ECLI:NL:RBGEL:2023:1585

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
05/127514-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van openlijke geweldpleging, vernieling en voorhanden hebben van traangas met noodweer als verweer

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging, vernieling van een auto en het voorhanden hebben van traangas. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in mei 2019 openlijk geweld heeft gepleegd, een auto heeft vernield en traangas voorhanden had. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging voor de openlijke geweldpleging, omdat hij handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de noodweersituatie op het moment van de vernieling van de auto al was geëindigd, waardoor de verdachte wel strafbaar was voor de vernieling. Ook voor het voorhanden hebben van traangas werd de verdachte strafbaar geacht. De rechtbank weegt mee dat de feiten tegen de aangevers kennelijk zijn geseponeerd en dat het om oudere feiten gaat. Uiteindelijk werd er geen straf of maatregel opgelegd aan de verdachte, omdat de rechtbank dit niet passend achtte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/127514-19
Datum uitspraak : 20 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] in [Geboorteplaats] ,
wonende aan de [Adres] .
Raadsman: mr. O.N.J. Maatje, advocaat in Zaltbommel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Tiel, althans in Nederland, openlijk, te weten op of aan de Laan van Westroijen en/of de Hennepe, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en), te weten [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 3] en/of één of meer andere personen, welk geweld bestond uit:
- met een auto naar die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] toe te rijden en/of
- (vervolgens) uit die auto te stappen en/of
- (vervolgens) naar die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] toe te rennen/lopen en/of
- (vervolgens) die [Slachtoffer 2] te slaan/stompen en/of
- (vervolgens) (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) een slaande beweging maken in de richting van die [Slachtoffer 2] en/of
- (vervolgens) [Slachtoffer 2] te duwen en/of
- (vervolgens) [Slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan/stompen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) naar die [Slachtoffer 1] toe te rennen en/of
- (vervolgens) die [Slachtoffer 1] te steken (in/op het hoofd) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- (vervolgens) (meermalen) in de richting van die [Slachtoffer 1] een stekende beweging te maken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of
- (vervolgens) die [Slachtoffer 1] (meermaals) te slaan/stompen in/tegen het gezicht en/of
- die [Slachtoffer 3] te slaan/stompen op/tegen zijn neus;
terwijl dit door hem/hen gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten:
- kneuzingen in het gelaat, een gebroken neus en/of snijwonden in de nek voor die [Slachtoffer 2] en/of
- een buil op het achterhoofd een hersenschudding, een wond achter de haargrens, een streepvormige zwelling, een zwelling van het neusslijmvlies en/of een dikke bovenlip voor die [Slachtoffer 1] en/of
- een blauw oog voor die [Slachtoffer 3] ; ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Tiel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Citroën Berlingo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [Slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 19 mei 2019 te Tiel een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde – meer specifiek het gelijkheidsbeginsel – nu de aangevers – die tevens verdachte zijn – niet worden vervolgd.
De officier van justitie heeft de verweren weersproken.
Beoordeling door de rechtbank
Overschrijding van de redelijke termijn kan aanleiding geven tot strafvermindering, maar leidt volgens vaste rechtspraak niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwerpt dan ook het primair gevoerde verweer.
De rechtbank verwerpt ook het subsidiair gevoerde verweer.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Hoewel invoelbaar is dat verdachte niet goed begrijpt dat hij wel wordt vervolgd en personen uit de andere groep niet, is dat niet genoeg voor het slagen van het verweer. Dat sprake is van
aperteonevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, valt uit de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet af te leiden. De enkele omstandigheid dat anderen niet zijn vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat de vervolging van verdachte in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel.
Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, behoudens het in de tenlastelegging omschreven geweld inhoudende het met een auto naar [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] toerijden, [Slachtoffer 2] tegen het hoofd slaan/stompen met een mes en het steken van [Slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft daarnaast gesteld dat niet kan worden bewezen dat het gepleegde geweld het in de tenlastelegging omschreven lichamelijke letsel ten gevolge heeft gehad, nu onduidelijk is welke geweldshandelingen welk letsel heeft veroorzaakt.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feiten 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 omdat zijn opzet niet was gericht op geweldpleging. Verdachte heeft zich slechts verdedigd, aldus de raadsman. Als er al sprake zou zijn geweest van openlijke geweldpleging, kan niet bewezen worden dat verdachte met een mes, althans een scherp of puntig voorwerp een slaande beweging heeft gemaakt en [Slachtoffer 1] met dat voorwerp heeft gestoken, aldus de raadsman. Wat betreft feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangever [Slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2019 met [Getuige 1] (de rechtbank begrijpt [Getuige 1] ), [Slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [Slachtoffer 2] ), [Naam] (de rechtbank begrijpt [Naam] ) en zijn broertje [Broertje slachtoffer 1] richting zijn zusje en vriendin reed. [Slachtoffer 2] reed voor hem in zijn Citroen Berlingo en de andere personen zaten in zijn Audi Q7. Op de Laan van Westroijen in Tiel sprongen drie of vier personen, waaronder verdachte [Verdachte] , zijn medeverdachte [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] uit een Ford Ka. Twee van de mannen vlogen op [Slachtoffer 2] af. [2] Aangever is daarna enkele keren in zijn gezicht geslagen, onder andere door verdachte [Verdachte] . Aangever werd daarbij meerdere keren in zijn gezicht geslagen. [3]
Aangever [Slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2019 in zijn Citroen Berlingo over de Laan van Westroijen reed, ter hoogte van de kruising met de Hennepe. Daar zag hij een Ford Ka aankomen met daarin verdachte [Verdachte] , [Medeverdachte 2] en nog twee personen. De inzittenden van deze Ford stapten uit en aangever werd uit zijn auto getrokken. Hij kreeg meerdere klappen in zijn gezicht. [4]
Aangever [Slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2019 met [Slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt [Slachtoffer 1] ), [Broertje slachtoffer 1] en [Getuige 1] in een auto reed. [Slachtoffer 2] reed voor hen in zijn eigen auto. Toen zij ter hoogte van het Van der Valk hotel in Tiel reden, kwam er een blauwe auto achter [Slachtoffer 2] rijden. Er stapten vervolgens vier – voor aangever onbekende – personen uit deze auto. Aangever hoorde later van anderen dat dit verdachte [Verdachte] , zijn medeverdachte [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] waren. Aangever kreeg een harde klap op zijn neus. [5] Hij heeft verklaard dat verdachte [Verdachte] degene was die hem sloeg. Van [Verdachte] heeft hij namelijk een foto op Facebook gezien en aan de hand van die foto herkende hij hem. Aangever kreeg de eerste klap van [Verdachte] en kreeg daarna nog een aantal klappen, maar hij weet niet van wie. [6]
Getuige [Getuige 1] heeft verklaard dat hij op 19 mei 2019 met [Slachtoffer 1] , [Broertje slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] richting de Laan van Westroijen reed. [Slachtoffer 2] zat in zijn witte bestelbus en de rest zat in de Audi Q7 van [Slachtoffer 1] . Ter hoogte van de kruising van de Laan van Westroijen met de Hennepe stapten een man met een zwart T-shirt, een man met een wit T-shirt en een vrouw uit een Ford Ka. De inzittenden van de auto van [Slachtoffer 1] stapten ook uit. De man met het witte shirt sloeg vervolgens in op [Slachtoffer 1] . [7]
De man met het witte shirt is medeverdachte [Medeverdachte 1] . [8]
Een verbalisant heeft camerabeelden bekeken die door een omstander aan de politie waren overhandigd. Op de camerabeelden was te zien dat medeverdachte [Medeverdachte 1] met zijn arm een duwende of slaande beweging richting [Slachtoffer 3] maakte. [Slachtoffer 3] liep vervolgens achter de Audi Q7 langs en voelde daarbij met zijn hand aan zijn neus, keek daarna naar die hand en stapte in de Audi Q7. [Slachtoffer 2] liep achteruit richting de bijrijderszijde van de Audi Q7 en verdachte [Verdachte] en medeverdachte [Medeverdachte 1] liepen voorwaarts met [Slachtoffer 2] mee. Verdachte [Verdachte] sloeg met zijn rechtervuist [Slachtoffer 2] tegen zijn hoofd. [Slachtoffer 2] hield een voorwerp in zijn rechterhand vast. Medeverdachte [Medeverdachte 1] rukte dit voorwerp uit de hand van [Slachtoffer 2] en hield dit voorwerp in zijn linkerhand vast. Het voorwerp leek gelet op de lengte en de manier waarop het voorwerp werd vastgehouden een mes te zijn. Medeverdachte [Medeverdachte 1] maakte met het voorwerp een korte felle beweging richting [Slachtoffer 2] . [Medeverdachte 1] gaf daarna een duw in het gezicht van [Slachtoffer 2] en sloeg daarna met zijn linkerhand – waarmee hij het voorwerp nog vasthield – tegen het hoofd van [Slachtoffer 2] . [9] Ook zijn door en verbalisant beelden bekeken die door de raadsman van de medeverdachte [Medeverdachte 1] aan de officier van justitie zijn verstrekt. Op die beelden was te zien dat de bestelauto van [Slachtoffer 2] komt aanrijden en plots stopt. Daarop schiet de Ford Ka met daarin verdachte, medeverdachte en [Medeverdachte 2] , langs de bestelwagen en stopt daarnaast. De bestelwagen rijdt zodanig enkele meters naar voren waardoor de Ford Ka minder ruimte heeft om weg te rijden. Tegelijkertijd komt een Audi Q7 schuin achter de Ford Ka tot stilstand. Zodra de voertuigen stilstaan stapt een in het zwart geklede man uit de Ford Ka en loopt direct naar de Audi Q7. [10]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op de Audi Q7 – waar [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] in zaten – afrende en dat hij [Slachtoffer 2] een kaakslag heeft gegeven. Ook heeft hij verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij [Slachtoffer 1] heeft geslagen. [11]
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, waarbij het geweld bestond uit het naar [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Naam] . [Slachtoffer 3] toe rennen, [Slachtoffer 2] slaan, met een mes een slaande beweging maken in de richting van [Slachtoffer 2] , [Slachtoffer 2] duwen, [Slachtoffer 1] meermaals slaan in/tegen het gezicht en [Slachtoffer 3] slaan op/tegen zijn neus. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren. Niet duidelijk is welke geweldshandelingen welk letsel hebben veroorzaakt en daarom zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 2
Getuige [Getuige 1] heeft verklaard de man met het witte shirt de banden van de auto van [Slachtoffer 2] lek stak. De man met het zwarte shirt sloeg de ruit aan de bijrijderszijde stuk. [12]
Toen de verdachten weg waren gereden zag [Slachtoffer 2] dat de ruit van het bijrijdersportier van zijn auto was ingeslagen en dat beide banden aan de bijrijderszijde lek waren. [13]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze ruit in heeft geslagen met een zogenoemde life-hammer. [14]
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging de auto van [Slachtoffer 2] heeft vernield. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren.
Feit 3
Er werd bij verdachte tijdens de veiligheidsfouillering een busje ‘CS Gas’ aangetroffen. [15] Dit gasbusje was gevuld met een vloeistof en bleek een voorwerp te zijn dat bestemd is voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende of soortgelijke stof. Door het indrukken van een drukmechanisme verlaat de vloeistof met kracht het busje. Dit voorwerp is daarom een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie. [16]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit busje in de auto van zijn vriendin had gevonden en toen in zijn zak heeft gestoken. [17]
De rechtbank acht op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte traangas voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal dit feit dan ook bewezen verklaren.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks19 mei 2019 te Tiel
, althans in Nederland,openlijk, te weten op of aan de Laan van Westroijen en/of de Hennepe
, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een of meerdereperso
(o
)n
(en
), te weten [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] , [Naam]
en/of één of meer andere personen, welk geweld bestond uit:
- met een auto naar die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] toe te rijden en/of-
(vervolgens)uit een auto te stappen en
/of-
(vervolgens
)naar die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en
/of[Naam] toe te rennen
/lopenen
/of-
(vervolgens)die [Slachtoffer 2] te slaan
/stompenen
/of-
(vervolgens) (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
)een slaande beweging maken in de richting van die [Slachtoffer 2] en
/of-
(vervolgens)[Slachtoffer 2] te duwen en
/of- (vervolgens) [Slachtoffer 2] tegen het hoofd te slaan/stompen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of- (met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp) naar die [Slachtoffer 1] toe te rennen en/of- (vervolgens) die [Slachtoffer 1] te steken (in/op het hoofd) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of- (vervolgens) (meermalen) in de richting van die [Slachtoffer 1] een stekende beweging te maken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of-
(vervolgens)die [Slachtoffer 1]
(meermaals
)te slaan
/stompenin/tegen het gezicht en
/of- die [Naam] te slaan
/stompenop/tegen zijn neus;
terwijl dit door hem/hen gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten:- kneuzingen in het gelaat, een gebroken neus en/of snijwonden in de nek voor die [Slachtoffer 2] en/of- een buil op het achterhoofd een hersenschudding, een wond achter de haargrens, een streepvormige zwelling, een zwelling van het neusslijmvlies en/of een dikke bovenlip voor die [Slachtoffer 1] en/of- een blauw oog voor die [Slachtoffer 3] ; ten gevolge heeft gehad;
2
hij op
of omstreeks19 mei 2019 te Tiel tezamen en in vereniging met een
of meerandere
n,
althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Citroën Berlingo),
in elk geval enig goed,die
geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s), te weten aan [Slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op
of omstreeks19 mei 2019 te Tiel een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten traangas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 2:
medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Feit 1
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft gesteld dat er wel sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat er voldoende mogelijkheden waren om zich aan de situatie te onttrekken. Verdachte kon bijvoorbeeld in de auto blijven zitten en die op slot doen en/of tegen de bestuurster zeggen dat ze weg moest rijden.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Met de officier van justitie en de verdediging gaat de rechtbank ervan uit dat de Ford Ka waarin verdachte, medeverdachte [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] reden, door de bestelauto van [Slachtoffer 2] en de Audi Q7 van [Slachtoffer 1] werd klem gereden. Nadat verdachte en zijn medeverdachte waren klemgereden zag verdachte dat er personen met een honkbalknuppel en/of een mes uit de Audi Q7 kwamen. Getuige [Getuige 2] heeft gezien er vier personen op de grond aan het vechten waren, te weten verdachte [Verdachte] , medeverdachte [Medeverdachte 1] , [Broertje slachtoffer 1] en ‘de man van de combo’ (de rechtbank begrijpt [Slachtoffer 2] ). Ook zag hij dat [Slachtoffer 1] verdachte of medeverdachte op de rug sloeg met een honkbalknuppel. De ‘man van de combo’ had een mes en [Broertje slachtoffer 1] riep tegen die jongen dat hij moest steken. [Medeverdachte 2] heeft verklaard dat [Slachtoffer 1] verdachte [Verdachte] op zijn knie sloeg met een honkbalknuppel. Op de camerabeelden heeft de rechtbank ook waargenomen dat degene die de politie als [Slachtoffer 1] heeft herkend een langwerpig voorwerp in zijn hand vast hield en nadat hij van zijn auto wegliep, daarmee een slaande beweging richting de grond maakte. Ook heeft de rechtbank op die beelden waargenomen dat [Slachtoffer 2] een voorwerp, gelijkend op een mes, in zijn handen droeg.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van aangevers [Slachtoffer 1] en
[Slachtoffer 2] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen en eens anders lijf – te weten die van medeverdachte [Medeverdachte 1] – én was door de gedragingen van deze aangevers sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen en anders lijf.
De verdediging tegen deze aanranding van aangevers was naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk in die zin, dat er geen zinvolle alternatieven bestonden waarvan het gebruik bovendien redelijkerwijs mocht worden gevergd van verdachte. Onder de gegeven omstandigheden kon niet van verdachte worden gevergd dat hij in de (af te sluiten) auto zou blijven zitten, omdat hij en zijn medeverdachte werden klemgereden door twee auto’s en in ieder geval twee aangevers wapens bij zich droegen en tegen hem en zijn medeverdachte gebruikten dan wel dreigden tegen hen te gebruiken. Ook kon redelijkerwijs niet van verdachte worden gevergd dat hij in deze omstandigheden zou vluchten.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – ook niet in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer slaagt. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1.
Feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces. De overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, aldus de raadsman. De rechtbank bespreekt dit verweer echter in het kader van de derde hoofdvraag van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering nu in het onderhavige geval een geslaagd beroep op noodweerexces zal betekenen dat verdachte niet strafbaar is en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, nadat de confrontatie was geëindigd, een life-hammer uit de Ford Ka heeft gepakt en daarmee de bijrijders ruit van de bestelauto heeft ingeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat verdachte de life-hammer pakte en vervolgens de ruit kapot sloeg geen sprake meer van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. De noodweersituatie was dus al afgelopen. Immers, getuige [Getuige 1] zag dat [Slachtoffer 1] , [Broertje slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Naam] in de auto van [Slachtoffer 1] stapten en weg probeerden te rijden en pas daarna werd de auto van [Slachtoffer 2] vernield door verdachten. Getuige [Getuige 1] zag dat de Audi Q7 wegreed en dat de ‘witte combo’ pas daarna werd vernield. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de auto uit woede heeft vernield.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is ten aanzien van feit 2 dan ook strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 dagen met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, en voorts tot een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat als verdachte nog gestraft moet worden, aan hem een voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling in vereniging en het voorhanden hebben van traangas. Zoals ook blijkt uit de bovenstaande bespreking van de strafbaarheid van verdachte, hebben de genoemde aangevers een groot aandeel gehad in de gebeurtenissen. Zij reden verdachte immers klem en aangever [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] droegen wapens bij zich die zij tegen hem en zijn medeverdachte gebruikten dan wel dreigde tegen hen te gebruiken. Voor openlijke geweldpleging zal verdachte zoals hiervoor is overwogen worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij handelde in noodweer. De vernieling pleegde hij echter uit wraak en voor dat feit is verdachte strafbaar, evenals voor het voorhanden hebben van traangas. Anderzijds weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee, dat het om oudere feiten gaat en dat de feiten tegen de aangevers kennelijk zijn geseponeerd.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een straf aan verdachte niet passend. Met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechtbank daarom dat aan hem geen straf of maatregel wordt opgelegd.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
 verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde;
 bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2023.
Mrs. Doon en Van der Mei zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019408147, gesloten op 23 september 2020, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer 1] , p. 19-20.
3.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer 1] , p. 21.
4.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer 2] ,p. 23-24.
5.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer 3] , p. 28-29.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever [Slachtoffer 3] , p. 35-36.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 1] , p. 84-85.
8.Proces-verbaal van verhoor van [Naam] bij de rechter-commissaris, p. 4.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 62-63 en de eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 6 maart 2023.
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2022
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2023.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [Getuige 1] , p. 85.
13.Proces-verbaal aangifte [Slachtoffer 2] , p. 23-24.
14.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2023.
15.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 169.
16.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 83.
17.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2023.