ECLI:NL:RBGEL:2023:1547

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
21-3030
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor elektrische kartbaan en escaperoom wegens motiveringsgebrek

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tussen meerdere eisers uit [plaats K] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor het gebruik van een pand aan [aan het adres M] te [plaats K] als elektrische kartbaan en escaperoom. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft geconstateerd dat het bestreden besluit van 12 mei 2021 in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college de afwijking van het beleid inmiddels voldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat de vergunninghouder de vergunde activiteiten mag uitvoeren. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/3030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023

in de zaak tussen

[Eiser A],

[Eiser B] en [Eiseres C],
[Eiser D] en [Eiseres E],
[Eiser F],
[Eiser G] en [Eiseres H],
[Eiser I] en [Eiseres J],
allen uit [plaats K], eisers
(gemachtigde: R. Scholten)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk

(gemachtigde: G. Maatkamp).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[L]uit [plaats K] (de vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning voor het gebruik van het pand aan [aan het adres M] te [plaats K] voor de exploitatie van kartbaan de Fabriek.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [N], de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de heer F. Th. ’t Jong namens de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het over?
4. De vergunninghouder heeft op 6 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen [1] en handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening [2] om het pand aan [aan het adres M] ook te gebruiken voor een elektrische kartbaan en escaperoom. Het pand is al in gebruik als squashbaan en sportschool en voor opslag.
Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eisers wonen in de directe nabijheid van het pand en zijn het niet eens met de verleende vergunning. Zij vrezen met name dat het gebruik van het pand in de toekomst zal intensiveren en dat zij daardoor overlast zullen ervaren.
Het toetsingskader
5. Het perceel ligt in het bestemmingsplan ‘Stationsomgeving’, ook van toepassing is het bestemmingsplan ‘Partiële herziening parkeerregeling bestemmingsplannen’. Het perceel heeft de bestemming ‘bedrijf’, en is bestemd voor bedrijven van categorie 1 en 2 zoals in de bijlage 'Staat van bedrijven' zijn opgenomen. [3]
De bedrijfsactiviteit die is aangevraagd, is niet genoemd in de Staat van bedrijven.
6. Op grond van artikel 2.12 eerste lid, onder a, onder 1 Wabo kan van het bestemmingsplan worden afgeweken als daarvoor een mogelijkheid is opgenomen in het bestemmingsplan.
Artikel 3.3 van het bestemmingsplan geeft een afwijkmogelijkheid voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten als die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen met de onder artikel 3.1 sub a genoemde bedrijfsactiviteiten. Het college heeft overwogen dat de verzochte activiteiten gelijk zijn te stellen aan de onder artikel 3.1 sub a genoemde bedrijfsactiviteiten en dat daarom de omgevingsvergunning verleend kan worden.
Mocht het college afwijken van het bestemmingsplan?
7. Volgens eisers kon de omgevingsvergunning niet met toepassing van artikel 3.3 van de planregels van het bestemmingsplan worden verleend. De vergunde activiteiten zijn volgens hen niet gelijk te stellen aan de activiteiten genoemd onder onderdeel ‘cultuur, sport en recreatie’ en ‘overige dienstverlening’ in de Staat van bedrijven. Daarbij is het geluid een belangrijk aspect en ook het opladen van de accu’s van de elektrische karts waarvoor een bodembeschermende voorziening moet zijn.
7.1.
Het college heeft overwogen dat voor het perceel onder andere dansscholen, sportscholen en bowlingbanen zijn toegestaan. Die bedrijfsactiviteiten zijn aan te merken als bedrijven die binnen de ‘vrijetijdseconomie’ actief zijn. De aangevraagde activiteiten zijn in aard en omvang vergelijkbaar met die bedrijfsactiviteiten.
7.2.
Bij het afwijken van het bestemmingsplan heeft het college beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval in redelijkheid het standpunt heeft ingenomen dat de vergunde bedrijfsactiviteiten naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met de wel toegestane bedrijfsactiviteiten. Zowel bij een bowlingbaan (die wel is genoemd in de Staat van bedrijven) als bij een escaperoom en een elektrische kartbaan (de vergunde activiteiten) gaat het om groepsactiviteiten die mensen in hun vrije tijd uitoefenen. Uit het geluidsonderzoek dat het college heeft laten uitvoeren blijkt ook dat er geen hinder te verwachten is voor de omwonenden door het gebruik van de kartbaan. Ter zitting is door de omwonenden ook bevestigd dat er geen geluidshinder is door het gebruik van de kartbaan. Wel is er geluidshinder geweest door evenementen die in het pand plaatsvonden, maar daartegen is het college handhavend opgetreden. Op de zitting heeft het college verder bevestigd dat evenementen met de verleende omgevingsvergunning niet zijn toegestaan. Door de vergunninghouder is aangegeven dat het niet de bedoeling is om (grootschalige) evenementen te organiseren. Over de brandveiligheid bij het opladen van de karts is in de omgevingsvergunning als advies opgenomen dat de karts worden opgeladen in een brandwerend gescheiden compartiment. Onder deze omstandigheden is er geen grond om te oordelen dat het vergunde gebruik niet vergelijkbaar is met het gebruik dat in het bestemmingsplan is toegestaan.
7.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is voldaan aan de parkeernorm?
8. Bij de beslissing op bezwaar is de vergunning gewijzigd. De wijziging is een tekening waaruit blijkt dat 64 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.
8.1.
Anders dan eisers betogen, is het aanvullen van de omgevingsvergunning met een gewijzigde tekening een wijziging van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning nodig is. Het college heeft die aanvulling terecht aangemerkt als een wijzigingsbesluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en dit meegenomen in de beslissing op bezwaar. Anders dan eisers aanvoeren, leidt dit niet tot strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
8.2.
Op de zitting heeft het college aangevoerd dat het relativiteitsvereiste zich verzet tegen het beroep van eisers op de parkeernorm. Eisers waren bang dat bezoekers hun auto bij hun in de straat zouden parkeren, daarom hebben zij de parkeernorm ter discussie gesteld.
8.3.
Een bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [4] Daarbij is niet het achterliggende motief voor het indienen van de bezwaar- en beroepsgrond is van belang, maar de vraag of de parkeernorm strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [5] De parkeernorm beoogt om de belangen van de omwonenden te beschermen, zodat het relativiteitsvereiste zich niet verzet tegen een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond over de parkeerplaatsen. Dat in dit geval feitelijk de situatie zo is dat de omwonenden geen last hebben van de parkerende auto’s maakt dat niet anders.
8.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het plan 57 parkeerplaatsen vereist zijn. In de parkeernormennota is opgenomen: “Daarbij is het uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein gefaciliteerd moet worden.”
In de tekening die bij de beslissing op bezwaar is toegevoegd zijn 64 parkeerplaatsen ingetekend, waarvan 21 parkeerplaatsen op een strook gemeentegrond zijn ingetekend.
8.5.
Eisers voeren aan dat niet kan worden voorzien in het benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein, wat in strijd is met het uitgangspunt uit de nota parkeernormen. Het college heeft volgens hen onvoldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval afwijkt van dit uitgangspunt en toestaat dat een deel van de parkeerplaatsen op openbaar terrein wordt gerealiseerd.
8.6.
De rechtbank overweegt dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte niet is gemotiveerd waarom het college afwijkt van het uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein moet worden gefaciliteerd. Daardoor is er sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
8.7.
Deze beroepsgrond slaagt. Het besluit op bezwaar moet daarom worden vernietigd. In het kader van de finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven.
8.8.
De rechtsgevolgen kunnen in stand blijven omdat het college in een reactie van 15 februari 2023 en op de zitting alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom het in dit geval is afgeweken van het uitgangspunt. Het college heeft uiteen gezet dat in de panden waarop de aanvraag ziet jarenlang een fabriek was gevestigd. Ook door personeel van de fabriek werd al gebruik gemaakt van de gemeentegrond om te parkeren. Daarnaast geldt dat de Baanweg waar de parkeerplaatsen zijn voorzien een stuk doodlopende weg is en dat er geen ander gebruik van de grond wordt gemaakt. Onder die omstandigheden kon het college in redelijkheid afwijken van het uitgangspunt dat parkeren volledig op eigen terrein moet worden voorzien. Hiermee heeft het college haar besluit alsnog voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids-en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. [6] Dit omdat het college de afwijking van het beleid inmiddels alsnog voldoende heeft gemotiveerd. Dit betekent dat de vergunninghouder de vergunde activiteiten wel mag uitvoeren.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Verweerder wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eisers. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten met een puntwaarde van € 837,- per punt). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 mei 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 21 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
3.Artikel 3.1 sub a van de planregels.
4.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.
5.ABRvS, 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3161.
6.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.