ECLI:NL:RBGEL:2023:1330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
9744394
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietovereenkomst en ambtshalve toetsing bij ongeoorloofde roodstand op betaalrekening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure betreft een kredietovereenkomst die ambtshalve getoetst moet worden, in het kader van een openstaande roodstand op de betaalrekening van de gedaagde. De gedaagde had in 2012 een betaalrekening geopend bij ING, waarbij een roodstand niet was toegestaan. In 2016 heeft hij een studentenrekening en een studenten creditcard aangevraagd, waarbij een limiet van € 1.000,00 werd verleend. ING heeft vervolgens bedragen van de betaalrekening van de gedaagde afgeschreven, wat leidde tot een ongeoorloofde roodstand.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een kredietovereenkomst, ondanks de stelling van ING dat dit niet het geval was. De rechter oordeelde dat de creditcardovereenkomst, die de gedaagde in 2016 had afgesloten, een kredietovereenkomst is die ambtshalve getoetst moet worden. Dit is gebaseerd op de definitie van een kredietovereenkomst volgens artikel 7:57 BW, waarbij de gedaagde krediet heeft verkregen in de vorm van uitstel van betaling.

De rechter heeft geconcludeerd dat de constructie van ING, waarbij de roodstand op de betaalrekening wordt toegeschreven aan de creditcardbestedingen, niet kan leiden tot het omzeilen van de ambtshalve toetsing. De kantonrechter heeft de gedaagde in het ongelijk gesteld en veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom, evenals de proceskosten. De rechter heeft benadrukt dat ING in een eventuele volgende procedure haar vordering nader moet onderbouwen, vooral met betrekking tot de informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9744394 \ CV EXPL 22-1833 \ 676 \ 40141
uitspraak van 1 maart 2023
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna ING en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022
- de akte van ING met producties.

2.De feiten

2.1.
Op 30 oktober 2012 heeft [gedaagde] samen met zijn wettelijke vertegenwoordiger van destijds een betaalrekening bij ING geopend. Op deze betaalrekening was een roodstand niet toegestaan.
2.2.
In artikel 10.2 van de Voorwaarden Betaalrekening staat:

De ING is bevoegd de rekeninghouder, ongeacht de bestedingsruimte op de Betaalrekening, ten laste van zijn Betaalrekening in rekening te brengen:
a. betalingen en geldopnames met door de ING uitgegeven creditcards;
b. rente, provisies en overige tarieven;
c. boekingen waarvan dit met de rekeninghouder is overeengekomen.
Als hierdoor een negatief saldo ontstaat dat niet is overeengekomen of de overeengekomen debetlimiet wordt overschreden, geldt het rentetarief dat is vastgesteld voor een ongeoorloofde debetstand.
2.3.
Op 21 april 2016 heeft [gedaagde] zijn betaalrekening omgezet naar een studentenrekening en een studenten creditcard aangevraagd met een limiet van € 1.000,00. Zijn aanvraag is door ING goedgekeurd. In de brief van 22 april 2016 van ING die hierover gaat staat:

(…) Het openstaande bedrag wordt aan het begin van de volgende maand afgeschreven van je Betaalrekening. (…) Wat je besteedt met je Studenten Creditcard wordt elke maand afgeschreven van je Studentenrekening. Het is daarom belangrijk dat je genoeg geld op je rekening hebt staan. (…)
Daarnaast vermeldt de Overeenkomst Studenten Creditcard (hierna: creditcardovereenkomst):
“(…) De ING verleent een krediet in de vorm van een bestedingslimiet op de Studenten Creditcard van € 1.000 (…)”.
In de Voorwaarden Studenten Creditcard staat:

(…) Wij schrijven het openstaande bedrag altijd af, ook als je onvoldoende saldo op je Studentenrekening hebt. (…)
2.4.
Op 5 februari 2021, 5 maart 2021 en 6 april 2021 is € 1.000,00 van de betaalrekening van [gedaagde] afgeschreven. Bij de omschrijving van deze afschrijving staat “Incasso Creditcard”. Op 23 februari 2021, 12 maart 2021 en 11 april 2021 heeft ING aan [gedaagde] bericht dat hij zonder toestemming rood staat op zijn betaalrekening en dat hij het tekort moet aanvullen.
2.5.
Op 1 juni 2021 heeft ING aan [gedaagde] het volgende bericht:

(…) U staat al enige tijd zonder toestemming rood op uw Betaalrekening (…). Wij hebben u een aantal keren gevraagd om dit tekort aan te vullen, maar dit is niet gebeurd. U staat nu € 2.181,56 rood.
Opeising tekort
Wij stellen u nu in gebreke (…) en eisen de volledige vordering in een keer op. (…)

3.De verdere beoordeling

3.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partij verstek verleend.
3.2.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 augustus 2022. In dat tussenvonnis is overwogen dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevat en daarmee niet voldoet aan de eisen van artikel 21 Rv. In het bijzonder is navraag gedaan omtrent de stelling van ING dat geen sprake is van een kredietovereenkomst, geoorloofde debetstand of overschrijding.
3.3.
Bij akte heeft ING nadere informatie verschaft. ING heeft haar stellingen verduidelijkt. Zij blijft van mening dat geen sprake is van een kredietovereenkomst, zodat ook geen ambtshalve toetsing hoeft plaats te vinden. Er is enkel sprake van een betaalrekening zonder kredietruimte, waarop een ongeoorloofde roodstand is ontstaan. Ook de creditcard die [gedaagde] in 2016 heeft gekregen, betreft geen krediet, omdat het gaat om een creditcard zonder “gespreid betalen.” Het bedrag dat [gedaagde] op zijn creditcard had besteed, moest hij altijd binnen een maand terugbetalen, aldus steeds ING.
3.4.
Anders dan ING is de kantonrechter van oordeel dat door verstrekking van de creditcard in 2016 wel een kredietovereenkomst tot stand is gekomen die ambtshalve getoetst moet worden. Dit wordt hierna toegelicht.
3.5.
Volgens art. 7:57 BW is een kredietovereenkomst een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. In het onderhavige geval heeft [gedaagde] krediet verkregen in de vorm van uitstel van betaling, nu hij met zijn creditcard bedragen kon opnemen die hij niet direct terug hoefde te betalen. De creditcardovereenkomst is dus wel degelijk een kredietovereenkomst (hetgeen de creditcardovereenkomst overigens ook zelf expliciet vermeldt, zoals weergegeven onder r.o. 2.3), zodat op grond van art. 7:58 lid 1 BW titel 7.2A BW van toepassing is.
3.6.
Door erop te wijzen dat de creditcardbestedingen binnen één maand moesten worden terugbetaald, doet ING - zo begrijpt de kantonrechter - een beroep op de uitzondering van art. 7:58 lid 2, aanhef en onder d BW. Deze uitzondering is echter niet van toepassing. Onder de “rekening” die in die uitzondering wordt genoemd, valt namelijk niet een creditcard of creditcardnummer (
Kamerstukken II2009/10, 32339, nr, 3, p. 29). Een aan de creditcard gekoppelde rekening kan daar wel onder vallen. Voor zover dit echter de betaalrekening zou betreffen, geldt dat een roodstand op die rekening volgens ING niet geoorloofd is. Ook dan is dus geen sprake van de uitzondering.
3.7.
Gelet op het vorenstaande geldt dat de creditcardovereenkomst een krediet betreft dat ambtshalve getoetst moet worden. Weliswaar is aan de vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een ongeoorloofde roodstand op een betaalrekening, maar in de kern vindt die ongeoorloofde roodstand haar oorsprong in de creditcardovereenkomst. De onder de feiten weergegeven constructie komt er immers op neer dat het openstaande saldo van bestedingen die met de creditcard zijn gedaan (eigenlijk louter administratief) is overgeheveld naar de betaalrekening. Hoewel een roodstand op die rekening volgens ING niet is toegelaten, vindt de overheveling toch ook plaats als het saldo op de betaalrekening niet toereikend is om de verschuldigde bedragen te voldoen. Een aldus ontstane roodstand op de betaalrekening is daarmee in wezen niets anders dan een betalingsachterstand met betrekking tot de creditcard (en zou ING betaling van die achterstand vorderen, dan zou ook ambtshalve toetsing van de creditcardovereenkomst plaatsvinden). Het niet de bedoeling de ambtshalve toetsing - en de daarmee beoogde consumentenbescherming - te omzeilen door voor de constructie te kiezen die ING gebruikt. Zoals in het tussenvonnis van 10 augustus 2022 ook is overwogen, is dat vastgelegd in art. 7:73 lid 2 BW.
3.8.
Overigens is ook de uitzondering van art. 7:58 lid 2, aanhef en onder e BW niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is namelijk dat sprake is van een kredietovereenkomst zonder rente en andere kosten of van een kredietovereenkomst met onbetekenende kosten. Als gevolg van de door ING gehanteerde constructie bedraagt de rente die moet worden betaald over creditcardbestedingen die niet binnen één maand worden terugbetaald immers 10%.
3.9.
Ambtshalve toetsing van de creditcardovereenkomst kan ertoe leiden dat de creditcardovereenkomst moet worden vernietigd (bijvoorbeeld als geoordeeld wordt dat sprake is van schending van informatieverplichtingen en/of de kredietwaardigheidstoets). In geval van een vernietiging zal [gedaagde] wel de met de creditcard gedane bestedingen aan ING moeten terugbetalen, maar is hij geen rente of kosten voor het krediet aan ING verschuldigd. Eventueel al door hem betaalde rente en kosten moeten dan in mindering worden gebracht op het terug te betalen krediet.
3.10.
Omdat ING haar vordering tot € 500,00 heeft beperkt, kan nu in het midden blijven of de creditcardovereenkomst vernietigd moet worden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Blijkens de dagvaarding maakt ING aanspraak op hoofdsom en wettelijke rente. ING heeft echter niet onderbouwd in hoeverre zij het tot € 500,00 beperkte bedrag vordert op (één of meer van) de verschillende aangevoerde gronden. Uit het mutatieoverzicht blijkt dat [gedaagde] in ieder geval drie keer een bedrag van € 1.000,00 aan krediet heeft opgenomen (door bestedingen met zijn creditcard te doen) en slechts een bedrag van € 850,00 heeft voldaan. Dat betekent dat in ieder geval nog een bedrag van € 500,00 aan creditcardbestedingen (hoofdsom) open staat en als gezegd moet [gedaagde] die bestedingen ook terugbetalen als de creditcardovereenkomst wordt vernietigd. Daarom is het gevorderde bedrag van € 500,00 toewijsbaar aan (uitsluitend) hoofdsom - dus de met de creditcard gedane bestedingen exclusief rente en kosten - ongeacht of de creditcardovereenkomst moet worden vernietigd of niet.
3.11.
Gelet op het vorenstaande zal ING niet in de gelegenheid worden gesteld de nadere informatie aan te leveren, waar normaliter om gevraagd wordt in het kader van de ambtshalve toetsing. Het gaat dan om gegevens omtrent de informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets. De kantonrechter benadrukt dat in dit vonnis niet is geoordeeld over de vraag of [gedaagde] rente en kosten verschuldigd is uit hoofde van de creditcardovereenkomst. Een dergelijk oordeel is immers afhankelijk van een ambtshalve toetsing van de creditcardovereenkomst. Als ING het restant van haar vermeende vordering wil incasseren, moet zij dus rekening houden met het vorenstaande en zij zal in een eventuele nadere of volgende juridische procedure haar vordering wel nader moeten onderbouwen met de aanvullende informatie (in het bijzonder over de naleving van informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets) aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of de creditcardovereenkomst vernietigd moet worden.
3.12.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 500,00 aan hoofdsom;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van ING vastgesteld op € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 80,00 aan salaris gemachtigde
;
4.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023