ECLI:NL:RBGEL:2023:1383

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
05-164621-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en het dragen van een steekwapen door een 20-jarige man uit Nijmegen

Op 17 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man uit Nijmegen, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het dragen van een steekwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juli 2022 in Nijmegen met een mes een steekbeweging heeft gemaakt in de richting van een andere persoon, genaamd [benadeelde partij]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij dodelijk letsel zou toebrengen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van bijna 5.000 euro betalen aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en de omstandigheden, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk en sociale omgeving, maar concludeerde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. De civiele vordering van de benadeelde partij werd grotendeels toegewezen, inclusief schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.164621.22
Datum uitspraak : 17 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsvrouw: mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde partij] , opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/nek, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de keel/nek, althans het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2022, in de gemeente Nijmegen, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (val)mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 primair (poging tot doodslag) en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1. Primair is bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het bij [benadeelde partij] aangetroffen letsel heeft veroorzaakt. Verdachte ontkent dat hij heeft gestoken. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat geen aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij] door de gedraging van verdachte zou komen te overlijden of zwaar letsel op zou lopen. Opzet in voorwaardelijke zin van verdachte ontbreekt dan ook. Ten aanzien van feit 2 is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op zaterdag 2 juli 2022 (omstreeks 4:30 uur) bevond [benadeelde partij] (hierna: aangever) zich op de Molenstraat in Nijmegen. Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zag dat verdachte uit zijn nektasje een mes van ongeveer 15 tot 20 centimeter lang pakte. Hierna zag en hoorde aangever dat verdachte naar hem wees en naar hem riep. Verdachte kwam op aangever afgelopen met in zijn rechterhand het mes. Aangever zag dat verdachte met het mes in zijn hand naar hem uithaalde. Uit een reflex heeft aangever de rechterpols van verdachte gepakt. Aangever voelde dat hij werd geraakt in zijn hals. Hierop duwde aangever de hand met het mes weg, waarna verdachte direct wegliep. Aangever voelde met zijn hand aan zijn hals en zag toen bloed op zijn hand. [2]
Het letsel dat aangever heeft opgelopen bestaat onder meer uit een diepere huidbeschadiging aan de linkerkant van de hals waarbij behandeling met hechtingen noodzakelijk was. De huidbeschadiging betreft een scherprandige huidklieving. Bij aanvullend onderzoek met behulp van een CT-scan zijn geen aanwijzingen voor letsel van vasculaire structuren of andere vitale structuren vastgesteld. Forensisch arts Van den Heuvel heeft in zijn letselrapportage de volgende beschouwing gegeven van dit letsel van aangever: “
Een scherprandige huidklieving wordt veroorzaakt door (meestal dynamisch) contact met een scherprandig voorwerp zoals bijvoorbeeld (maar niet gelimiteerd tot) een mes. In geval van een voorwerp met een onregelmatig snijvlak (zoals bijvoorbeeld maar niet gelimiteerd tot een zaag, gekarteld mes et cetera) zijn de wondranden vaak niet scherp begrensd en treedt er vaker kneuzing van de wondranden op. [3]
Verbalisant [verbalisant] heeft de volgende beschrijving gegeven van camerabeelden die zijn gemaakt door camera’s van stadstoezicht Nijmegen: “
Ik zag dat de verdachte met een op een mes gelijkend voorwerp op de aangever kwam aflopen, ik zag dat hij met dat mes in de richting van de aangever wees, dat hij recht tegenover de aangever ging staan, dat hij beide armen naar beneden naast zijn lichaam hield. Ik zag dat de aangever ook zo met de armen langs zijn lichaam stond.
Ik zag dat de aangever en de verdachte enige ogenblikken zo tegenover elkaar bleven staan. Ik zag dat de verdachte plotseling, kennelijk opzettelijk en met kracht, een snelle steekbeweging maakte in de richting van de hals van de aangever. Ik zag aan de reactie van de aangever dat hij hierdoor in zijn nek werd geraakt.” [4]
Verdachte heeft ter zitting zijn bij de politie afgelegde verklaring herhaald en verklaard dat hij een mes voor het gezicht van aangever heeft gehouden. [5]
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte met het door hem vastgehouden mes een steekbeweging heeft gemaakt in de richting van de keel van aangever. Als rechtstreeks gevolg van deze steekbeweging is bij aangever het beschreven letsel ontstaan. Er is ook geen enkele reden om daaraan te twijfelen gezien het korte tijdsbestek waarin de gebeurtenissen elkaar opvolgden: het op korte afstand dreigen met het mes, de snelle steekbeweging en het voelen aan de hals.
Steunbewijs voor dit oordeel vindt de rechtbank bovendien in de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze getuigen verklaren ieder dat zij hebben gezien dat verdachte aangever met een mes in de nek stak. Het betoog van de verdediging dat deze getuigen het steken niet hebben kunnen zien, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier, waaronder het beschikbare beeldmateriaal.
Het door de verdediging genoemde alternatieve scenario dat getuige [getuige 1] verantwoordelijk zou zijn voor het letsel acht de rechtbank in het licht van de genoemde bewijsmiddelen op geen enkele wijze aannemelijk. Dat dit voor [getuige 1] belastende scenario door de verdediging wordt aangevoerd, is schrijnend omdat hij tijdens het steekmoment nog op een paar meter afstand staat en daarna verdachte wegwerkt. Door de verdachte is verder gesuggereerd dat het letsel bij aangever zou zijn ontstaan door een ring, een nagel of door de achterkant van het mes waaraan een scherpe rand zit. De rechtbank beoordeelt ook deze door verdachte genoemde alternatieve oorzaken voor het letsel – gezien de genoemde bewijsmiddelen – als niet aannemelijk. Voor deze alternatieve scenario’s of oorzaken bevat het dossier namelijk geen, laat staan voldoende concrete aanknopingspunten.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden wat deze gedraging van verdachte juridisch gezien oplevert.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aangever heeft gestoken met het doel om hem te doden. Hij heeft bijvoorbeeld niet iets gezegd dat daarop duidt. In zoverre is dan ook geen sprake van “boos” of “vol” opzet op de dood van aangever. De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het steken in de nek van aangever is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn aard gericht op en geschikt tot het toebrengen van dodelijk letsel. De nek (als onderdeel van de hals) betreft immers een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam waarin zich onder meer de luchtpijp en slagaderen bevinden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedraging bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dodelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat àls hij had uitgehaald met het mes, aangever dan niet meer zou leven.
Gezien het voorgaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • proces-verbaal van bevindingen beschrijving wapen, p. 44-48;
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2023.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op
of omstreeks2 juli 2022, in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde partij] , opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij] met een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de keel
/nek, althans het lichaamheeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks2 juli 2022, in de gemeente Nijmegen, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een
(val)mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op
zijndeaard en
/ofde omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1 primair:
poging tot doodslag
feit 2:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht (hierna ASR) zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. In overleg met de reclassering dient te worden gekeken welke bijzondere voorwaarden zouden moeten gelden om te voorkomen dat verdachte recidiveert.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ook bepleit het ASR toe te passen indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Ten aanzien van de op te leggen straf verzoekt de raadsvrouw om het advies van de reclassering te volgen en een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling IrisZorg.
De beoordeling door de rechtbank
Toepassing ASR
De rechtbank stelt bij de vraag of toepassing aan het ASR moet worden gegeven het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat een jongvolwassen verdachte die op het moment van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan voor een jongvolwassene die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, besluiten om het ASR toe te passen als daarvoor aanleiding is gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank overweegt dat diverse factoren pleiten voor toepassing van het ASR. De rechtbank wijst op de relatief jonge leeftijd van verdachte; hij was 19 jaar toen hij de strafbare feiten beging. Verdachte is nog thuiswonend; volgens de reclassering vormt zijn sociale omgeving een beschermende factor. Ook wijst de rechtbank op de observatie van psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog Buit-Commandeur die is opgenomen in de voorlopige versie van de delictanalyse (hierna: de delict analyse). Zij schrijft dat verdachte impulsief gedrag kan laten zien, waarin hij zonder na te denken opkomt voor vrienden of zichzelf.
Daarentegen zijn er ook verschillende contra-indicaties voor toepassing van het ASR. Verdachte is werkzaam als ZZP’er in het bedrijf van zijn vader en verwerft daarmee een behoorlijk inkomen. Bij verdachte is geen sprake van een verstandelijke beperking. Hij heeft, ondanks het thuis wonen, langere tijd meerdere keren per week geblowd (3-4x). Daarnaast is hij in januari 2023 opnieuw in contact gekomen met justitie, ondanks het schorsingstoezicht en kennelijk buiten het pedagogisch bereik van zijn ouders. Volgens de toelichting van de jeugdreclassering ter zitting en de door hem overgelegde delict analyse zijn er verder geen interventies nodig.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak, overeenkomstig het reclasseringsadvies, op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het ASR moet worden toegepast. Daarbij speelt naast de jonge leeftijd, waarbij verdachte aan de onderzijde van de ASR-groep zit, een rol dat na het schorsen van zijn voorlopige hechtenis interventies zijn ingezet op het niveau van de jeugdreclassering.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte was toen fors onder invloed van alcohol. Op een gemoedelijke zomerse uitgaansavond heeft verdachte ogenschijnlijk uit het niets een mes getrokken, waarmee hij dreigend voor aangever is gaan staan. Zonder dat aangever daartoe enige concrete aanleiding gaf, heeft verdachte aangever gestoken in zijn keel. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het incident heeft op aangever grote impact gehad en heeft dit nog steeds. Ook zijn omstanders getuige geweest van dit gewelddadige incident. Een dergelijk incident draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Door zijn procesopstelling heeft verdachte onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een steekwapen in het uitgaansgebied. Dit handelen van verdachte vindt de rechtbank laakbaar.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het reclasseringsrapport van 30 september 2022 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van stabiliteit en beschermende factoren op zowat elk leefgebied. Verdachte heeft passende huisvesting in de vorm van verblijf bij ouders, hij beschikt over werk als elektricien (ZZP’er) en hij heeft voldoende inkomsten. Ook is sprake van ondersteunend contact met ouders en verdachte bevindt zich in een positief sociaal netwerk met vrienden die hun leven in orde hebben. De leefgebieden middelengebruik en psychosociaal functioneren duidt de reclassering als mogelijk delictgerelateerd. De reclassering merkt op dat de indruk bestaat dat verdachte mede door het alcoholgebruik, onvoldoende over (de gevolgen van) zijn gedrag heeft nagedacht. De reclassering ziet een groot contrast tussen de bij verdachte aanwezige stabiliteit en beschermende factoren enerzijds en de ernst van het feit anderzijds.
Het risico op recidive en het risico op letselschade schat de reclassering in als laag.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering: begeleiding door de jeugdreclassering en een ambulante behandeling bij IrisZorg. De behandeling dient zicht te richten op alcoholgebruik. De reclassering is van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk is, omdat daarmee (een deel van de) stabiele factoren verloren gaan.
Ter zitting van 3 maart 2023 heeft deskundige M. Visser (jeugdreclasseringswerker) het reclasseringsadvies aangevuld. Een ambulante behandeling op het gebied van middelengebruik heeft reeds plaatsgevonden en is door verdachte positief afgerond. De deskundige wijst ook op de analyse van Psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog Buit-Commandeur in de delictanalyse. Zij schrijft dat verdachte met betrekking tot het middelengebruik heeft laten zien dat hij goed in staat is om abstinentie te bereiken van alcohol en/of cannabis. Aangezien verdachte zijn middelengebruik onder controle heeft en het nodige heeft opgedaan uit de al gevolgde behandeling, indiceert Buit-Commandeur momenteel geen verdere behandeling.
Deskundige Visser ziet, in navolging van Buit-Commandeur, ook geen noodzaak meer om aan verdachte een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder een strafbeschikking heeft ontvangen wegens het bezit van een steekwapen en verbale agressie van een politieagent. Recent nog (26 januari 2023) heeft verdachte voor de tweede keer een strafbeschikking ontvangen wegens verbale agressie tegen een politieagent.
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke straf in de vorm van jeugddetentie. Bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie heeft rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien de eerdere strafbeschikking wegens het bezit van een steekwapen is verdachte hardleers. In strafverminderende zin heeft de rechtbank rekening gehouden met het positieve verloop van het schorsingstoezicht en de omstandigheid dat verdachte reeds een ambulante behandeling positief heeft voltooid. Om deze redenen komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal aan verdachte geen bijzondere voorwaarden opleggen. Er ligt immers op dat punt geen concreet advies. Wel zal de rechtbank een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk aan verdachte opleggen. Het voorwaardelijke strafdeel heeft als doel verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt alles afwegende ten aanzien van feit 1 primair tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het onder feit 2 bewezen verklaarde feit betreft een overtreding. De rechtbank zal vanwege de samenloop met het eerste feit en de straf die voor dat feit wordt opgelegd, verdachte voor feit 2 schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.458,04 aan materiële schadevergoeding en € 5.000,00 aan smartengeld. De benadeelde partij vordert bovendien de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Ook vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Inhoudelijk heeft de verdediging aangevoerd dat niet is onderbouwd dat de kleding van aangever is beschadigd en dat de veronderstelde inkomstenderving onvoldoende helder is onderbouwd. De verdediging betwist dat sprake is van een causaal verband tussen het strafbare feit en de psychische klachten van aangever, zodat het gevorderde eigen risico niet voor vergoeding in aanmerking komt. Tot slot verzoekt de verdediging om matiging van het gevorderde smartengeld.
Overweging van de rechtbank
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte de benadeelde partij in zijn nek heeft gestoken en hem daarmee opzettelijk van het leven heeft willen beroven. Aldus heeft verdachte onrechtmatig jegens [benadeelde partij] gehandeld. De door hem geleden schade die het rechtstreekse gevolg is van deze poging tot doodslag komt – in beginsel – voor vergoeding door verdachte in aanmerking. De rechtbank zal de verschillende door de benadeelde partij gevorderde schadeposten hierna bespreken.
Materiële schadeposten (€ 1.458,04)
Het gevorderde bedrag aan materiële schade valt uiteen in drie afzonderlijke posten. De rechtbank oordeelt per afzonderlijke schadepost als volgt:
 Schade aan kleding (jack, shirt, broek en schoenen) - € 340,-
De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen, nu de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Ter zitting is namens [benadeelde partij] toegelicht dat de schade aan de kleding bestaat uit bloedvlekken. Door verdachte is dit niet betwist. Het gevorderde bedrag, dat door verdachte niet is betwist, komt de rechtbank redelijk voor.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 2 juli 2022 (pleegdatum strafbare feit) tot aan de dag van algehele voldoening.
 Eigen risico zorgverzekering - € 385,-
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de psychologische behandeling van [benadeelde partij] . Het causaal verband volgt uit het behandelplan waar de benadeelde partij naar verwijst. Als niet betwist neemt de rechtbank aan dat [benadeelde partij] in 2023 het volledige wettelijk eigen risico van € 385,- verschuldigd zal zijn in verband met zijn behandeling door een psycholoog. De rechtbank zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het bepaalde in artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
 Verlies aan inkomsten - € 733,04
De rechtbank volgt de verdediging niet in de stelling dat het gevorderde bedrag aan inkomstenverlies onduidelijk is. Uit de gegeven onderbouwing volgt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit is geconfronteerd met een inkomensverlies van 10%. De schade van de benadeelde partij (gevorderd over de periode juli t/m december 2022) bedraagt dan ook € 733,04 en dit bedrag zal de rechtbank toewijzen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.
 Slotsom
De rechtbank zal aan de benadeelde partij € 1.458,04 toewijzen als vergoeding voor de door hem geleden materiële schade.
Smartengeld (€ 5.000,-)
Als gevolg van de poging tot doodslag heeft [benadeelde partij] lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit een huidbeschadiging aan de linkerkant van de hals. Ook is [benadeelde partij] op een andere wijze in zijn persoon aangetast, doordat [benadeelde partij] geestelijk letsel heeft opgelopen. Dit geestelijk letsel is vastgesteld door GZ-psycholoog E. Kokhuis.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW heeft [benadeelde partij] daarom recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van deze vergoeding sluit de rechtbank aan bij wat rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de inflatie). Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden van het geval die blijken uit het procesdossier, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
Gezien het voorgaande kent de rechtbank aan [benadeelde partij] een naar billijkheid vast te stellen vergoeding toe van € 3,500,-. In het overige deel van de vordering zal de rechtbank [benadeelde partij] niet-ontvankelijk verklaren.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 2 juli 2022 (pleegdatum strafbare feit) tot aan de dag van algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De door de rechtbank toegewezen proceskosten worden hierbij niet in aanmerking genomen.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en de maatregel is gegrond op de artikelen:
  • 36f, 45, 63, 77c, 77g , 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Ten aanzien van feit 1 primair:
 veroordeelt verdachte wegens het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten
4 (vier) maandenjeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
Ten aanzien van feit 2:
 bepaalt ten aanzien van het onder feit 2 bewezenverklaarde dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslissingen op de civiele vordering
 veroordeelt verdachte in verband met het onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan benadeelde partij [benadeelde partij] van de volgende bedragen aan materiële schade en smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
€ 340,00(kleding), wettelijke rente vanaf: 2 juli 2022;
€ 1.118,04(eigen risico en inkomensverlies), wettelijke rente vanaf: 17 maart 2023;
€ 3.500,00(smartengeld), wettelijke rente vanaf: 2 juli 2022;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij] , een bedrag te betalen van € 1.458,04 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening;
  • € 340,00 (kleding), wettelijke rente vanaf: 2 juli 2022;
  • € 1.118,04 (eigen risico en inkomensverlies), wettelijke rente vanaf: 17 maart 2023;
  • € 3.500,00 (smartengeld), wettelijke rente vanaf: 2 juli 2022;
Als deze bedragen niet worden betaald, kunnen
50 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissing op het beslag
 gelast de teruggave aan verdachte van de volgende goederen:
- Kleding (Shirt) - goednummer 2776439;
- Kleding (Broek) - goednummer 2776440;
- Schoeisel (Schoen) - goednummer 2776441;
- Kleding (Jas) - goednummer 2776443.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. G. Edelenbos en mr. M.D.R. Joppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2023.
mr. M.C. van der Mei is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022297289, gesloten op 24 augustus 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij] , p. 6-8.
3.Letselrapportage 23 november 2022.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49-51.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2023.