ECLI:NL:RBGEL:2023:1511

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/05/414929 / KG ZA 23-40
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van executoriale beslagen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagden]. [Eiseres] vorderde de opheffing van zes executoriale beslagen die door [gedaagden] op haar onroerende zaken waren gelegd. De achtergrond van de zaak ligt in een eerder vonnis van de kantonrechter van 25 mei 2022, waarin [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [gedaagden]. Na betekening van dit vonnis heeft [gedaagden] beslag gelegd op verschillende onroerende zaken van [eiseres].

In de procedure heeft [eiseres] aangevoerd dat het beslag op de onroerende zaken onterecht was, omdat de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] voldoende verhaal bood voor de vordering van [gedaagden]. [Eiseres] stelde dat de overige beslagen buitenproportioneel en vexatoir waren, en dat zij de hypotheken op de overige onroerende zaken wilde verhogen, maar dat dit werd belemmerd door de gelegde beslagen. [Gedaagden] heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat alle beslagen onroerende zaken belast zijn met hypotheken en andere beslagen, waardoor het onduidelijk was of het beslag op de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] voldoende verhaal bood.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond was om de beslagen op te heffen. De rechter heeft overwogen dat de stellingen van [eiseres] niet voldoende onderbouwd waren en dat de belangenafweging niet leidde tot een andere conclusie. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagden] zijn begroot op € 1.393,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/414929 / KG ZA 23-40
Vonnis in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Sakarya te Epe,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. D. Brouwer te Ede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] (voor gedaagden gezamenlijk) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5,
  • de brief van [eiseres] met productie 6,
  • de brief van [gedaagden] met producties 1 t/m 7,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 7 maart 2023,
  • de akte vermeerdering van eis van [eiseres] ,
  • de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 25 mei 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Gelderland [eiseres] veroordeeld tot betaling een bedrag van € 4.129,00, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 22 september 2021, aan [gedaagden] Dit vonnis wordt hierna aangeduid als: het vonnis van de kantonrechter.
2.2.
Bij exploot van 4 juli 2022 is het vonnis van de kantonrechter aan [eiseres] betekend en is bevel gedaan om binnen twee dagen te voldoen aan dit vonnis. Tevens is aangezegd dat bij gebreke daarvan onder meer tot beslaglegging op – en openbare verkoop van – aan [eiseres] in eigendom behorende onroerende zaken zal worden overgegaan.
2.3.
Uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter heeft [gedaagden] op 1 augustus 2022 executoriaal beslag laten leggen ten laste van [eiseres] op de volgende zes onroerende zaken:
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als berging – stalling (garage-schuur), kadastraal bekend als [onroerende zaak 1] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 1] ),
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als wonen met bedrijvigheid, staande en gelegen te [onroerende zaak 2] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 2] ),
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als wonen (appartement), staande en gelegen te [onroerende zaak 3] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 3] ),
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als wonen, staande en gelegen te [onroerende zaak 4] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 4] ),
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als bedrijvigheid (detailhandel), staande en gelegen te [onroerende zaak 5] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 5] )
 de onroerende zaak, kadastraal omschreven bij de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in Nederland als berging – stalling (garage-schuur), staande en gelegen te [onroerende zaak 6] (hierna aangeduid als: [onroerende zaak 6] ).
2.4.
Uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter heeft [gedaagden] ook executoriaal (derden)beslag laten leggen onder drie kennelijke (voormalige) huurders van [eiseres] , te weten de heer [naam 1] , de heer [naam 2] en de heer [naam 3] .
2.5.
Op het moment dat de onder 2.3. bedoelde beslagen werden gelegd, waren de onroerende zaken blijkens informatie uit het Kadaster reeds belast met de volgende hypotheken en executoriale beslagen (productie 6 van [gedaagden] ):
 [onroerende zaak 1] :
o Hypotheek (ingeschreven op 28 maart 2012, hypotheekhouder mw. [hypotheekhouder] , ingeschreven bedrag € 55.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 november 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] )
 [onroerende zaak 2] :
o Hypotheek (ingeschreven op 20 november 2000, hypotheekhouder Nationale Nederlanden Financiële Diensten B.V., ingeschreven bedrag € 95.293)
o Hypotheek (ingeschreven op 23 november 2001, hypotheekhouder mw. [eiseres] , ingeschreven bedrag € 250.000)
o Hypotheek (ingeschreven op 24 januari 2005, hypotheekhouder ING Bank N.V., ingeschreven bedrag € 800.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 november 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] )
 [onroerende zaak 3]
o Hypotheek (ingeschreven op 24 januari 2005, hypotheekhouder ING Bank N.V., ingeschreven bedrag € 800.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 januari 2013, beslaglegger [beslagleggers 2 en 3] , ingeschreven bedrag € 3.376)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 januari 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] )
 [onroerende zaak 4]
o Hypotheek (ingeschreven op 24 januari 2005, hypotheekhouder ING Bank N.V., ingeschreven bedrag € 800.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 november 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] )
 [onroerende zaak 5]
o Hypotheek (ingeschreven op 24 januari 2005, hypotheekhouder ING Bank N.V., ingeschreven bedrag € 800.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 januari 2013, beslaglegger [beslagleggers 2 en 3] , ingeschreven bedrag € 3.376)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 november 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] )
 [onroerende zaak 6]
o Hypotheek (ingeschreven op 28 augustus 2012, hypotheekhouder dhr. [hypotheekhouder] , ingeschreven bedrag € 30.000)
o Executoriaal beslag (ingeschreven op 3 november 2014, beslaglegger [beslaglegger 1] ).
2.6.
[eiseres] heeft op 18 augustus 2022 hoger beroep aangetekend van het vonnis van de kantonrechter en een incidentele vordering ex artikel 351 Rv ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om de tenuitvoerlegging van het – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis van de kantonrechter te schorsen, voor zover het de veroordeling tot betaling van de geldsom door [eiseres] aan [gedaagden] betrof.
2.7.
Bij arrest van 22 november 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de incidentele vordering van [eiseres] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, - samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] primair beveelt om vijf van de zes ten laste van [eiseres] gelegde beslagen op haar onroerende zaken op te heffen én [gedaagden] verbiedt om opnieuw beslag te leggen. De vijf beslagen op onroerende zaken waar [eiseres] opheffing van vordert liggen op de onroerende zaken kadastraal bekend als: [onroerende zaak 1] , [onroerende zaak 2] , [onroerende zaak 3] , [onroerende zaak 4] , [onroerende zaak 5] . Tevens vordert [eiseres] opheffing van de drie beslagen die zijn gelegd onder haar (voormalige) huurders, zoals in r.o. 2.4. genoemd.
Subsidiair vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter maatregelen treft die gepast en nodig worden geacht met hetgeen in de kortgedingdagvaarding is betoogd en beoogd.
Zowel primair als subsidiair vordert [eiseres] een dwangsom toe te wijzen van € 10.000,00 per dag of dagdeel, in het geval [gedaagden] in gebreke blijft te voldoen aan de opheffing van het beslag (bedoeld zal zijn: de beslagen,
vzr) met een maximum van € 500.000,00, alsmede [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat het beslag op de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] , kadastraal bekend als [onroerende zaak 6] voldoende verhaal biedt voor de vordering van [gedaagden] [eiseres] vordert daarom opheffing van de beslagen op de overige vijf onroerende zaken en de beslagen onder de drie (voormalige) huurders. [eiseres] stelt dat zij ten behoeve van haar onderneming de hypotheken op de overige vijf onroerende zaken wil verhogen, maar dat dit wordt verhinderd door de gelegde beslagen. [eiseres] heeft een taxatierapport overgelegd betreffende het pand aan de [onroerende zaak 6] , waaruit volgens haar blijkt dat dat onroerend goed meer dan voldoende verhaal biedt voor de gestelde vordering van [gedaagden] Om die reden zijn de overige beslagen buitenproportioneel en daarmee vexatoir, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer. Hij voert aan dat alle zes onroerende zaken van [eiseres] waarop door hem executoriaal beslag is gelegd zijn belast met een hypotheek en één of meer andere executoriale beslagen van derden, zo ook de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] . Het is daarom onduidelijk of het beslag op die onroerende zaak voldoende verhaal biedt voor zijn vordering op [eiseres] . Nu [eiseres] geen andere vorm van zekerheid heeft geboden c.q. heeft willen bieden, bestaat geen grond voor opheffing van de beslagen. [gedaagden] concludeert daarom tot afwijzing van de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de stellingen van [eiseres] .
4.2.
Op grond van artikel 438 Rv kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag opheffen als dit beslag als vexatoir en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Die vraag dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering van belang, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op die goederen in zijn belangen wordt getroffen (Hoge Raad 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1894. NJ 1996, 161).
4.3.
Uit de stellingen van [gedaagden] ter zitting en de door hem als productie 6 overgelegde stukken van het Kadaster is genoegzaam gebleken dat op alle zes beslagen onroerende zaken hypotheekrechten zijn gevestigd en executoriale beslagen liggen van derden. Ook op de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 6] . [eiseres] heeft ter zitting gesteld dat het door [beslaglegger 1] gelegde executoriale beslag op die onroerende zaak te [plaats] niet langer geldt, omdat die vordering reeds is voldaan, maar dat dit ten onrechte (nog) niet in de kadastrale gegevens is verwerkt. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan echter niet van de juistheid van die stelling worden uitgegaan. Daar komt bij dat ook de hoogte van dat executoriale beslag niet bekend is.
De voorzieningenrechter acht verder van belang dat het door [eiseres] overgelegde taxatierapport van de onroerende zaak aan de [onroerende zaak 4] – waarvan de juistheid door [gedaagden] wordt betwist – uitgaat van de vrije economische waarde, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat de executoriale waarde ook zo hoog zal zijn. Dit klemt te meer omdat uit het taxatierapport blijkt dat er bij de bepaling van de verwachte opbrengst in het economisch verkeer vanuit is gegaan dat de kavel bouwrijp geleverd zal worden, hetgeen op dit moment kennelijk nog niet het geval is.
Bij deze stand van zaken kan de stelling van [eiseres] , dat het beslag op de onroerende zaak [onroerende zaak 4] voldoende verhaal biedt voor de vordering van [gedaagden] en dat de beslagen op de overige onroerende zaken daarom overbodig en daarmee vexatoir zijn, geen stand houden. Tegenover de stelling van [eiseres] dat executoriale verkoop van alle beslagen onroerende zaken gelet op de hoogte van de vordering van [gedaagden] disproportioneel zou kunnen zijn staat het verweer van [gedaagden] dat [eiseres] die executoriale verkoop kan voorkomen door de vordering van [gedaagden] te voldoen, zoals het gerechtshof ook in zijn arrest heeft overwogen. Dat [eiseres] niet in staat is om het door [gedaagden] gevorderde bedrag te betalen, is weliswaar door haar ter zitting gesteld, maar op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. [eiseres] heeft ter zitting weliswaar verklaard dat zij de afgelopen jaren vooral bezig is geweest om financiële middelen te verkrijgen om de onroerende zaken die zij in eigendom heeft te kunnen behouden, maar de door haar gestelde betalingsonmacht is niet aannemelijk geworden. Een belangenafweging leidt niet tot een andersluidend oordeel.
4.4.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond om [gedaagden] te veroordelen tot opheffing van de beslagen. Voor een andersluidende maatregel, zoals subsidiair gevorderd, biedt het voorgaande evenmin aanleiding. Zowel de primaire als de subsidiaire vordering zullen daarom worden afgewezen.
4.5.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.393,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.