ECLI:NL:RBGEL:2023:1413

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
05-181097-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling en poging tot zware mishandeling met een scooter

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Arnhem, met parketnummer 05/181097-21. De tenlastelegging betrof incidenten die zich op 8 juli 2021 in Zevenaar hebben voorgedaan, waarbij de verdachte het slachtoffer op een scooter achtervolgde en met hoge snelheid in zijn richting reed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de bedreiging met een mes, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van het mes dat zijn medeverdachte bij zich had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk het slachtoffer had aangereden, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op, samen met een taakstraf van 60 uur, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte, die 18 jaar oud was ten tijde van de feiten, en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/181097-21
Datum uitspraak : 17 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 maart 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juli 2021 te Zevenaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door op een scooter die [slachtoffer] te achtervolgen en/of met een mes in de hand op die [slachtoffer] af te rennen;
2.
hij op of omstreeks 8 juli 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op een scooter met hoge snelheid, althans zonder te remmen, in de richting van die [slachtoffer] heeft gereden en/of vervolgens die [slachtoffer] van achteren (met kracht) met de scooter heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer] ten val werd gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door op een scooter met hoge snelheid, althans onder
te remmen, in de richting van die [slachtoffer] te rijden en/of vervolgens die [slachtoffer] van achteren (met kracht) met de scooter te raken, waardoor die [slachtoffer] ten val is gebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht door te dreigen met een mes (feit 1) en poging tot zware mishandeling (feit 2), beide in vereniging gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat de medeverdachte een mes had meegenomen. Hij kan daardoor niet als medepleger van de bedreiging met een mes worden aangeduid. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat er sprake was van een ongeluk, niet een bewuste aanrijding.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 8 juli 2021 vanaf zijn school te Zevenaar naar huis fietste. Ter hoogte van een hondenuitlaatveldje hoorde hij een scooter starten. De scooter reed achter hem aan, haalde hem in en stopte vervolgens twee meter voor hem op het fietspad. Verdachte was de bestuurder, achterop zat een jongen die aangever [slachtoffer] niet kende. De voor aangever [slachtoffer] onbekende jongen stapte af en trok een mes. De jongen rende met het mes in zijn hand op [slachtoffer] af, die daarop zijn fiets richting de jongen gooide en vervolgens wegrende. De onbekende jongen stapte weer achterop de scooter, waarna verdachte achter [slachtoffer] aanreed. [slachtoffer] voelde even later dat hij werd geraakt door de scooter. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij die ochtend te Zevenaar in zijn auto reed toen hij links op het fietspad een scooter met hoge snelheid in zijn richting aan zag komen rijden. Er zaten twee mensen op de scooter. Voor de scooter rende een jongen, die vol achterop werd aangereden door die scooter. Het ging erg hard. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die ochtend op de scooter reed. Vanwege een incident de dag ervoor, wilde hij aangever [slachtoffer] confronteren, waarbij hij er rekening mee hield dat dit kon uitmonden in een vechtpartij. Hij had voor de zekerheid iemand meegenomen, voor zijn eigen veiligheid. Hij was heel erg boos op [slachtoffer] en ze zijn daarom die ochtend op zoek gegaan naar hem. Toen ze hem zagen, reden ze hem voorbij. De andere jongen stapte af en [slachtoffer] rende weg. Verdachte heeft de scooter weer gestart, de andere jongen stapte achterop en ze zijn gaan rijden. [4]
Conclusie feit 1
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de bedreiging met een mes. Zijn passagier had een mes bij zich en heeft [slachtoffer] daarmee bedreigd, maar uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte wist dat de medeverdachte dit zou doen. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. De officier van justitie heeft gesteld dat het moeilijk voorstelbaar is dat een mes van deze omvang (ca 40 cm lang) zodanig wordt verborgen door de passagier dat verdachte hiervan niets wist. Beiden hadden echter – voor de tijd van het jaar – dikke jassen aan en [slachtoffer] heeft verklaard dat de passagier onder zijn jas friemelde en dat het even duurde voordat hij het mes tevoorschijn kon halen. Daarom is het niet onvoorstelbaar dat verdachte niet bekend was met dit mes. Enig bewijs in de andere richting is er niet.
De rechtbank acht de ten laste gelegde gedraging van verdachte op zichzelf genomen niet van dien aard om als bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt. Echter, de gegeven omstandigheden, bezien in de context waarin de gedraging heeft plaatsgevonden maken de gedragingen wel degelijk bedreigend. Door het tonen van het mes door de medeverdachte, is bij [slachtoffer] de indruk ontstaan dat het foute boel was. Hij sloeg op de vlucht, maar werd vervolgens achterna gezeten door de scooter die verdachte bestuurde. Verdachte heeft daarmee de dreigende situatie die door het tonen van het mes was ontstaan, voortgezet door [slachtoffer] te achtervolgen. Onder die omstandigheden kon bij [slachtoffer] de redelijke vrees ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Conclusie feit 2
Hoewel niet is komen vast te staan met welke snelheid verdachte precies heeft gereden, stelt de rechtbank op basis van de verklaringen in het dossier vast dat de aanrijding met meer dan geringe snelheid moet hebben plaatsgevonden. Verdachte is met die snelheid doelbewust op aangever [slachtoffer] ingereden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er sprake was van een ongeluk en dat hij [slachtoffer] niet bewust heeft willen aanrijden. [slachtoffer] rende weg en verdachte wilde naar huis, waardoor hij dezelfde kant op reed. Verdachte wilde vervolgens rechts afslaan bij een t-splitsing, maar aangever rende plotseling voor hem langs linksaf waarna een aanrijding volgde.
Deze verklaring strookt niet met de verklaring van [getuige] , die zegt dat de scooter links op het fietspad de rennende jongen vol van achteren aanreed. “Ik zag dat het een bewuste actie was en zeker geen ongeluk”. [5]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt dat de aanrijding plaatsvond op een recht stuk weg. Van een afslag of bocht was op dat moment geen sprake.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel van aangever – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Door te handelen als hiervoor beschreven, het in volle vaart met een scooter iemand van achteren aanrijden, bestaat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het 1 en 2, primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks8 juli 2021 te Zevenaar, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/ofmet zware mishandeling, door op een scooter die [slachtoffer] te achtervolgen
en/of met een mes in de hand op die [slachtoffer] af te rennen;
2.
hij op
of omstreeks8 juli 2021 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op een scooter met hoge snelheid, althans zonder te remmen, in de richting van die [slachtoffer] heeft gereden en
/ofvervolgens die [slachtoffer] van achteren (met kracht) met de scooter heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer] ten val werd gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2, primair sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet uiteenloopt.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1:bedreiging met zware mishandeling
feit 2, primair:medeplegen poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke jeugddetentie gevorderd voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar, waaraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie redelijk is.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, al dan niet in vereniging gepleegd. Hij heeft het slachtoffer in alle vroegte opgewacht in de buurt van diens school. Hij wilde verhaal halen voor een hem – vermeend – door aangever aangedaan onrecht en was voorbereid op een confrontatie en had ter bescherming van zichzelf iemand meegenomen. Toen het slachtoffer hen voorbij was gefietst, hebben ze hem op hun scooter ingehaald en hem de weg versperd. Nadat de medeverdachte een mes had getoond, ging het slachtoffer er te voet vandoor, maar verdachte is met de medeverdachte achterop met de scooter hard achter hem aan gereden en heeft het slachtoffer vervolgens aangereden.
Deze bedreiging en poging tot zware mishandeling heeft bij aangever serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals blijkt uit zijn aangifte en de verklaring van de getuige. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 21 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 24 februari 2023. De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en meewerken aan een ambulante behandeling.
Toepassing ASR?
De vraag ligt nu voor wat een passende straf voor verdachte is wanneer er naast de ernst van de gepleegde strafbare feiten ook rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van deze jongvolwassene. In dit verband wordt van de rechtbank allereerst een oordeel gevraagd of het jeugdstrafrecht van toepassing moet worden verklaard. De Wet adolescentenstrafrecht maakt dit mogelijk voor meerderjarige verdachten tussen de 18 en 23 jaar oud, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier is om het gedrag positief te beïnvloeden en om zo ook de adolescent te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 18 jaar oud. Zijn leeftijd in samenhang met het feit dat hij openstaat voor pedagogische beïnvloeding hebben de reclassering doen adviseren om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank stelt vast dat verdachte tot zijn 18e een voogd had, maar omdat hij na die tijd ook nog begeleiding en ondersteuning nodig had, ambulante begeleiding van het Leger des Heils is ingeschakeld. Hetgeen ook iets zegt over de ontwikkelingsfase van verdachte op het moment van de verweten gedragingen. Gelet op het hiervoor omschreven doel van de Wet adolescentenstrafrecht, zal de rechtbank dit advies van de reclassering overnemen.
Op te leggen straffen
Hoewel verdachte wordt vrijgesproken van bedreiging met een mes, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend is. Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden en om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit, acht de rechtbank, naast een werkstraf, een voorwaardelijke jeugddetentie passend. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in haar advies zijn geformuleerd.

8.De beoordeling van het beslag

Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen scooter verbeurd wordt verklaard en dat de telefoon van verdachte aan hem wordt teruggegeven.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien de inbeslaggenomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de snorfiets met kenteken [kenteken] verbeurdverklaren, omdat met betrekking tot dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de teruggave van de telefoon aan verdachte gelasten omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) maanden;
  • bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich meldt binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering te Arnhem en zich blijft melden gedurende de proeftijd bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- verdachte gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa Plus, of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een door de reclassering te bepalen ambulante instelling, indien de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verder houdt verdachte zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking verleent aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • verdachte zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 veroordeelt verdachte tevens tot een taakstraf, te weten een werkstraf van
60 (zestig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd de snorfiets, merk Kymco Vitality, kenteken [kenteken] , goednummer [goednummer] ;
 gelast de teruggave aan verdachte van de telefoon, merk Apple Iphone 6, goednummer [goednummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.P. Bakker (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021317477, gesloten op 26 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 7-8.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 42.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 3 maart 2023.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , p. 42