ECLI:NL:RBGEL:2023:1312

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
05-057233-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 na aanrijding met snorfiets

Op 13 maart 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1972, die op 25 februari 2021 in Arnhem betrokken was bij een verkeersongeluk. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft geen voorrang verleend aan een snorfiets, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de bestuurder van de snorfiets zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het veroorzaken van gevaar op de weg en het rijden onder invloed van alcohol. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar onvoorzichtig heeft gereden, maar dat er onvoldoende bewijs was om hem schuldig te verklaren voor het rijden onder invloed, omdat het resultaat van het ademonderzoek niet als bewijs kon worden gebruikt. De verdachte is vrijgesproken van het rijden onder invloed, maar is wel veroordeeld voor het niet verlenen van voorrang, wat in strijd is met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft een geldboete van € 750,00 opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt dat de ernst van de gevolgen van het ongeval niet de basis vormt voor de strafmaat, maar dat de mate van gevaarzetting in het verkeer centraal staat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-057233-22
Datum uitspraak : 13 maart 2023
Tegenspraak
vonnis van de militaire meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
Raadsman: mr. S. Arts, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Arnhem, in de gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van Elst en/of gaande in de richting van de kruising/rotonde van de wegen, de Batavierenweg, de Randweg en/of de Brabantweg, daarmede rijdende over de weg, de Batavierenweg, zeer, aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of
  • terwijl ter plaatse sprake was van druk verkeer, althans meerdere verkeersdeelnemers aanwezig waren, en/of
  • terwijl een snorfiets(ster) reeds naast verdachte reed voor het oprijden van voornoemde rotonde/kruising,
  • voornoemde rotonde is opgereden en/of bij het oprijden en/of rijden over die rotonde (half rond) niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het zich (rechts) naast de door hem bereden rijbaan gesitueerde fietspad en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of voornoemde snorfiets(ster) en/of
  • alvorens naar rechts af te slaan in de richting van de Batavierenweg , zich niet of in onvoldoende mate heeft overtuigd of over voormeld fietspad verkeer naderde en/of
  • in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voormeld fietspad kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
  • terwijl direct voor die afslag van die kruising/rotonde op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
  • zonder te stoppen naar rechts is afgeslagen en/of
  • (daarbij) geen voorrang verleend aan een over dat (vrijliggende) fietspad rijdende, toen hem dicht van rechts genaderd zijnde, bestuurster van een snorfiets en/of
  • in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een/die over het verplichte vrijliggende fietspad van die kruising/rotonde/dezelfde weg rijdende bestuurster van een fiets, die zich rechts naast dan wel dicht rechts achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
  • ten gevolge waarvan voornoemde snorfiets en/of de bestuurster van deze snorfiets in aanrijding is gekomen met het motorrijtuig van verdachte en/of die bestuurster van die snorfiets ten val is gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Arnhem, in de gemeente Arnhem, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van Elst en/of gaande in de richting van de kruising/rotonde van de wegen, de Batavierenweg, de Randweg en/of de Brabantweg, daarmede rijdende over de weg, de Batavierenweg,
  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of
  • terwijl ter plaatse sprake was van druk verkeer, althans meerdere verkeersdeelnemers aanwezig waren, en/of
  • terwijl een snorfiets(ster) reeds naast verdachte reed voor het oprijden van voornoemde rotonde/kruising,
  • voornoemde rotonde is opgereden en/of (half rond) is over gereden en/of naar rechts is afgeslagen in de richting van de Batavierenweg en/of (daarbij) n strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voormeld fietspad kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
  • terwijl direct voor die afslag van die kruising/rotonde op het wegdek haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van voormeld reglement, inhoudende: "Bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de kruisende weg", waren aangebracht,
  • zonder te stoppen naar rechts is afgeslagen en/of
  • (daarbij) geen voorrang verleend aan een over dat (vrijliggende) fietspad rijdende, toen hem dicht van rechts genaderd zijnde, bestuurster van een snorfiets en/of
  • in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een/die over het verplichte vrijliggende fietspad van die kruising/rotonde/dezelfde weg rijdende bestuurster van een fiets, die zich rechts naast dan wel dicht rechts achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
  • ten gevolge waarvan voornoemde snorfiets en/of de bestuurster van deze snorfiets in aanrijding is gekomen met het voertuig van verdachte en/of die bestuurster van die snorfiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
feit 2
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Arnhem als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2.1
Vrijspraak feit 2
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij enige tijd voordat hij ging rijden twee blikken bier heeft gedronken. Uit de ademanalyse blijkt ook dat verdachte alcohol heeft gedronken. Echter, blijkens het proces-verbaal van aanhouding is verdachte na het afnemen van het ademonderzoek direct het resultaat daarvan medegedeeld. Er is geen proces-verbaal ter zake van het rijden onder invloed opgemaakt. De militaire kamer stelt vast dat niet uit het proces-verbaal van aanhouding kan worden opgemaakt dat de verbalisanten verdachte hebben gewezen op zijn recht op tegenonderzoek. Het wijzen op het recht op tegenonderzoek is door de Hoge Raad bestempeld als strikte waarborg. Nu verzuimd is de verdachte te wijzen op dit recht is deze strikte waarborg geschonden. Het bewijs van het handelen in strijd met het eerste lid van artikel 8 WVW 1994 mag daarom niet (mede) op het resultaat van het ademonderzoek worden gebaseerd. Dit betekent dat het resultaat van het ademonderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten.
Voor een veroordeling voor artikel 8, eerste lid, WVW 1994 moet sprake zijn van een bestuurder die zodanig onder invloed verkeert van een stof dat het de rijvaardigheid kan verminderen en hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Van die werking moet verdachte weten of redelijkerwijs afweten. Verdachte heeft verklaard dat hij twee blikken bier heeft gedronken. Het gaat om een relatief beperkte hoeveelheid waarvan niet met zekerheid kan worden gezegd dat deze alcohol-inname reeds van dien aard is dat de rijvaardigheid is verminderd en dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Uit het dossier is niet gebleken dat getuigen melding maken van afwijkend rijgedrag noch is anderszins gebleken dat verdachte opvallend verkeersgedrag vertoonde. Het enkele feit dat de blaastest de indicatie A/G gaf, maakt niet dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 8, eerste lid, WVW strafbaar gestelde.
Bij gebrek aan toereikend wettig bewijs zal verdachte van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.
2.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 februari 2021 reed verdachte als bestuurder van een personenauto. Hij kwam uit de richting van Elst en reed de rotonde op in de richting van de Batavierenweg. Het ongeluk heeft plaatsgevonden op de plek waar het fietspad kruist met de rijbaan afrijdend van de rotonde in de richting van Arnhem. Op de voornoemde rotonde moet het op- en afrijdende verkeer voorrang verlenen aan het kruisende verkeer rijdend op het fietspad. [2] De aanrijding vond plaats gedurende de dag, het was droog ten tijde van het ongeval en er waren geen tijdelijke omstandigheden die mogelijk een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de toedracht van het verkeersongeval. [3] Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de bestuurster van een snorfiets, waarna een botsing tussen beiden is ontstaan. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van feit 1 gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag omdat hij geen voorrang heeft verleend aan de bromfiets en een voertuig heeft bestuurd terwijl hij meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol had gedronken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 vrijspraak bepleit. Hiertoe voert de verdediging aan dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat sprake is van meer dan een enkele verkeersfout, ondanks het alcoholgebruik van verdachte. Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging voorts aan dat gezien het beperkte alcoholgebruik niet kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht een voertuig te besturen.
Beoordeling door de militaire kamer
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij goed bekend is met de verkeerssituatie op de plaats van het ongeval, omdat hij daar elke dag rijdt. Hij reed rustig omdat het druk was op de weg. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij, hoewel hij goed heeft gekeken of er geen andere verkeersdeelnemers aan kwamen, de snorfiets niet heeft gezien. [5]
Oordeel van de militaire kamer
De militaire kamer acht, gelet op het voornoemde in samenhang bezien, niet bewezen dat het ongeval heeft plaatsgevonden als gevolg van (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag van verdachte. Het afslaan op een rotonde betreft een normale gedraging in het verkeer. De verkeersfout die verdachte daarbij heeft gemaakt is dat hij, ondanks dat hij heeft gekeken, de snorfiets niet heeft gezien en derhalve geen voorrang heeft verleend. Ten gevolge daarvan is een botsing met de snorfiets, en daarmee lichamelijk letsel voor de bestuurder van die snorfiets, ontstaan. Deze enkele verkeersovertreding is niet van dien aard en ernst dat daaruit kan worden afgeleid dat verdachte (zeer) aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden. De omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het ongeval alcohol heeft gedronken en desondanks is gaan rijden kan onder omstandigheden van invloed zijn op dit oordeel. Het dossier bevat echter geen aanwijzingen dat dit alcoholgebruik merkbare invloed heeft gehad op het rijgedrag van verdachte. Noch is sprake van een wettig bewijsmiddel dat verdachte meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol tot zich heeft genomen, nu het resultaat van het ademonderzoek van het bewijs moet worden uitgesloten.
De militaire kamer acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de snorfiets en is met de bestuurder van de snorfiets in botsing gekomen. Door het niet verlenen van voorrang aan de snorfiets is gevaar en hinder op de weg veroorzaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1 subsidiair
hij op
of omstreeks25 februari 2021 te Arnhem, in de gemeente Arnhem,
in elk geval in Nederland,als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van Elst en
/ofgaande in de richting van de
kruising/rotonde van de wegen, de Batavierenweg, de Randweg en
/ofde Brabantweg, daarmede rijdende over de weg, de Batavierenweg,
  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was en
  • terwijl ter plaatse
  • terwijl een snorfiets(ster) reeds naast verdachte reed voor het oprijden van voornoemde rotonde/kruising,
  • voornoemde rotonde is opgereden en/of (half rond) is over gereden en/of naar rechts is afgeslagen in de richting van de Batavierenweg en/of (daarbij) n strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voormeld fietspad kon overzien en waarover deze vrij waren en/of
  • terwijl direct voor die afslag van die
  • zonder te stoppen naar rechts is afgeslagen en
  • (daarbij) geen voorrang verleend aan een over dat (vrijliggende) fietspad rijdende, toen hem dicht van rechts genaderd zijnde, bestuurster van een snorfiets en
  • in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van voormeld reglement een/die over het verplichte vrijliggende fietspad van die
  • ten gevolge waarvan voornoemde snorfiets en
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd
, althans kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder feit 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 160 uur en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de militaire kamer tot een veroordeling komt, aan verdachte primair een taakstraf voor de duur van 39 uur, een geldboete van € 999,- en de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om oplegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op 25 februari 2021 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Hij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto onvoorzichtig gereden, waardoor hij een aanrijding heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het ongeval.
Uit de Justitiële Documentatie van 16 januari 2023 blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Anders dan de officier van justitie komt de militaire kamer niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde. De militaire kamer komt daarom tot een lagere straf dan is gevorderd. De militaire kamer benadrukt richting het slachtoffer dat de omstandigheden dat de militaire kamer tot een juridisch minder zware kwalificatie is gekomen dan de officier van justitie, geenszins betekend dat de gevolgen van het ongeluk voor het slachtoffer minder erg worden ingeschat. De overtreden strafbepaling (artikel 5 WVW) verbiedt gevaarlijk gedrag in het verkeer, waarbij de op te leggen straf met name gerelateerd dient te zijn aan de mate van gevaarzetting en niet aan de ernst van de gevolgen.
Alles afwegende acht de militaire kamer een geldboete passend en geboden.
De militaire kamer veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van een geldboete van € 750,00.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op aan verdachte wegens de onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde
overtredingeen geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.L. Heldens (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings, rechter, en
Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 maart 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, Landelijk Tactisch Commando, Brigade Veluwe, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27NV/21-001388, gesloten op 24 mei 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal onderzoek plaats delict, p. 12 van 27.
3.Proces-verbaal onderzoek plaats delict, p. 16 van 27.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.