ECLI:NL:RBGEL:2023:1321

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
C/05/405322 / HA ZA 22-267
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming overeenkomst en schadevergoeding in een civiele procedure tussen Elis Nederland B.V. en een andere besloten vennootschap

In deze civiele procedure vordert Elis Nederland B.V. (hierna: Elis) nakoming van een overeenkomst en schadevergoeding van de gedaagde partij, een andere besloten vennootschap. De rechtbank Gelderland heeft op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op een overeenkomst voor het verrichten van kleding- en schoenenservice. De overeenkomst werd op 18 juni 2021 ondertekend door de gedaagde, maar Elis stelt dat de gedaagde deze niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, ondanks het verweer van de gedaagde dat de ondertekening onbevoegd was. De rechtbank oordeelt dat Elis gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenaar. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst en het verlenen van medewerking aan de uitvoering van de overeengekomen diensten. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een dwangsom voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling voldoet. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding toegewezen, die door Elis is geleden als gevolg van het niet nakomen van de overeenkomst, en de gedaagde is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/405322 / HA ZA 22-267
Vonnis van 15 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ELIS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. A.C.J. Houwers te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.M. van de Pest te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna Elis en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure|

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 november 2022
  • de akte overlegging producties 15 tot en met 20 van Elis, ingekomen 17 januari 2023
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 31 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Elis houdt zich bezig met de fabricage, verkoop, verhuur, reiniging van bedrijfskleding, schoenen en het leveren van aanverwante diensten.
2.2.
[gedaagde] houdt zich bezig met de productie en verwerking van vleeswaren.
2.3.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft Elis een overeenkomst voor het verrichten van diensten, te weten: kleding- en schoenenservice, aan [gedaagde] gezonden, ter attentie van [naam 1] en [naam 2] , met het verzoek deze overeenkomst te ondertekenen. In die overeenkomst is vermeld dat deze wordt aangegaan voor een termijn van 48 maanden en start vanaf 1 juli 2021.
2.4.
Bij e-mailbericht van 27 mei 2021 heeft [naam 3] van Elis aan [naam 1] onder meer het volgende geschreven:
Ik ben benieuwd naar de status van het kledingproject, hebben jullie het vergelijk inmiddels af en aan Duitsland kunnen presenteren?
Of lopen jullie nog tegen zaken aan waar wij wellicht mee kunnen helpen (uitdagingen met het contract van [bedrijf] wellicht?)
2.5.
Op 2 juni 2021 heeft [naam 3] het volgende WhatsApp-bericht aan [naam 1] gestuurd:
(…) Hoe is het gesprek met de Duitse baas gegaan?
2.6.
Op 3 juni 2021 heeft [naam 1] via WhatsApp geantwoord met:
Hoi, was een goed gesprek. Jullie contract ligt nu bij legal. Zogauw dat goed is gekeurd kunnen we verder.
2.7.
Op 18 juni 2021 is de overeenkomst namens [gedaagde] door [naam 2] ondertekend.
2.8.
Bij e-mailbericht van 18 juni 2021 met als onderwerp “FW: Ingescand Document” heeft [naam 1] het volgende aan [naam 2] van Elis geschreven:
Hierbij.
GEFELICITEERD!!!!
2.9.
Bij e-mailbericht van 21 juni 2021 heeft [naam 4] aan [naam 1] geschreven:
Ik krijg te horen dat 1 augustus/ 2 augustus voor het eerst zouden kunnen leveren. Dit kan je aanhouden in het gesprek met [bedrijf] .
2.10.
Bij e-mailbericht van 2 juli 2021 heeft [naam 5] van [gedaagde] aan [naam 4] geschreven:
Wie van ons heeft dit contract ondertekend namens ons?
Ik zou het namelijk allemaal moeten oppakken en was dus net tijdens ons gesprek wat overbluft, nu is [naam 1] [ [naam 1] , toevoeging rechtbank] vrij dus kan ook geen navraag doen.
2.11.
Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft [naam 4] aan [naam 5] geantwoord:
Geen probleem, [naam 2] .
2.12.
Bij e-mailberichten van 12, 13 en 14 juli 2021 hebben [naam 5] en [naam 4] met elkaar gecorrespondeerd over de berekening van de kosten die Elis in rekening brengt voor haar dienstverlening in vergelijking met de kosten die [bedrijf] daarvoor in rekening brengt. Ook komt daarin naar voren dat [naam 4] van mening is dat er geen sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] .
2.13.
In een e-mailbericht van 14 juli 2021 heeft [naam 5] aan [naam 4] onder meer geschreven:
(…) op dit moment ligt alles bij onze Legal afdeling. Hier is men nu bezig met dit verhaal, hun uitspraak hierover wordt de weg die wij moeten bewandelen. Wij zullen ons daaraan moeten conformeren, dus wij wachten op deze uitspraak.
2.14.
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2021 heeft [naam 1] aan [naam 4] onder meer het volgende meegedeeld:
Zoals al eerder aangegeven behandelen [naam 5] [ [naam 5] , toevoeging rechtbank] en ik de kleding. [naam 5] en ik zijn beide onderdeel van het Managementteam. Het is niet de bedoeling dat je [naam 2] [ [naam 2] , toevoeging rechtbank] persoonlijk gaat benaderen. Hij zal ook aangeven dat de kleding bij [naam 5] en mij ligt.
We hebben in ons laatste gesprek duidelijk aangegeven wat onze juridische afdeling heeft gezegd met betrekking tot het standpunt/contract van [bedrijf] . Dit dienen wij te volgen. Dit geldt ook voor [naam 2] dus zijn antwoord zal niets anders zijn dan wij al hebben aangegeven. (…)
Op dit moment kunnen we niets anders doen dan de samenwerking met [bedrijf] voortzetten tot einde contract.
2.15.
Op 30 september 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen.
2.16.
Bij e-mailbericht van 1 oktober 2021 heeft [naam 5] aan [naam 3] het volgende meegedeeld:
Het contract met [bedrijf] loopt tot 31 juli 2025.
Als jullie op basis van deze datum met jullie voorstel komen zal ik dit direct laten checken door onze legal afdeling in Duitsland.
Zodra we de zaken dan beklonken hebben zullen we de evaluatie/opvolg afspraken gaan plannen.
2.17.
Bij e-mailbericht van 8 oktober 2021 heeft [naam 3] aan [naam 5] het volgende geschreven:
In de bijlage vind je het addendum zoals besproken op 30 september jl.
Alle afspraken zoals mondeling overeengekomen staan in het addendum en zijn vertaald in het Engels.
Ik zie een getekende exemplaar graag retour, zodat we verder kunnen met het plannen van de evaluatie/vervolg afspraken.
In een daarbij gevoegd addendum is onder meer vermeld dat in afwijking van de overeenkomst van 18 juni 2021, deze pas effect zal krijgen op het moment dat de overeenkomst met de huidige dienstverlener van [gedaagde] is geëindigd en dat dit op zijn laatst 31 juli 2025 zal zijn. In het addendum staat voorts dat Elis gerechtigd is om de prijzen van de overeenkomst van 18 juni 2021 aan te passen. Het addendum is niet door partijen ondertekend.
2.18.
Bij e-mailbericht van 16 december 2021 heeft [naam 3] aan [naam 5] bericht dat zij in het gesprek van 30 september 2021 tot een mondelinge afspraak zijn gekomen, zoals vermeld in het addendum, dat hij ondanks herhaaldelijk bellen en mailen nog steeds geen terugkoppeling heeft gehad en dat, indien hij niet binnen vijf werkdagen een reactie op het addendum ontvangt, het aanbod om de startdatum van de overeenkomst op 31 juli 2025 te laten beginnen zal vervallen en Elis dan directe uitvoering van de overeenkomst zal eisen.
2.19.
Bij brief van 19 januari 2022 heeft de advocaat van Elis [gedaagde] gesommeerd om uiterlijk op 25 januari 2022 te bevestigen dat [gedaagde] de verplichtingen uit de overeenkomst van 18 juni 2021 zal nakomen en Elis in staat zal stellen de overeengekomen dienstverlening uit te voeren, bij gebreke waarvan aanspraak zal worden gemaakt op schadevergoeding.
2.20.
Bij e-mailbericht van 25 januari 2022 heeft [naam 5] namens [gedaagde] aan de advocaat van Elis meegedeeld dat de zaak nog bij de afdeling legal ligt.
2.21.
Op 7 februari 2022 en 7 april 2022 heeft de advocaat van Elis de sommatie aan [gedaagde] herhaald.

3.De vordering

3.1.
Elis vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] zal veroordelen:
  • tot nakoming van de overeenkomst en tot het verlenen van medewerking aan het verrichten van de overeengekomen diensten door Elis aan [gedaagde] ten aanzien van de resterende duur van de overeenkomst ingaand vanaf de dag van het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] niet binnen zeven dagen na datum van het te wijzen vonnis daaraan voldoet,
  • primair, tot het betalen van een schadevergoeding, bestaande uit gederfde winst uitgaande van een bedrag van € 333,05 per dag te rekenen over de periode van 1 juli 2021 tot aan de dag van het te wijzen vonnis, subsidiair tot het betalen van een schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente,
  • tot het betalen van de buitengerechtelijke kosten van € 2.289,80, te vermeerderen met de wettelijke rente,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
Elis legt aan haar vorderingen ten grondslag dat tussen partijen op 18 juni 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot door Elis ten behoeve van [gedaagde] te verrichten kleding- en schoenenservice. Volgens Elis heeft [gedaagde] op 26 juli 2021 meegedeeld geen uitvoering aan de overeenkomst te zullen geven omdat zij nog gebonden was aan een overeenkomst met [bedrijf] voor soortgelijke dienstverlening. Daarna hebben partijen overleg gehad over een addendum, waarbij de overeenkomst tussen partijen pas een aanvang zou nemen nadat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] zou zijn geëindigd. Dit addendum is niet tot stand gekomen, zodat [gedaagde] de overeenkomst van 18 juni 2021 dient na te komen, aldus Elis. Doordat [gedaagde] haar niet in de gelegenheid heeft gesteld de overeengekomen diensten te verrichten, kan zij deze niet verlenen. Zij stelt dat [gedaagde] met ingang van 26 juli 2021 in verzuim verkeert omdat [gedaagde] op die datum heeft meegedeeld dat zij de overeenkomst niet zou nakomen. Door het niet nakomen van de overeenkomst door [gedaagde] lijdt zij schade bestaande uit gederfde winst vanaf 1 juli 2021, aldus Elis.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat tussen partijen geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Zij voert aan dat [naam 2] onbevoegd was de overeenkomst namens haar te ondertekenen en dat Elis dat wist, althans kon weten. Zij voert verder aan dat de overeenkomst niet tot stand is gekomen omdat deze niet voldoet aan het door Elis gestelde schriftelijkheidsvereiste en de overeenkomst niet is ondertekend door Elis. Voorts bestond er volgens [gedaagde] geen overeenstemming tussen partijen over de essentialia van de overeenkomst, te weten de leverdatum, aangezien Elis in haar e-mailbericht van 21 juni 2021 vermeldt dat zij voor het eerst op 1 of 2 augustus 2021 zou kunnen leveren. De reden dat Elis de overeenkomst niet heeft ondertekend is dat partijen opnieuw zijn gaan onderhandelen, waarbij Elis getracht heeft [gedaagde] over te halen om alsnog met haar in plaats van met [bedrijf] in zee te gaan. Ook heeft Elis niets ondernomen om uitvoering te geven aan de overeenkomst, zo die al tot stand zou zijn gekomen, zodat zij in schuldeisersverzuim verkeert. Van een tekortkoming van [gedaagde] is geen sprake. Pas bij brief van 19 januari 2022 heeft Elis nakoming van de overeenkomst gevorderd. Daarmee heeft Elis niet voldaan aan haar klachtplicht. Voor zover geoordeeld zou worden dat er wel een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en dat [gedaagde] is tekortgeschoten, betwist [gedaagde] de (hoogte van de) door Elis gevorderde schadevergoeding en stelt zij dat Elis niet aan haar schadebeperkingsplicht heeft voldaan.

4.De beoordeling

Tot stand komen overeenkomst

4.1.
Volgens vaste rechtspraak kan voor de toerekening van de schijn van volmacht- verlening ook plaats zijn in het geval dat de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid [1] .
4.2.
Op grond van de processtukken en hetgeen namens partijen ter mondelinge behandeling naar voren is gebracht en niet, althans onvoldoende, is weersproken, is het volgende komen vast te staan. Elis is op 12 april 2021 door een medewerkster van [gedaagde] benaderd om op het kantoor van [gedaagde] een presentatie te komen geven over haar dienstverlening. Op 15 april 2021 hebben [naam 3] en [naam 4] van Elis een presentatie gegeven op het kantoor van [gedaagde] . Namens [gedaagde] was [naam 1] daarbij aanwezig. Op 11 mei 2021 heeft nogmaals een presentatie door Elis op het kantoor van [gedaagde] plaatsgevonden, in het bijzijn van [naam 2] en [naam 1] . Daarbij heeft Elis de door haar gehanteerde prijzen voor de dienstverlening aan [gedaagde] kenbaar gemaakt en is besproken dat [gedaagde] nog een contract had met [bedrijf] . Op 12 mei 2021 heeft Elis de overeenkomst voor haar dienstverlening aan [gedaagde] toegezonden met het verzoek deze ondertekend te retourneren. Bij e-mailbericht van 27 mei 2021 en WhatsApp-bericht van 2 juni 2021 heeft Elis geïnformeerd naar de status van het project en het gesprek van [naam 1] met het Duitse hoofdkantoor, waarop [naam 1] op 3 juni 2021 aan Elis heeft meegedeeld dat zodra de overeenkomst is goedgekeurd door de afdeling legal, zij verder kunnen gaan. Het eerstvolgende bericht van [naam 1] aan Elis was haar e-mailbericht van 18 juni 2021 met de mededeling “gefeliciteerd” en daarbij was gevoegd de door [naam 2] op 18 juni 2021 ondertekende overeenkomst. [naam 2] was destijds bij [gedaagde] werkzaam in de functie van ‘plant manager’ en [naam 1] was daar destijds werkzaam in de functie van ‘human resources manager’.
4.3.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat Elis gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat [naam 2] bevoegd was om namens [gedaagde] de overeenkomst met haar te ondertekenen. Dat [naam 2] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet wordt vermeld als gevolmachtigde van [gedaagde] doet daaraan niet af. [naam 2] was immers werkzaam als plant manager op de vestiging van [gedaagde] en in een dergelijke functie is het niet ongebruikelijk dat men bevoegd is overeenkomsten ten behoeve van de betreffende vestiging te sluiten. Kennelijk gingen [naam 2] en [naam 1] er zelf ook vanuit dat [naam 2] bevoegd was om de overeenkomst te ondertekenen. [gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling desgevraagd geen verklaring kunnen geven waarom [naam 2] , terwijl hij daartoe niet bevoegd was, de overeenkomst toch heeft ondertekend en ook niet waarom [naam 1] in haar e-mailbericht, waarbij de ondertekende overeenkomst aan Elis is gezonden, “gefeliciteerd” heeft vermeld. Dat [naam 2] en [naam 1] niet meer werkzaam zijn bij [gedaagde] doet daaraan niet af. Weliswaar wist Elis dat de overeenkomst nog aan het hoofdkantoor in Duitsland moest worden gepresenteerd, zoals volgt uit haar e-mailbericht van 27 mei 2021, maar gelet op het WhatsApp-bericht van [naam 1] van 3 juni 2021 en het daarna op 18 juni 2021 door haar toezenden van de ondertekende overeenkomst aan Elis met als mededeling “gefeliciteerd”, mocht Elis gerechtvaardigd erop vertrouwen dat de overeenkomst door de afdeling ‘legal’ te Duitsland was goedgekeurd. Daarbij komt nog dat nadien in de correspondentie tussen partijen door [gedaagde] niet is vermeld dat [naam 2] onbevoegd was om de overeenkomst te ondertekenen. Uit die correspondentie blijkt slechts dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf] mogelijk een obstakel zou kunnen zijn voor de samenwerking tussen [gedaagde] en Elis. Uit het e-mailbericht van [naam 1] van
4 augustus 2021 aan Elis kan dat evenmin worden opgemaakt. Daaruit volgt slechts dat [gedaagde] het niet wenselijk vond dat Elis nog met [naam 2] zou corresponderen en dat zij met [naam 5] en [naam 1] moest corresponderen, maar niet dat [naam 2] onbevoegd was. [gedaagde] heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan Elis wist of kon weten dat [naam 2] niet bevoegd was de overeenkomst te ondertekenen. [gedaagde] heeft evenmin weersproken dat zij zich eerst in deze procedure op het standpunt heeft gesteld dat [naam 2] niet bevoegd was om de overeenkomst te ondertekenen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van [gedaagde] op dit punt als onvoldoende onderbouwd.
4.4.
Niet is komen vast te staan dat de overeenkomst niet tot stand is gekomen doordat Elis de overeenkomst niet heeft ondertekend. Dat in de brief van 12 mei 2021 van Elis is vermeld: “Please sign and date the 1st page and initial the remaining pages.” en “ Once signed by our management, you will receive a copy signed by both parties as soon as possible.”, betekent naar het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer dat indien Elis de overeenkomst niet heeft ondertekend, er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Bovendien heeft Elis ter zitting verklaard dat zij normaal gesproken een welkomstbijeenkomst voor de nieuwe klant organiseert, waarbij de getekende overeenkomst wordt overhandigd, maar dat deze niet heeft plaatsgevonden omdat [gedaagde] te kennen had gegeven de overeenkomst niet te zullen nakomen. Om die reden is de door haar op 23 juli 2021 ondertekende overeenkomst niet meer aan [gedaagde] afgegeven, aldus Elis. [gedaagde] heeft dat onvoldoende weersproken.
4.5.
Dat er geen overeenstemming bestond over de aanvang van de levering door Elis aan [gedaagde] is evenmin komen vast te staan. Ter mondelinge behandeling is namens Elis verklaard dat [gedaagde] op 1 juli 2021 een gesprek zou hebben met [bedrijf] en dat zij de overeenkomst met [bedrijf] zou opzeggen. Volgens Elis is altijd sprake van een overgangsperiode van de ene leverancier naar de andere, omdat de bedrijfskleding moet worden overgedragen aan de (nieuwe) leverancier. Aangezien nog niet duidelijk was wanneer [bedrijf] de laatste keer zou leveren aan [gedaagde] , heeft die overdracht niet plaatsgevonden en dat was de reden dat Elis nog niet per 1 juli 2021 kon leveren aan [gedaagde] , aldus Elis. [gedaagde] heeft ook dat onvoldoende weersproken.
4.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat tussen partijen op 18 juni 2021 een overeenkomst tot stand is gekomen.
Nakoming overeenkomst
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat Elis niet per 1 juli 2021 kon leveren door omstandigheden die voor haar risico komen. De overdracht van de bedrijfskleding had immers nog niet plaatsgevonden omdat [bedrijf] [gedaagde] kennelijk aan de tussen hen bestaande overeenkomst hield. Voorts is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] Elis in gebreke heeft gesteld met betrekking tot het uitblijven van de levering. Dat sprake was van een fatale termijn per 1 juli 2021 heeft [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting van Elis onvoldoende onderbouwd. Dat Elis in schuldeisersverzuim verkeert is dan ook niet komen vast te staan. Dat betekent dat [gedaagde] de overeenkomst van 18 juni 2021 dient na te komen.
Tekortkoming en verzuim
4.8.
[gedaagde] betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij voert aan dat Elis niet eerder dan bij brief van 19 januari 2022 nakoming van de overeenkomst heeft gevorderd en dat [gedaagde] tot die tijd geen enkele factuur van Elis heeft ontvangen.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat als onweersproken is komen vast te staan dat Elis de medewerking van [gedaagde] nodig heeft om de overeenkomst te kunnen nakomen. Door [gedaagde] is immers niet betwist dat de bedrijfskleding door [gedaagde] aan Elis dient te worden overgedragen, alvorens Elis haar prestatie aan [gedaagde] kan leveren. Vaststaat dat [gedaagde] geen medewerking heeft verleend aan de overdracht van de kleding aan Elis, zodat in zoverre is sprake van een tekortkoming van [gedaagde] . Zoals hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat 1 juli 2021 een fatale levertermijn was. Elis heeft blijkens haar e-mail van 21 juni 2021 kennelijk ermee ingestemd dat levering en dus medewerking van [gedaagde] aan het uitvoeren van de overeenkomst ook later dan 1 juli 2021, namelijk in augustus 2021 kon plaatsvinden. Toen in juli 2021 bleek dat [gedaagde] (mogelijk) nog gebonden was aan een overeenkomst met [bedrijf] , is Elis met [gedaagde] gaan onderhandelen over een latere ingangsdatum van de overeenkomst. Elis heeft in de correspondentie tot 16 december 2021 geen enkel voorbehoud gemaakt dat zij [gedaagde] zou houden aan nakoming van de overeenkomst vanaf 1 juli 2021 indien de onderhandelingen tussen partijen over het addendum niet tot resultaat zouden leiden. Evenmin is gesteld of gebleken dat Elis in de periode tot 16 december 2021 bij [gedaagde] erop heeft aangedrongen om medewerking te verlenen aan de overdracht van de kleding, zodat Elis de overeenkomst kon gaan uitvoeren. Zij heeft in die periode slechts navraag gedaan bij [naam 5] wat de stand van zaken was met betrekking tot het addendum. De rechtbank is van oordeel dat Elis onder die omstandigheden niet ervan kon uitgaan dat zij [gedaagde] niet meer in gebreke zou hoeven stellen en dat [gedaagde] reeds op dat moment in verzuim was. Eerst in het e-mailbericht van 16 december 2021 heeft Elis aan [gedaagde] te kennen gegeven dat wanneer [gedaagde] niet binnen vijf werkdagen een reactie zou geven op het addendum, dit kwam te vervallen en dat zij dan de uitvoering van de overeenkomst zou eisen. Vaststaat dat [gedaagde] niet binnen die termijn heeft gereageerd op het addendum. Vervolgens is [gedaagde] bij brief van 19 januari 2022 gesommeerd uiterlijk op 25 januari 2022 te bevestigen dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst zal nakomen en Elis in de gelegenheid zal stellen de overeengekomen dienstverlening uit te voeren, bij gebreke waarvan Elis aanspraak zal maken op schadevergoeding. In die brief heeft Elis ondubbelzinnig aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat zij aanspraak maakt op nakoming van de overeenkomst, zodat [gedaagde] met ingang van 25 januari 2022 in verzuim is.
4.10.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat Elis niet heeft voldaan aan haar klachtplicht. Het gaat immers niet om een gebrekkige prestatie van [gedaagde] , maar om het geheel niet nakomen van haar prestatie, te weten: het verlenen van de noodzakelijke medewerking aan het uitvoeren van de diensteverlening door Elis. Daar ziet de klachtplicht niet op.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de vordering tot nakoming worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd, zoals vermeld in het dictum.
Schadevergoeding
4.12.
Elis vordert primair een schadevergoeding, bestaande uit winstderving, van € 333,05 per dag vanaf 1 juli 2021 tot de datum van dit vonnis. Zij stelt haar winstderving op € 86.925,24 per jaar, uitgaande van een omzet van € 181.221,58 verminderd met € 94.296,32 aan kosten. [gedaagde] betwist de door Elis gestelde omvang van de schade.
4.13.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] eerst vanaf de datum dat zij in verzuim is een schadevergoeding is verschuldigd aan Elis, dus vanaf 25 januari 2022. Voorts is de rechtbank van oordeel dat Elis tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagde] het primair gevorderde bedrag aan schadevergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. Het overleggen van een overzicht van de begrote omzet en de kosten, zonder nadere toelichting is onvoldoende. De rechtbank acht wel aannemelijk dat Elis mogelijk enige schade heeft geleden als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde] , zodat zij [gedaagde] zal veroordelen tot een aan Elis te betalen schadevergoeding op te maken bij staat. Daarbij kan ook het beroep van [gedaagde] op de schadebeperkingsplicht van Elis zo nodig worden betrokken. De subsidiaire vordering van Elis zal in zoverre worden toegewezen.
4.14.
Aangezien de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten afhankelijk is van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding, zal de beoordeling hiervan moeten plaatsvinden in de schadestaatprocedure. Dat geldt ook voor de beoordeling van de gevorderde wettelijke (handels)rente.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij wordt uitgegaan van een vordering van onbepaalde waarde. De kosten aan de zijde van Elis worden begroot op:
- dagvaarding € 108,41
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat
1.196,00(2 punt × tarief € 598,00)
Totaal € 4.141,41.
4.16.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om vanaf heden de overeenkomst van 18 juni 2021 na te komen voor de resterende duur van die overeenkomst en haar medewerking te verlenen aan het verrichten van de diensten door Elis, zoals overeengekomen in die overeenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Elis een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat zij niet binnen zeven dagen na heden aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding aan Elis van de schade, die door Elis vanaf 25 januari 2022 is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van het niet nakomen van de overeenkomst door [gedaagde] , op te maken bij staat,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Elis tot op heden begroot op € 4.141,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2020:BK7671 (ING/Bera) en ECLI:NL:HR:2021:BU4909 (Fujitsu/Exel)