ECLI:NL:RBGEL:2023:1384

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
23_520 en 23_521
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op grond van de Jeugdwet en de beslistermijnen van de Algemene wet bestuursrecht

Op 28 november 2022 heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. drs. R. Imkamp, een spoedaanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen voor het toekennen van passende voorzieningen op grond van de Jeugdwet (Jw). Eiseres heeft het college in gebreke gesteld omdat er geen tijdige beslissing was genomen. De rechtbank Gelderland heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Jw geen afwijkende aanvraagprocedure kent ten opzichte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beslistermijn voor het college was acht weken, wat betekent dat een besluit uiterlijk op 23 januari 2023 genomen had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling van eiseres prematuur was, omdat deze plaatsvond vóór het verstrijken van de beslistermijn. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van niet-tijdig beslissen door het college, en verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen wegens het ontbreken van connexiteit. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/520 en 23/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, het college
(gemachtigde: G. Bussink – Klein Wolterink).

Inleiding

1. Op 28 november 2022 heeft mr. drs. R. Imkamp, als gemachtigde van eiseres, namens eiseres bij het college een spoedaanvraag ingediend voor het toekennen van passende voorzieningen, op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet (Jw), ten behoeve van eiseres en haar dochter, [dochter] .
1.1.
Met de brief van 6 december 2022 van haar gemachtigde heeft eiseres het college in gebreke gesteld. Daarbij heeft eiseres het college verzocht per ommegaande en uiterlijk binnen de termijn van een week alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van 28 november 2022.
1.2.
Bij brief van 8 december 2022 (verzonden op 14 december 2022) heeft het college gereageerd op de aanvraag van 28 november 2022. Daarbij heeft het college eiseres verzocht om binnen vier weken op een aantal punten van de aanvraag nadere informatie te verstrekken. In afwachting van de aanvullende informatie schort het college de termijn voor het afhandelen van de aanvraag op deze punten op tot het moment dat het college deze aanvullende informatie heeft ontvangen dan wel tot het ongebruikt verstrijken van de geboden termijn.
1.3.
Met de brief van haar gemachtigde van 19 januari 2023 heeft eiseres op de brief van het college van 14 december 2022 gereageerd en het college verzocht om uiterlijk binnen een week te beslissen op de aangevraagde voorzieningen.
1.4.
Op 19 januari 2023 2023 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag. Zij heeft daarbij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Tijdens de zitting is tussen partijen een aantal afspraken gemaakt om tot een beëindiging van de procedures te kunnen komen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Dit proces-verbaal is op 3 februari 2023 door de rechtbank naar partijen verstuurd met het verzoek om binnen twee weken daarop te reageren.
1.6.
Bij brief van 9 februari 2023 heeft het college de rechtbank meegedeeld in te stemmen met de inhoud van het proces-verbaal.
1.7.
Bij mailbericht van 22 februari 2023 heeft gemachtigde de rechtbank bericht zich terug te trekken als gemachtigde van eiseres. Vervolgens heeft eiseres met haar brief van 24 februari 2023 de rechtbank, onder meer, meegedeeld niet akkoord te zijn met de inhoud en strekking van het proces-verbaal. Zij verzoekt de rechtbank uitspraak te doen.
1.8.
Met haar brief van 28 februari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en aangegeven binnen twee weken uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze procedure moet de rechtbank alleen beslissen over het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.1.
Artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Het tweede lid bepaalt dat die redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven of geen mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
2.2.
Artikel 4:14, derde lid, van de Awb bepaalt dat, bij ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, het bestuursorgaan dat binnen deze termijn aan de aanvrager meedeelt en daarbij een redelijke termijn noemt binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2.3.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, kan worden ingediend zodra
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen
én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3. De Jw voorziet niet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. De Jw kent ook geen verkorte beslistermijnen voor zogenoemde spoedaanvragen. Het begrip ‘spoedaanvraag’ komt in de Jw niet voor.
Dat betekent dat het college binnen een redelijke termijn een beschikking op de aanvraag moest nemen. Uitgaande van de aanvraagdatum 28 november 2022 en een redelijke beslistermijn van acht weken moet het college uiterlijk 23 januari 2023 een besluit nemen. De rechtbank is van oordeel dat de brief van het college van 8 december 2022 niet kan worden aangemerkt als een verlenging van de beslistermijn op de aanvraag van 28 november 2022, omdat daarin geen concrete termijn wordt genoemd waarbinnen wel beslist zal worden op deze aanvraag.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres het college bij de brief van 6 december 2022 in gebreke heeft gesteld. De datum van die ingebrekestelling is gelegen voor 23 januari 2023, de datum waarop de beslistermijn was vestreken. Dat betekent dat de ingebrekestelling van eiseres in beginsel prematuur is geweest. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen reden om uit te gaan van een kortere beslistermijn dan de termijn vermeld in artikel 4:13 tweede lid van de Awb. De rechtbank onderkent weliswaar het aanzienlijke belang van eiseres bij behandeling van de aanvraag maar acht ook van belang dat door het college aan [dochter] al een aanzienlijk aantal uren jeugdhulp is verstrekt zodat zij gedurende de termijn die gemoeid is met behandeling van de aanvraag niet van hulp verstoken is. met andere woorden: de rechtbank acht niet aannemelijk dat de aanvraag dermate spoedeisend is dat het college binnen de door eiseres gewenste zeer korte tijd had moeten beslissen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het gezien de complexiteit van de zaak niet onbegrijpelijk is dat het college eerst deskundig advies wenste in te winnen. Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen sprake was van niet tijdig beslissen door het college. Het beroep van eiseres is dan ook niet-ontvankelijk.
3.2.
Nu het beroep wegens niet tijdig beslissen niet ontvankelijk is dient het verzoek om voorlopige voorziening te worden afgewezen wegens het ontbreken van connexiteit bedoeld in artikel 8:81, tweede lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
5. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.