ECLI:NL:RBGEL:2023:1412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
05-270711-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en openlijk geweld met deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 20 oktober 2022 in Nijmegen betrokken was bij een gewelddadige confrontatie. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geschopt, terwijl deze op de grond lag. Dit gedrag werd als poging tot zware mishandeling gekwalificeerd, omdat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit tegen [slachtoffer 2], omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze daadwerkelijk had geraakt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], kregen elk €500,00 aan smartengeld toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/270711-22
Datum uitspraak : 17 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 maart 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of (met kracht) heeft geduwd en/of heeft gestoot (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] meermalen ten val kwam) en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft getrapt en/of heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Nijmegen openlijk, te weten, [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of (met kracht) te duwen en/of te stoten (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] meermalen ten val kwam) en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft getrapt en/of heeft geschopt
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het lichaam heeft getrapt en/of heeft geschopt en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geslagen en/of heeft gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Nijmegen openlijk, te weten, [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [slachtoffer 2] door
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans tegen het lichaam, te trappen en/of te schoppen
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan en/of te stompen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1, primair) en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] (feit 2, subsidiair).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor beide primair tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier weliswaar blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geschopt, maar dat niet kan worden vastgesteld dat hij [slachtoffer 1] daadwerkelijk op zijn hoofd heeft geraakt. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 2] heeft geraakt toen verdachte een schoppende beweging maakte. Voor beide feiten geldt dat het letsel van de slachtoffers kan worden verklaard door andere geweldshandelingen dan het schoppen. De tweemaal subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging kan wel bewezen worden.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 20 oktober 2022 samen met aangever [slachtoffer 2] in het centrum van Nijmegen was toen er een woordenwisseling ontstond tussen [slachtoffer 2] en twee andere mannen. Hij is er tussen gaan staan, heeft geroepen dat het allemaal niet nodig was en uit het niets, zo verklaart hij, voelde hij een harde klap op zijn gezicht, waardoor hij op de grond viel. Hij kan zich verder niet veel herinneren. [2]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met aangever [slachtoffer 1] in het centrum van Nijmegen was toen ze twee jongens tegen kwamen die van alles riepen. Hij zag dat [slachtoffer 1] door een van de jongens tegen het hoofd werd geslagen, op de grond viel en door de andere jongen met kracht tegen het hoofd werd geschopt. [3]
Meerdere mensen waren getuige van de confrontatie tussen verdachte en zijn medeverdachte enerzijds en de aangevers anderzijds. Een aantal heeft een getuigenverklaring afgelegd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat een jongen werd geduwd, dat de jongen op de grond viel en dat hij tegen zijn hoofd werd geschopt. [4] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de jongen met het rode shirt werd geslagen, dat hij op de grond lag en daarna tegen zijn hoofd werd geschopt. [5] Ook getuige [getuige 3] heeft gezien dat een jongen met een vuist in het gezicht werd geslagen, dat de jongen op de grond lag en daarna een schop tegen zijn hoofd kreeg. [6]
Er zijn camerabeelden van beveiligingscamera’s veiliggesteld en uitgekeken. Een verbalisant heeft hierop het volgende waargenomen. Daarbij wordt nu reeds vastgesteld dat verdachte de persoon is die hierbij verdachte 2 wordt genoemd. Verdachte heeft zichzelf op de beelden herkend en aangewezen als degene die de trappen heeft gegeven. [7]
00:28:35
Verdachte 1 duwt aangever [slachtoffer 1] met kracht met zijn linker onderarm naar achteren.
00:28:48
Verdachte 2 geeft uit het niets met zijn rechterbeen, over de fiets heen een krachtige voorwaartse trap aan aangever [slachtoffer 2] , waarop [slachtoffer 2] naar achteren stapt. Op datzelfde moment maakt aangever [slachtoffer 1] een gebaar richting verdachte 2. Verdachte 2 loopt op aangever [slachtoffer 1] af en geeft vervolgens met zijn tot vuist gebalde rechterhand [slachtoffer 1] met kracht een klap in zijn gezicht. Als gevolg van deze klap valt [slachtoffer 1] op de grond.
00:29:02
Aangever [slachtoffer 1] staat op. Er ontstaat tussen beiden wederom een discussie. Aangever [slachtoffer 1] maakt een wild gebaar met zijn beide armen, waarop verdachte 1 hem met kracht met beide handen een duw geeft waardoor deze naar achter stapt.
00:29:09 - 00:31:25
Vervolgens is te zien dat verdachte 1 met zijn rechter tot vuist gebalde hand van achteren een slaande beweging maakt richting het hoofd van aangever [slachtoffer 1] maar dat hij aangever [slachtoffer 1] mist. Hierop is te zien dat aangever [slachtoffer 1] probeert weg te rennen. Beide verdachten rennen achter aangever [slachtoffer 1] aan. Verdachte 1 maakt weer met zijn rechter tot vuist gebalde hand van achteren een slaande beweging richting het hoofd aangever [slachtoffer 1] . De klap van verdachte 1 raakt aangever [slachtoffer 1] op zijn rechter kaak.
Aangever [slachtoffer 1] komt ten val, waarbij hij plat op zijn rug op de grond terecht komt. Op dat moment staat verdachte 2 ter hoogte van het hoofd van aangever [slachtoffer 1] . Aangever [slachtoffer 1] draait zich op zijn zij. Verdachte 2 brengt vervolgens zijn rechterbeen naar achteren en schopt aangever [slachtoffer 1] met kracht tegen zijn hoofd. Op het moment dat verdachte 2 tegen het hoofd van [slachtoffer 1] schopt beweegt het hoofd van [slachtoffer 1] als gevolg van de impact met een ruk naar achteren. Nadat aangever [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd is geschopt blijft aangever [slachtoffer 1] bewegingsloos op straat liggen.
Vervolgens zoekt verdachte 2 verbaal de confrontatie met aangever [slachtoffer 2] . Aangever [slachtoffer 2] wordt door verdachte 1 met kracht aan de kant geduwd, waarna verdachte 1 aangever [slachtoffer 2] met zijn tot vuist gebalde rechterhand een harde klap tegen de rechterzijde van zijn hoofd geeft. [8]
Conclusie feit 1
Gelet op deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een vuist in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze ten val kwam. Even later kwam aangever [slachtoffer 1] wederom ten val door toedoen van de medeverdachte. Op dat moment heeft verdachte aangever [slachtoffer 1] tegen het hoofd geschopt. Een verbalisant heeft dit op de camerabeelden gezien net als meerdere getuigen. De verklaring van verdachte ter zitting, dat hij aangever [slachtoffer 1] niet op het hoofd maar op de borst raakte, wordt verworpen. De beelden zijn ter zitting uitvoerig bekeken en de rechtbank kan op basis daarvan niet anders concluderen dan dat verdachte [slachtoffer 1] wel degelijk in het gezicht heeft geschopt. [9]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte gekwalificeerd moet worden als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel van aangever – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam. Eén harde trap tegen het hoofd kan – op zijn minst – tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Bij een trap met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, door verdachte met kracht tegen het hoofd is geschopt. Verdachte haalt zijn been ver naar achter, waardoor de geschoeide voet van verdachte met veel momentum tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] aankomt. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever gericht te zijn, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Conclusie feit 2
De rechtbank komt ten aanzien van het feit gepleegd tegen [slachtoffer 2] tot een andere conclusie. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 2] daadwerkelijk op het hoofd heeft geraakt toen hij een schoppende beweging in diens richting maakte. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
Kan het handelen van verdachte en de medeverdachte worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging? De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank acht wettelijk en overtuigend bewezen dat tijdens het gevecht en al het duw en trekwerk aangever [slachtoffer 2] door verdachte is getrapt en door de medeverdachte met een vuist tegen het hoofd is geslagen. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het als feit 2 subsidiair tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair en onder 2, subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1, primair
hij op
of omstreeks20 oktober 2022 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- voornoemde [slachtoffer 1]
meermalenin
/tegenhet gezicht
, althans tegen het lichaam,heeft
geslagen en/of heeftgestompt
en/of (met kracht) heeft geduwd en/of heeft gestoot (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] meermalen ten val kwam)en
/of
- voornoemde [slachtoffer 1]
in/tegen
het gezicht en/ofhet hoofd,
althans tegen het lichaam, heeft getrapt en/ofheeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2, subsidiair
hij op
of omstreeks20 oktober 2022 te Nijmegen openlijk,
te weten,op de Van Broeckhuysenstraat,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoon en/of een goed te weten[slachtoffer 2] door
- voornoemde [slachtoffer 2]
meermalen in/tegen het gezicht en/of het hoofd, althanstegen het lichaam
,te trappen en/
of te schoppen
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen en/of
- voornoemde [slachtoffer 2]
meermalen in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam,
te slaan en/ofte stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

1.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
poging tot zware mishandeling
feit 2, subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte een werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een werkstraf van 40 uren passend is. Verdachte heeft een baan. Voor de training die verdachte in het kader van zijn schorsing volgt, maakt hij al zijn vakantiedagen op. De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf daar rekening mee te houden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van zinloos geweld tijdens het uitgaan in Nijmegen. Om volstrekt onduidelijke redenen is een woordenwisseling volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft met kracht tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] gestompt en heeft hem vervolgens, toen hij door toedoen van de medeverdachte op de grond was gevallen tegen zijn hoofd geschopt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Dit zijn ernstige feiten. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en letsel bij de aangevers veroorzaakt en hun lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden. Verschillende passanten hebben getuige moeten zijn van het door verdachte gepleegde geweld. Uitgaansgeweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of ongewild getuige zijn.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 6 februari 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder in 2019 is veroordeeld voor zware mishandeling tot een forse taakstraf. Deze veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te begaan. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 28 februari 2023, waaruit volgt dat zowel alcoholgebruik als het psychosociaal functioneren een rol kunnen hebben gespeeld bij het bewezenverklaarde. Er is sprake van een matig recidiverisico. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een gedragsinterventie agressiebeheersing, meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, meewerken aan een ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met de slachtoffers.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn zich aan alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden, hij wil er zelf ook achter komen wat hem heeft getriggerd en is tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ook al gestart met de gedragsinterventie Alcohol en Geweld.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van het schoppen/trappen tegen het hoofd een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Het uitgangspunt gaat uit van een voltooid delict, terwijl in casu sprake is van een poging. Naast de poging zware mishandeling heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.
Gelet op deze omstandigheden en om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van een strafbaar feit acht de rechtbank, naast een forse taakstraf, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren passend. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd. Aangezien de duur van het voorarrest in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de straf, betekent dit feitelijk dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
De lange duur van de proeftijd is gelegen in het belang van de bescherming van de maatschappij en de preventie die van die duur uitgaat. De rechtbank heeft daarbij gelet op de plotselinge en heftige geweldsexplosie die van verdachte is uitgegaan, in het bijzonder de onverklaarbaarheid daarvan en zorgen omtrent de agressieregulatie van verdachte bij verdachte zelf en de reclassering. De rechtbank acht daarom anders dan de officier van justitie een langere proeftijd van drie jaren op de plaats.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 850,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 600,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente.
Beide benadeelde partijen verzoeken oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor toewijzing in aanmerking komen, maar heeft zich ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van de vergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Tevens heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen dienen te worden gematigd tot een bedrag van € 400,00.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partijen door het bewezenverklaarde schade hebben geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde hebben de benadeelde partijen immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van
€ 500,00 vaststellen voor elk van de benadeelde partijen.
De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 oktober 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vorderingen gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Omdat verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straffen en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c 22d, 36f, 45, 57, 60a, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
94 (vierennegentig) dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich meldt binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering IrisZorg op het volgende adres, [adres] en zich gedurende de proeftijd blijft melden bij deze instelling, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. Hij houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van deze instelling, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de SCIL, de methodiek ‘Stap voor Stap’;
- verdachte gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie ‘Alcohol en Geweld’, gericht op agressiebeheersing, en zich houdt aan de aanwijzingen die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer/begeleider zullen worden gegeven;
- verdachte meewerkt aan (verdiepings)diagnostiek bij Kairos of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien de reclassering het nodig acht, ook indien dit intelligentie-onderzoek inhoudt. Verdachte werkt mee aan de daaruit voortvloeiende behandeladviezen, indien dit nodig wordt geacht door de reclassering;
- verdachte zich gedurende de proeftijd laat behandelen/begeleiden door de forensische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, indien de reclassering het nodig acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook wanneer dit inhoudt dat hij moet deelnemen aan een psychologisch onderzoek;
- verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek, ademonderzoek (blaastest) en de alcoholmeter gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak, hoe lang (in geval van de alcoholmeter) verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opneemt, zoekt of heeft met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking verleent aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • verdachte zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1.
1. [slachtoffer 1]feit 1)
€ 500,0020 oktober 2022
2.
2. [slachtoffer 2]feit 2)
€ 500,0020 oktober 2022
 verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [slachtoffer 1]feit 1)
€ 500,0010 dagen
2. [slachtoffer 2]feit 2)
€ 500,0010 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. J.A.P. Bakker en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022486721, gesloten op 23 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 9.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 11.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 16.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 19.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 23.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] door de rechter-commissaris, p. 1 en diens verklaring ter zitting.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 32-35.
9.Eigen waarneming rechtbank ter zitting.