen. Ook brengt de persoonlijkheidsstoornis met zich dat zij niet goed met heftige emoties kan omgaan. De posttraumatische stressstoornis brengt met zich dat verdachte verhoogd alert is op gevaar en dit leidt ook tot verhoogde angstgevoelens. De stoornissen lijken elkaar met betrekking tot haar angstgevoelens te versterken, waardoor verdachte in paniek raakte en wilde vluchten uit de situatie. Een dergelijke paniekreactie lijkt sterk samen te hangen met de psychische problematiek. Ook de gebrekkige manier om met deze gevoelens om te gaan, lijkt samen te hangen met de psychische problematiek. Volgens de psycholoog heeft de problematiek doorgewerkt op het gedrag van verdachte tijdens het plegen van het feit. Verdachte moet echter wel verstandelijk in staat worden geacht de wederrechtelijkheid ervan in te kunnen zien. De psycholoog heeft geadviseerd het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies en het advies van de psycholoog over en maakt deze tot de hare. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank dan ook rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De psycholoog heeft de kans op herhaling ingeschat als laag, net als de reclassering in haar advies van 27 juni 2022. Zowel de psycholoog als de reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante forensische behandeling. De rechtbank is echter van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur op zijn plaats is, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd. De rechtbank ziet dan ook geen ruimte voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 13 februari 2023. Hieruit volgen geen omstandigheden die strafverzwarend of strafverminderend zouden moeten werken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest. Deze straf is lager dan geëist, aangezien de rechtbank nog meer dan de officier van justitie rekening houdt met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verder zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte opleggen voor de duur van vijf jaar.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Er zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend door [benadeelde partij 1] , echtgenote van het slachtoffer, en [benadeelde partij 2] , zoon van het slachtoffer.
[benadeelde partij 1] vordert € 17.705,83 aan materiële schade, € 35.000,-- aan immateriële schade, primair op grond van shockschade en subsidiair op grond van aantasting in de persoon op andere wijze, en € 20.000,-- aan affectieschade.
[benadeelde partij 2] vordert €10.150,70 aan materiële schade, € 30.000,-- aan immateriële schade, primair op grond van shockschade en subsidiair op grond van aantasting in de persoon op andere wijze, en € 17.500,-- aan affectieschade.
In beide vorderingen is verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de schadepost “gederfd levensonderhoud” een onevenredige belasting vormt voor het strafproces, waardoor de benadeelde [benadeelde partij 1] voor dit deel niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Verder is ten aanzien van deze post door de verdediging gesteld dat de berekening van Laumen Expertise niet zomaar wordt erkend en is gevraagd om een contra-expertise.
De gevraagde toekomstige kosten gelden niet als materiële schade, maar als proceskosten, wat maakt dat deze post primair moet worden afgewezen. Subsidiair moeten deze posten worden afgewezen omdat de benadeelden zich hebben laten bijstaan door een advocaat en verder omdat niet is komen vast te staan dat de gevraagde toekomstige medische kosten daadwerkelijk zijn geleden.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van de door [benadeelde partij 2] gevorderde shockschade heeft de verdediging zich gerefereerd.
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dit is althans onvoldoende onderbouwd, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering. Verder is ten aanzien van een nabestaande in het wettelijk systeem geen plaats voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, waardoor de benadeelde ook op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is verzocht om de gijzeling te bepalen op één à twee dagen, omdat verdachte de schadevergoeding nooit zou kunnen betalen.
Overweging van de rechtbank
De ontvankelijkheid van de benadeelde partijen
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat het handelen van verdachte de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. Dat betekent dat de door de benadeelde partijen gevorderde schade is veroorzaakt door wat bewezen is verklaard en dat zij in beginsel ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
De benadeelde partijen hebben toekomstige reis- en parkeerkosten en toekomstige medische kosten gevorderd. Het gaat hierbij voor
[benadeelde partij 1]om een bedrag van € 1.000,-- en voor
[benadeelde partij 2]om een bedrag van € 5.000,--. Nu deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en niet zeker is of deze kosten zullen worden gemaakt, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in deze delen van hun vorderingen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vorderingen verder duidelijk en voldoende onderbouwd en levert de behandeling van die vorderingen geen onevenredige belasting van het strafproces op. Hierin is geen reden gelegen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Materiële schadeTen aanzien van de gevorderde materiële schade door
[benadeelde partij 1]overweegt de rechtbank dat de schadepost “medische kosten” voldoende is onderbouwd, namens verdachte niet is betwist en in rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde feit. Het bedrag van € 33,83 wordt toegewezen. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) juncto artikel 6:108, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt het gederfde en nog te derven levensonderhoud van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking. De vordering en de rapportage van Laumen Expertise die daaraan ten grondslag ligt zijn niet (inhoudelijk) door de verdediging betwist. Deze schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en de vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor, waardoor deze vordering (€ 14.857,--) zal worden toegewezen. Krachtens artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De kosten
(€ 1.815,--) voor het opstellen van de rapportage door Laumen Expertise, het bedrijf dat is ingeschakeld teneinde het gederfde levensonderhoud van de benadeelde partij vast te stellen, komen voor vergoeding in aanmerking, nu deze rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit, de werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren ter vaststelling van de schade en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
Op grond van artikel 51f, tweede lid Sv juncto artikel 6:108, tweede lid BW komen de kosten voor lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit betreft in ieder geval de uitvaartkosten (€ 2.775,20) en de kosten van het rouwstuk (€ 745,--) gevorderd door
[benadeelde partij 2]. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en komen daarom voor toewijzing in aanmerking. De post “kosten kleding” is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens verdachte niet betwist. Deze schade (€ 955,50) staat in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit en komt daarom voor toewijzing in aanmerking. De schadepost “eigen risico” is eveneens voldoende onderbouwd, namens verdachte niet betwist en staat in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit. Ook dit bedrag (€ 675,--) wordt toegewezen.
Shockschade
De benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]en
[benadeelde partij 2]hebben shockschade gevorderd.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over shockschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Ten aanzien van de situatie waarin zowel aanspraak wordt gemaakt op shockschade als affectieschade, heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest (zie r.o. 3.9) samengevat het volgende overwogen. Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van shockschade kan een secundair slachtoffer, als naaste van het primaire slachtoffer een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van affectieschade. In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de shockschade rekening moet worden gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Ten aanzien van de aanspraken op shockschade in deze zaak, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen, p. 159, volgt dat het lichaam van het slachtoffer is geïdentificeerd door de vrouw en zoon van het slachtoffer (de genoemde benadeelde partijen). Uit hetzelfde proces-verbaal, p. 158, volgt dat het slachtoffer was overgebracht naar de Intensive Care en dat zijn vrouw daar onwel is geworden. In bijlage 10 bij de vorderingen is door de casemanager van Slachtofferhulp Nederland beschreven dat mevrouw [benadeelde partij 1] in shock raakte toen zij bij haar man aan het bed kwam en hem zag liggen. Door een arts werd haar saturatie gemeten en zij heeft een zuurstofmasker gekregen. Verder is beschreven dat meneer [benadeelde partij 2] in paniek en erg overstuur was en dat de artsen hem met lichte dwang van zijn inmiddels overleden vader hebben moeten afhalen. Beide benadeelden zijn dus geconfronteerd met de door verdachte gepleegde doodslag.
Gelet op de nauwe relatie tussen
[benadeelde partij 1]en het slachtoffer, haar echtgenoot, en op de heftigheid van de confrontatie met het misdrijf, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat deze confrontatie geestelijk letsel in de zin van shockschade bij haar heeft veroorzaakt. Een vergoeding voor shockschade is dus toewijsbaar. Daarnaast is hier sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Mede tegen de achtergrond van het ontbreken van een medische verklaring ter nadere duiding en gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal de rechtbank de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van
[benadeelde partij 2]blijkt uit bijlage 7 bij de vordering, de medische verklaring van 16 juni 2022 van een psycholoog, dat hij inmiddels lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Gelet op de beschreven confrontatie in combinatie met deze medische informatie en de aard van de relatie tussen de benadeelde en het slachtoffer, zijn vader, stelt de rechtbank vast dat een vergoeding voor shockschade toewijsbaar is. Hier is eveneens sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal de rechtbank de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Affectieschade[benadeelde partij 1]is de echtgenote van het slachtoffer, die als gevolg van het bewezen verklaarde feit is overleden.
[benadeelde partij 2]is de zoon van dit slachtoffer. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf en daarom hebben de benadeelde partijen recht op respectievelijk € 20.000,-- en € 17.500,-- aan affectieschade. Dit zijn forfaitaire bedragen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. De vorderingen tot vergoeding van affectieschade worden dan ook volledig toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte is vanaf 19 maart 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. De rechtbank is gehouden om bij oplegging van de schadevergoedingsmaatrel het aantal dagen gijzeling te bepalen dat bij niet-betaling door verdachte moet worden gezeten. Het Openbaar Ministerie beslist uiteindelijk over de tenuitvoerlegging van de gijzeling. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is aangetoond dat verdachte in de toekomst niet in staat zal zijn om de toegewezen bedragen te betalen. De rechtbank zal de duur van de gijzeling dan ook vaststellen conform de toegewezen bedragen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de in beslag genomen personenauto, merk Ford, die aan verdachte toebehoort en waarmee het feit is begaan verbeurd verklaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
 verklaart verbeurd de in beslag genomen personenauto (omschrijving: PL0600-2022121029-2710304, grijs, merk: Ford, chassisnr: [chassisnummer] , bouwjaar 2006);
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde partij 1] € 51.705,83maart 2022
2. [benadeelde partij 2] € 37.650,70maart 2022
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële en immateriële schade te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan één jaar gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2023.
Mr. Edelenbos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratie BVH 2022121029, onderzoek Majoor/ON4R022039, gesloten op 4 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het NFI-rapport van 4 april 2022, p. 180; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
3.Het NFI-rapport van 4 april 2022, p. 180 en 184.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 67 en 70.
5.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 4 en 6.
6.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 7.
7.De verklaring van de deskundige J.A.H. Peters afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
8.Het proces-verbaal van reconstructie Verkeersongevallenanalyse, behorend bij Forensisch Dossier BVH nummer PL06-2022121029, p. 8.
9.De verklaring van de deskundige J.A.H. Peters afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 85.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 89.
12.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 1] , p. 4.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 93.
14.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 2] , p. 2-3.
15.Het proces-verbaal van getuigenverhoor door de rechter-commissaris van [getuige 3] , p. 2.
16.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2023.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 46-47.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 55.