ECLI:NL:RBGEL:2023:1601

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
05-282214-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een (bak)steen en andere geweldshandelingen in Doetinchem

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2022 in Doetinchem, waar de verdachte een (bak)steen naar het slachtoffer gooide, hem in de arm beet en hem met een metalen frame sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was. De rechtbank weegt daarbij de verklaringen van het slachtoffer en getuigen mee, die bevestigden dat de verdachte de confrontatie had opgezocht. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de reactie van de verdachte niet proportioneel was. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, en de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op de slachtoffers, en de rechtbank vond een gevangenisstraf passend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.282214.22
Datum uitspraak : 23 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Zwolle Zuid 1 in Zwolle.
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft verdachte een (bak)steen, in ieder geval een hard voorwerp tegen en/of in de richting van de schouder en/of het hoofd, in ieder geval in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer]
gegooid en/of heeft verdachte die [slachtoffer] in een pols, in ieder geval in een arm gebeten en/of heeft verdachte die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met kracht tegen het hoofd gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Doetinchem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een (bak)steen, in ieder geval een hard voorwerp tegen de schouder te gooien en/of in een pols, in ieder geval in een arm te bijten en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan en/of door die [slachtoffer] met een (metalen) frame, althans een hard voorwerp tegen het lichaam te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer(exces) toekomt, nu verdachte zelf steeds de confrontatie heeft opgezocht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling gelet op de aard van de verweten geweldshandelingen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het bijten en slaan een beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Voor deze geweldshandelingen moet verdachte worden vrijgesproken. Het gooien van de steen is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding ten aanzien van verdachte. Verdachte komt ten aanzien van deze handeling een beroep op noodweerexces toe, waardoor hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging dan wel moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 30 oktober 2022 samen met zijn vriendin op de kruising van de Grutstraat met de Kapoeniestraat in Doetinchem een onbekende man tegenkwam. De man riep naar aangever ‘Je bent een homo’. Hierop is aangever naar de onbekende man gelopen en heeft hem vervolgens met beide handen bij zijn schouders vastgepakt en weggeduwd. Aangever voelde dat de man hem als reactie daarop een klap in het gezicht gaf. Als reactie hierop heeft aangever de man teruggeslagen. De man hield aangever bij zijn broek vast en liet niet los. Aangever heeft de man met zijn beide ellebogen op de rug geslagen. Op een gegeven moment lukte het aangever om los te komen en zag hij dat de man wegliep. Aangever is vervolgens richting Iriszorg gelopen. Vlakbij Iriszorg keek aangever achterom en zag dat de man opnieuw naar hem toe kwam lopen. Hij zag dat de man een rechthoekig metalen frame met daaraan twee metalen poten van een reclamebord in zijn beide handen vasthield. Aangever is toen naar de man gelopen, omdat de man op hem afkwam. Aangever zag dat de man het metalen frame met beide handen optilde en met dit frame een zwaaiende beweging in zijn richting maakte. Aangever voelde dat dit frame tegen de linkerzijde van zijn lichaam sloeg. Hierop voelde hij net boven zijn linker heup direct pijn. Aangever is vervolgens weggelopen en in de richting van Iriszorg gelopen. Hij zag dat de man weer aan kwam lopen en in zijn rechterhand een voorwerp vast hield. Aangever zag dat de man zijn rechterhand optilde en met zijn rechterhand een baksteen in de richting van aangever gooide. Aangever voelde dat de baksteen tegen zijn linkerschouder kwam. Hij voelde direct pijn aan zijn linkerschouder. De man rende vervolgens weg en aangever is er achteraan gerend. Hij pakte de man vast en kwam met hem op de grond terecht. De man lag boven op aangever. De man heeft aangever een vuistslag in het gezicht gegeven. Hierdoor voelde hij pijn in zijn gezicht en hoofd. De politie heeft de man van aangever afgehaald. Aangever zag dat hij een snijwondje boven zijn linker heup had, een wondje op zijn linker schouder en een bijtwond boven zijn rechter pols. Hij kan zich niet herinneren wanneer de man hem in zijn pols heeft gebeten. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 30 oktober 2022 omstreeks 13.30 uur buiten op het terras zat bij restaurant Mien aan de Grutstraat in Doetinchem. Zij zag dat op de hoek van de straat twee mannen aan elkaar begonnen te trekken. Ze zag dat de mannen aan het vechten waren. Ze zag dat de donkere man zich met zijn armen vastklampte aan de benen van de blanke man. Ze zag dat de blanke man weg wilde lopen, maar dat de donkere man op hem bleef inslaan. Ze zag dat de blanke man uiteindelijk weg kon lopen. Ze zag dat de blanke man voor de nachtopvang bleef staan. De donkere man was achter hen aangelopen. Ze zag dat de donkere man terug kwam lopen en een stuk baksteen in zijn hand had. Ze zag dat de donkere man de baksteen hard en gericht naar de blanke man gooide. Ze zag dat de blanke man telkens weg probeerde te lopen, maar dat de donkere man hem telkens achterna kwam. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 30 oktober samen met haar vriend [slachtoffer] via de Walstraat naar de Kapoeniestraat in Doetinchem liep. Op de kruising met de Grutstraat kwamen ze een onbekende man tegen. De man riep iets tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] liep op de onbekende man af en vroeg waarom hij hem uitschold. [slachtoffer] gaf de man met zijn handen een duw. De onbekende man gaf [slachtoffer] vervolgens een vuistslag. Daarna zijn ze in de richting van de Keppelseweg gelopen. Ze zag dat de onbekende man achter hen aan kwam lopen. De man had een metalen frame met een reclamebord in zijn handen vast. Het reclamebord viel uit het metalen frame en hierdoor had de man alleen nog het metalen frame met beide handen vast. Hij maakte hiermee slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer] . [slachtoffer] en de getuige zijn vervolgens richting Iriszorg gelopen. Ze zag dat de onbekende man opnieuw achter hen aan kwam lopen. De onbekende man kwam op een gegeven moment weer in hun richting lopen en had in zijn rechterhand een baksteen vast. De getuige zag dat de man zijn rechterhand optilde en dat hij met zijn rechterhand de baksteen met kracht richting [slachtoffer] gooide. De getuige zag dat de baksteen tegen de linkerschouder van [slachtoffer] aan kwam. Ze zag dat de man wegrende en dat [slachtoffer] er achteraan rende. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de steen op de straat lag en dat hij die heeft gepakt om te gooien. Hij heeft de jongen ook gebeten en wijst voor de plek naar zijn rechteronderarm. Hij heeft verder een bord van een restaurant in zijn handen gehad. Daarnaast heeft hij de man een keer geslagen op zijn neus. [5]
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat, wegens gebrek aan informatie, niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank stelt vast dat verdachte een (stuk) (bak)steen in de richting van aangever heeft gegooid en dat de steen tegen de linkerschouder van aangever is gekomen. Op basis van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen vanaf welke afstand verdachte de steen in de richting van het lichaam van aangever heeft gegooid en met welke kracht er door verdachte is gegooid. Ook is het niet duidelijk waar verdachte en aangever zich precies ten opzichte van elkaar bevonden ten tijde van het gooien van de steen. Tot slot is er onvoldoende informatie bekend over de grootte van de steen zelf. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het gooien van een (stuk) (bak)steen, welke de schouder van aangever heeft geraakt, niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt ook dat verdachte aangever in zijn rechterpols heeft gebeten. Naar het oordeel van de rechtbank kan één bijtwond in de rechterpols niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel opleveren. Daarbij is ook van belang dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte was besmet met Hepatitis B.
Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte aangever in ieder geval één vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Het geven van één vuistslag in het gezicht is onvoldoende om te kunnen oordelen dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Ook de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen in onderlinge samenhang bezien, leveren naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voor een poging zware mishandeling.
Op basis van het bovenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld door een (stuk) (bak)steen tegen de schouder van aangever te gooien, aangever in de arm te bijten en aangever tegen het hoofd en lichaam te slaan. De rechtbank acht – naast de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen – ook bewezen dat verdachte aangever met een metalen frame tegen het lichaam heeft geslagen. De verklaring van aangever wordt op dit punt ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] . Beide getuigen hebben gezien dat verdachte een metalen frame in zijn handen had, waarbij getuige [getuige 2] heeft gezien dat verdachte met dit metalen frame een slaande beweging heeft gemaakt richting aangever.
Beroep op noodweer/noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van noodweer/noodweerexces. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of op enig moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte (een zogenaamde ‘noodweersituatie’). De rechtbank is van oordeel dat het duwen door aangever als reactie op de opmerking van verdachte een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert. Verdachte heeft hierop gereageerd met het slaan van aangever in het gezicht. De rechtbank acht die reactie van verdachte echter niet noodzakelijk en niet geboden in de gegeven omstandigheden, immers verdachte had weg kunnen lopen. Ook acht de rechtbank het slaan als reactie op duwen niet proportioneel. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte daarna telkens opnieuw de confrontatie heeft opgezocht met aangever door achter aangever aan te lopen dan wel op hem toe te lopen / op hem af te komen en door uiteindelijk - zonder dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond - een metalen frame te pakken en te gebruiken en een steen te gooien. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigend, maar naar de kern bezien moeten worden aangemerkt als aanvallend. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Nu niet aannemelijk is dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, kan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
Plaatsing in het Pieter Baan Centrum ter observatie
Gelet op de bewezenverklaring voor het subsidiaire feit, is er voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie, dat de verdachte op de voet van artikel 317 Sv voor een onderzoek naar de geestesvermogens ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum, geen ruimte gelet op artikel 67a lid 3 Sv.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 oktober 2022 te Doetinchem [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een (bak)steen,
in ieder geval een hard voorwerptegen de schouder te gooien en
/ofin een pols,
in ieder geval in een armte bijten en
/ofmeermalen,
althans eenmaal(met kracht) tegen het hoofd en
/ofhet (boven)lichaam
te stompen en/ofte slaan en
/ofdoor die [slachtoffer] met een (metalen) frame,
althans een hard voorwerptegen het lichaam te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair:
mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte oordeelt de rechtbank als volgt. Het dossier bevat zeer sterke aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een psychische stoornis. Het gedrag dat verdachte op 30 oktober 2022 volgens de verklaringen in het dossier heeft vertoond, alsmede de stukken over de zorgmachtiging die in het strafproces zijn gevoegd, geven de rechtbank voldoende aanknopingspunten om verdachte voor het tenlastegelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de strafoplegging.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte bij een veroordeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte zo snel mogelijk in vrijheid te stellen, zodat de zorgmachtiging kan worden geeffectueerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Aangever liep nietsvermoedend met zijn vriendin in de stad en werd vervolgens uitgescholden door verdachte. Hierop is de situatie geëscaleerd, waarbij verdachte aangever steeds bleef opzoeken. Verdachte heeft onder andere een (stuk) (bak)steen naar aangever gegooid, heeft hem in de pols gebeten en hem met een metalen frame geslagen. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar heeft ook bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van angst en onveiligheid bij zowel het slachtoffer en zijn vriendin als de samenleving. Dit geldt temeer nu het feit op straat en zonder noemenswaardige aanleiding heeft plaatsgevonden.
Uit het psychiatrisch onderzoek van psychiater [psychiater] van 30 januari 2023 blijkt dat verdachte weigerde om in gesprek te gaan. Hierdoor onthoudt de psychiater zich van een advies.
Uit het reclasseringsrapport van 23 februari 2023 blijkt dat verdachte niet in gesprek wilde met de reclassering. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. In de afgelopen jaren is verdachte herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking gekomen. De (psychische) hulp die hij tot dusverre heeft gekregen, is niet toereikend gebleken om recidive te kunnen voorkomen. Gelet op de beschikbare informatie kan de reclassering niet adviseren over eventuele passende interventies en/of toezicht.
Uit de justitiële documentatie van 9 januari 2022 blijkt dat verdachte op 6 januari 2020 is veroordeeld voor mishandeling, meermalen gepleegd, tot een maatregel van schadevergoeding van € 150,-.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank zoekt aansluiting bij het oriëntatiepunt voor mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend. Het oriëntatiepunt voor dit feit is voor een first offender een taakstraf van 120 uur.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank komt tot oplegging van gevangenisstraf, gelet op de eerdere veroordeling voor een geweldsdelict, de omstandigheden van het feit en de persoon van verdachte. Na beraadslaging in raadkamer heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis per 9 maart 2023 opgeheven. Dit is in een aparte beschikking vastgelegd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie (3) maandenen beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.C. Henniphof (voorzitter), mr. G. Edelenbos en mr. G.L.C. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 maart 2023.
Mr. Henniphof en mr. Van den Bosch zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022503836, gesloten op 1 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 4 en proces-verbaal aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] , p. 7 t/m 9.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 14 en 15.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 24 en 25.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 67 en 68.