ECLI:NL:RBGEL:2023:1431

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 439
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen over verzoek om restitutie van ingehouden vakantiegeld

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 20 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om restitutie van ingehouden vakantiegeld beoordeeld. Eiser had op 16 januari 2023 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat hij te vroeg beroep heeft aangetekend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor het college op 23 januari 2023 had moeten zijn en dat eiser pas op 16 januari 2023 zijn beroep heeft ingediend. Hierdoor is hij niet-ontvankelijk in zijn beroep.

De rechtbank wijst erop dat eiser herhaaldelijk verzoeken heeft ingediend om feitelijk te handelen, maar dat deze verzoeken geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opleveren. Eiser heeft in het verleden al een verzoek ingediend dat door de rechtbank als onbevoegd is verklaard, en de rechtbank heeft in eerdere uitspraken niet beslist dat het college verplicht is om het vakantiegeld aan eiser uit te betalen. De rechtbank merkt op dat eiser de uitspraken verkeerd interpreteert en adviseert hem om deze handelswijze te staken.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en dat hij geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] te [plaats B] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van 16 januari 2023 van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting (op 12 april 2023). Eiser heeft bij herhaling laten weten, voor het laatst in zijn brief van 10 maart 2023, dat hij een zitting niet nodig vindt. Vervolgens heeft de rechtbank het college op 15 maart 2023 gevraagd of het college gehoord wil worden op een zitting. Het college heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van die mogelijkheid. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en zal uitspraak doen zonder dat de zaak is behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat is aan het indienen van het onderhavige beroep voorafgegaan?
2.1.
Eiser heeft het college op 28 november 2021 verzocht om hem mee te delen of het college alsnog heeft besloten de onterecht ingehouden vakantiegelden met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2014 geheel of gedeeltelijk aan hem terug te betalen en deze onterecht ingehouden vakantiegelden “deze week” over te maken op zijn bankrekening. Het gaat hier om vakantiegelden die ingehouden zijn omdat daar loonbeslag op was gelegd. Eiser heeft het college op 24 januari 2022 met betrekking tot het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld omdat hij van opvatting is dat het college niet tijdig op het verzoek heeft beslist.
2.1.1.
Op dat beroep, bekend onder zaaknummer 22/1279, is beslist met de uitspraak van 17 augustus 2022. De rechtbank heeft – kort gezegd – beslist dat zij niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Het verzoek van eiser betreft een verzoek aan het college om feitelijk te gaan handelen. Een dergelijke verzoek levert geen besluit op omdat dit niet op een rechtsgevolg is gericht. Het college is dan ook niet in gebreke een besluit te nemen.
2.1.2.
Voor zover van belang voor deze beroepsprocedure heeft de rechtbank in de uitspraak van 17 augustus 2022 verder nog overwogen dat het recht van eiser op vakantiegeld door het beslag niet teniet is gegaan maar dat het vakantiegeld door het college, vanwege een door een derde ten laste van eiser gelegd loonbeslag, niet aan eiser is uitbetaald.
2.2.
Op 28 augustus 2022 heeft eiser het college verzocht de ten onrechte ingehouden vakantiegelden met betrekking tot de jaren 2010 tot en met 2014 aan hem te restitueren. Volgens eiser is het college gehouden tot die restitutie omdat, zo vervolgt eiser, de rechtbank in de uitspraak van 17 augustus 2022 zou hebben beslist, dat het recht op vakantiegeld blijft bestaan.
2.3.
Het college heeft in de e-mail van 16 september 2022 aan eiser laten weten niet aan het verzoek te zullen voldoen. Daarbij heeft het college eiser erop gewezen dat de rechtbank zich met de uitspraak van 17 augustus 2022 onbevoegd heeft verklaard en zich dus op geen enkele wijze heeft uitgelaten over een compensatie van het vakantiegeld.
2.4.
Het tegen dat bericht gerichte bezwaar van 18 september 2022 heeft het college doorgezonden aan de Centrale Raad van Beroep vanwege een daar – door eiser – aanhangig gemaakt hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft het bezwaarschrift op 16 december 2022 aan het college teruggestuurd. In de begeleidende brief merkt de Centrale Raad van Beroep dat het bezwaar van eiser is gericht tegen de beslissing van 16 september 2022.
2.5.
Het college heeft op 28 december 2022 beslist op het bezwaar van eiser. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van wijzigingen die tot een andere conclusie leiden dan het besluit op bezwaar van 9 maart 2022.
Het college overweegt verder dat het verzoek om restitutie niet kan worden gekwalificeerd als een aanvraag en dat de e-mail van 14 september 2022 [1] geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht is.
Volgens de gegevens van het college is die beslissing op 29 december 2022 verzonden.
Omdat eiser betwist die beslissing te hebben ontvangen, heeft het college de beslissing op bezwaar op 20 januari 2023 opnieuw verzonden. Uit de door het college overgelegde gegevens volgt dat het de bezorgdienst niet is gelukt het poststuk bij eiser te bezorgen.
Is de rechtbank bevoegd om van het beroep kennis te nemen?
3.1.
De rechtbank moet ook in deze beroepsprocedure als eerste beoordelen of zij bevoegd is om van het beroep kennis te nemen.
3.2.
De rechtbank is bevoegd om kennis te nemen van een beroep als dat gericht is tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht of tegen het niet tijdig nemen van een dergelijk besluit.
4. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiser tijdig beroep niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
4.1.
Vaststaat dat eiser op 18 september 2022 bezwaar heeft gemaakt. Op de voet van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het college gehouden om, nu een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld, te beslissen binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Dat eiser heeft afgezien van zijn recht om gehoord te worden maakt die beslistermijn niet anders.
4.2.
Omdat eiser bezwaar maakt tegen de e-mail van 16 september 2022 kon eiser daartegen, voor zover die e-mail als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb zou moeten worden opgevat, uiterlijk 28 oktober 2022 bezwaar maken. Dat betekent dat de beslistermijn voor het college – met in achtneming van de Algemene termijnenwet – is gaan lopen op 31 oktober 2022. Te rekenen vanaf die dag had het college uiterlijk op 23 januari 2023 moeten beslissen.
Dat betekent dat eiser door op 16 januari 2023 het beroep niet tijdig beslissen aanhangig te maken te vroeg beroep heeft ingesteld. Eiser is dan ook niet-ontvankelijk in zijn beroep,
5. De rechtbank overweegt nog het volgende.
5.1.
In het geval van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is het van belang of eiser heeft verzocht een besluit te nemen, dat wil zeggen een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
5.1.1.
Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld: een handeling gericht op rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
5.2.
Eiser heeft het college opnieuw verzocht om het volgens eiser onterecht ingehouden vakantiegeld aan hem (terug) te betalen. Aan dat herhaalde verzoek heeft eiser ten grondslag dat volgens hem door de rechtbank in de uitspraak van 17 augustus 2022 is beslist dat eiser recht heeft op vakantiegeld.
Omdat dit verzoek een herhaald verzoek aan het college betreft om feitelijk te gaan handelen, namelijk aan het loonbeslag voorbijgaan en het vakantiegeld (terug) te betalen, levert dit herhaalde verzoek geen besluit op dat is gericht op een rechtshandeling omdat dit niet op een rechtsgevolg gericht is.
5.3.
Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser op terechte gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser is alleen al om die reden ongegrond.
5.4.
Daar komt bij dat, anders dan eiser veronderstelt, de rechtbank in de uitspraak van 17 augustus 2022 niet heeft beslist dat het college gehouden is om alsnog het vakantiegeld aan eiser uit te betalen of te restitueren.
5.4.1.
Hoewel de rechtbank reden heeft om aan te nemen dat eiser de uitspraak van
17 augustus 2022 goed heeft begrepen en het niet gebruikelijk is om uitspraken nader toe te lichten of uit te leggen, doet de rechtbank dat hierna wel.
5.4.2.
De rechtbank doet dit omdat zij heeft gemerkt dat eiser bij herhaling zinsnedes of overwegingen (doelbewust) verkeerd interpreteert of uit hun verband rukt en de aldus ‘losgerukte’ zinsnedes en overwegingen aan nieuwe verzoeken, aanvragen en dergelijke ten grondslag legt.
Hoewel het te ver strekt om te spreken van misbruik van (proces)recht geeft de rechtbank eiser in overweging zinsnedes en overwegingen in brieven, besluiten en uitspraken van bestuursorganen en rechtelijke instanties in de context te lezen en niet lukraak te ‘knippen en plakken’.
5.4.3.
Het is juist dat de rechtbank heeft overwogen dat eiser een recht (op grond van de destijds geldende wet- en regelgeving) had op vakantiegeld. Maar het hebben van een recht betekent niet dat dat recht altijd onverkort kan worden uitgeoefend of – in dit geval – tot uitbetaling komt. Dat recht kan doorkruist worden door een verplichting, zoals de verplichting om schulden te betalen. Het door de deurwaarder gelegde loonbeslag is een uitvloeisel van die verplichting.
Met andere woorden, omdat eiser schulden heeft laten ontstaan heeft een schuldeiser gebruik gemaakt van zijn wettelijke recht om beslag te leggen op het vakantiegeld van eiser.
Aan het recht van eiser op vakantiegeld is niet(s) veranderd, aan het recht op uitbetaling daarvan is ook niets veranderd. Alleen de persoon van de ontvanger is gewijzigd. En aan die wijziging lag een sterker recht (van een schuldeiser) dan dat van eiser ten grondslag.
6. Dat eiser in het inleidende beroepschrift opmerkt dat het volgens hem in dit geval gaat om het niet tijdig nemen van een zuiver schadebesluit maakt het voorgaande niet anders. Sterker nog, in dat geval kan eiser niet eens beroep bij de bestuursrechter instellen, maar zal hij andere (juridische) wegen dienen te bewandelen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank begrijpt dat bedoeld is: de e-mail van 16 september 2022.