In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagden]. [Eiseres] vorderde de opheffing van zes executoriale beslagen die door [gedaagden] op haar onroerende zaken waren gelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder vonnis van de kantonrechter van 25 mei 2022, waarin [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [gedaagden]. Na betekening van dit vonnis heeft [gedaagden] beslag gelegd op verschillende onroerende zaken van [eiseres].
In de procedure heeft [eiseres] aangevoerd dat het beslag op de onroerende zaken onterecht was, omdat de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] voldoende verhaal bood voor de vordering van [gedaagden]. [Eiseres] stelde dat de overige beslagen buitenproportioneel en vexatoir waren, en dat zij de hypotheken op de overige onroerende zaken wilde verhogen, maar dat dit werd belemmerd door de gelegde beslagen. [Gedaagden] heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat alle beslagen onroerende zaken belast zijn met hypotheken en andere beslagen, waardoor het onduidelijk was of het beslag op de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] voldoende verhaal bood.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond was om de beslagen op te heffen. De rechter heeft overwogen dat de stellingen van [eiseres] niet voldoende onderbouwd waren en dat de belangenafweging niet leidde tot een andere conclusie. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagden] zijn begroot op € 1.393,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.