Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
gas heeft gegeven en/of (met snelheid) (vervolgens) met die
Op 19 maart 2022 in Ede is [slachtoffer] (
hierna: het slachtoffer) aangereden en aansluitend meerdere malen overreden door de personenauto van verdachte. [2] Later die dag is het slachtoffer overleden aan de gevolgen van zeer hevige stomp botsende krachtinwerking ter hoogte van het hoofd en de borst (aan- en overrijding door een personenauto). [3]
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde doodslag heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien op het moment dat zij met haar auto vooruit probeerde weg te komen. Daarom ontbreekt de vereiste wetenschap van de aanmerkelijke kans op de dood bij verdachte. En als die wetenschap er wel is, dan is nog geen sprake van een bewuste aanvaarding daarvan. Verdachte verkeerde namelijk in volle paniek ten tijde van het feit. Het niet aanvaarden van de aanmerkelijke kans hangt nauw samen met de psychische problematiek van verdachte. Ook bij het achteruit rijden en daarbij aanrijden van het slachtoffer en het daarna wederom aanrijden van het slachtoffer bij het naar voren wegrijden, is geen sprake van het vereiste opzet.
Voor wat betreft de ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), heeft de verdediging gesteld dat niet aan roekeloosheid in de zin van artikel 175 WVW kan worden gekomen en dat de reguliere ‘culpa’ niet wordt gehaald, gelet op het ontbreken van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels door verdachte.
de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) vanaf de parkeerplaats achteruit reed. De bestuurder van de bus (
de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) liep met de auto mee, richting de voorzijde van de bus. Het slachtoffer bleef op de weg staan en ging op zeer korte afstand voor de auto staan. De auto reed met de linker voorzijde vol in op het slachtoffer, waarbij hij ten val kwam en overreden werd door vermoedelijk het linker voorwiel. Verbalisant zag dat de voorzijde van de auto omhoog kwam. De auto bewoog op en neer alsof die ergens overheen reed. De auto kon niet doorrijden. Een andere persoon rende vanaf de parkeerplaats naar de bijrijderszijde van de auto toe. De auto reed vervolgens achteruit, waarbij het voertuig weer op en neer bewoog alsof dat ergens overheen reed. Verbalisant zag dat de auto omhoog kwam. De auto reed vooruit weg waarbij de auto omhoog kwam alsof die ergens overheen reed, om vervolgens weg te rijden. [4]
de rechtbank begrijpt: verdachte) en op chronologische volgorde passeerde haar voertuig de volgende posities: positie 1 – Ford staat geparkeerd, positie 2 – Ford reed achteruit, positie 3 – Ford gaat vooruit rijden, positie 4 – moment kort voor aanrijding en positie 5 – eerste contact. In de uitwerking van de reconstructie is het mogelijke zicht dat verdachte zou moeten hebben gehad, weergegeven. De positie van het slachtoffer en de positie van de Ford zijn door het NFI bepaald op basis van de camerabeelden. Verbalisanten hoorden van het NFI dat het reconstrueren van de positie van het slachtoffer in de lengterichting, gezien vanuit het zichtveld van de camera van De Kink, niet op één punt was vast te stellen voor posities 2 en 3. Bij de plaatsing van het slachtoffer op die posities gaf het NFI daarom een bereik aan waarin het slachtoffer kon hebben gestaan. Er zijn 360 graden foto’s beschikbaar op de uiterste posities van dit bereik. Verbalisant [verbalisant] zag dat op deze foto’s het slachtoffer op vergelijkbare wijze zichtbaar was als op de foto’s die zijn opgenomen in het proces-verbaal van de reconstructie. Op die foto’s is een medewerker van de politie zichtbaar die figurant stond. De lengte van deze figurant verschilt 1 centimeter met de lengte van het slachtoffer. Zijn postuur was voor de positionering minder relevant. Net als het slachtoffer droeg de figurant donkere kleding. [5]
de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 2]). Dat verdachte bij haar opmerking dat die man zelf voor haar auto ging staan, doelde op getuige [getuige 2] in plaats van op het slachtoffer, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Op basis van de verklaring van getuige [getuige 2] zelf en de beschrijving van de camerabeelden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de persoon die van rechts op de voorruit van verdachte af kwam gesprongen toen zij weg reed, getuige [getuige 2] was, en dat deze getuige niet vóór de auto stond.
3.De bewezenverklaring
of omstreeks19 maart 2022 te Ede, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
, althans in de nabijheid vandat voertuig liep, gas heeft gegeven en
/of (met snelheid
) (vervolgens
)met die personenauto
op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] is
(aan-
/in-)gereden en
/of
(vervolgens
) één ofmeerdere malen, met die personenauto,
op/tegen/over het hoofd en
/ofborst en
/of(boven)lichaam en
/of been/benen van die
,[slachtoffer] , is gereden.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
8.De beoordeling van de civiele vorderingen
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de schadepost “gederfd levensonderhoud” een onevenredige belasting vormt voor het strafproces, waardoor de benadeelde [benadeelde partij 1] voor dit deel niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Verder is ten aanzien van deze post door de verdediging gesteld dat de berekening van Laumen Expertise niet zomaar wordt erkend en is gevraagd om een contra-expertise.
De gevraagde toekomstige kosten gelden niet als materiële schade, maar als proceskosten, wat maakt dat deze post primair moet worden afgewezen. Subsidiair moeten deze posten worden afgewezen omdat de benadeelden zich hebben laten bijstaan door een advocaat en verder omdat niet is komen vast te staan dat de gevraagde toekomstige medische kosten daadwerkelijk zijn geleden.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook ten aanzien van de door [benadeelde partij 2] gevorderde shockschade heeft de verdediging zich gerefereerd.
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade heeft de verdediging gesteld dat geen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dit is althans onvoldoende onderbouwd, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering. Verder is ten aanzien van een nabestaande in het wettelijk systeem geen plaats voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is, waardoor de benadeelde ook op dit punt niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is verzocht om de gijzeling te bepalen op één à twee dagen, omdat verdachte de schadevergoeding nooit zou kunnen betalen.
[benadeelde partij 1]om een bedrag van € 1.000,-- en voor
[benadeelde partij 2]om een bedrag van € 5.000,--. Nu deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en niet zeker is of deze kosten zullen worden gemaakt, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in deze delen van hun vorderingen.
[benadeelde partij 1]overweegt de rechtbank dat de schadepost “medische kosten” voldoende is onderbouwd, namens verdachte niet is betwist en in rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde feit. Het bedrag van € 33,83 wordt toegewezen. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) juncto artikel 6:108, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt het gederfde en nog te derven levensonderhoud van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking. De vordering en de rapportage van Laumen Expertise die daaraan ten grondslag ligt zijn niet (inhoudelijk) door de verdediging betwist. Deze schade is het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en de vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor, waardoor deze vordering (€ 14.857,--) zal worden toegewezen. Krachtens artikel 6:96, tweede lid, aanhef en onder b en c, BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking. De kosten
(€ 1.815,--) voor het opstellen van de rapportage door Laumen Expertise, het bedrijf dat is ingeschakeld teneinde het gederfde levensonderhoud van de benadeelde partij vast te stellen, komen voor vergoeding in aanmerking, nu deze rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit, de werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren ter vaststelling van de schade en de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
[benadeelde partij 2]. Deze kosten zijn in redelijkheid gemaakt, zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en komen daarom voor toewijzing in aanmerking. De post “kosten kleding” is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens verdachte niet betwist. Deze schade (€ 955,50) staat in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit en komt daarom voor toewijzing in aanmerking. De schadepost “eigen risico” is eveneens voldoende onderbouwd, namens verdachte niet betwist en staat in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde feit. Ook dit bedrag (€ 675,--) wordt toegewezen.
[benadeelde partij 1]en
[benadeelde partij 2]hebben shockschade gevorderd.
[benadeelde partij 1]en het slachtoffer, haar echtgenoot, en op de heftigheid van de confrontatie met het misdrijf, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat deze confrontatie geestelijk letsel in de zin van shockschade bij haar heeft veroorzaakt. Een vergoeding voor shockschade is dus toewijsbaar. Daarnaast is hier sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Mede tegen de achtergrond van het ontbreken van een medische verklaring ter nadere duiding en gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal de rechtbank de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
[benadeelde partij 2]blijkt uit bijlage 7 bij de vordering, de medische verklaring van 16 juni 2022 van een psycholoog, dat hij inmiddels lijdt aan een posttraumatische stressstoornis. Gelet op de beschreven confrontatie in combinatie met deze medische informatie en de aard van de relatie tussen de benadeelde en het slachtoffer, zijn vader, stelt de rechtbank vast dat een vergoeding voor shockschade toewijsbaar is. Hier is eveneens sprake van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van shockschade en vergoeding van affectieschade. Gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal de rechtbank de hoogte van de vergoeding aan shockschade naar billijkheid schatten op € 15.000,--. De benadeelde partij wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
[benadeelde partij 2]is de zoon van dit slachtoffer. Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf en daarom hebben de benadeelde partijen recht op respectievelijk € 20.000,-- en € 17.500,-- aan affectieschade. Dit zijn forfaitaire bedragen overeenkomstig artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade. De vorderingen tot vergoeding van affectieschade worden dan ook volledig toegewezen.
9.De beoordeling van het beslag
10.De toegepaste wettelijke bepalingen
11.De beslissing
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren;
ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;