ECLI:NL:RBGEL:2023:1215

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
21_5370 ea
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over opname in de Fraude Signalering Voorziening en naheffingsaanslagen loonheffingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een besloten vennootschap, en de inspecteur van de belastingdienst. Eiseres betwistte of zij terecht was opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV)-lijst en of de naheffingsaanslagen loonheffingen voor de jaren 2017, 2018 en 2019 terecht waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de beroepen gegrond waren en dat de naheffingsaanslagen moesten worden vernietigd. Eiseres had geen gebruikelijk loon aan haar directeur-grootaandeelhouder (dga) uitbetaald, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat eiseres in de FSV-lijst was opgenomen en dat de naheffingsaanslagen niet op een redelijke schatting berustten. De rechtbank stelde het gebruikelijk loon vast op € 48.750 per jaar, inclusief bijtelling voor privégebruik van een auto. De rechtbank verlaagde ook de opgelegde verzuimboete en veroordeelde de belastingdienst in de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/5370, 21/5373 en 21/5380

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 11 oktober 2021.
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2017, 2018 en 2019 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen heeft verweerder aan eiseres beschikkingen belastingrenten en een beschikking verzuimboete van € 1.296 opgelegd.
Verweerder heeft de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslagen en beschikkingen als volgt verminderd:
Jaar
Naheffing
Belastingrente
Verzuimboete
Naheffing na bezwaar
Belastingrente na bezwaar
Verzuimboete na bezwaar
2017
€ 43.497
€ 4.776
€ 0
€ 30.167
€ 4.776
€ 0
2018
€ 43.475
€ 3.035
€ 0
€ 30.157
€ 3.035
€ 0
2019
€ 43.216
€ 0
€ 1.296
€ 29.664
€ 0
€ 889
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen [naam 1], bijgestaan door [naam 2]. Namens verweerder zijn [naam 3], [naam 4] en [naam 5] verschenen.

Feiten

1. Eiseres is volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel een in Nederland gevestigde besloten vennootschap die is opgericht op 29 juni 2005. De activiteiten van eiseres bestaan uit organisatieadvies, preventieve gezondheidszorg, onderwijskundig advies aan bedrijven en instellingen, advisering omtrent de financiering van projecten en opleidingen in aansluiting op de activiteit en medische, para-/perimedische en verpleegkundige dienstverlening. De heer [naam 1] is sinds de oprichting bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres (dga). [naam 1] woont in [woonplaats].
2. Bij de controle van de aangifte Vennootschapsbelasting 2017 van eiseres is vastgesteld dat eiseres in 2017 geen (gebruikelijk) loon aan de heer [naam 1] heeft uitbetaald. Dit specifieke onderdeel is verder onderzocht. Daarbij zijn ook de jaren 2015 en 2016 alsmede de jaren 2018 en 2019 gecontroleerd.
3. De heer [naam 1] heeft in 2017, 2018 en 2019 als interimmanager gewerkt voor [bv A] in [plaats]. Daarvoor heeft eiseres een forfaitaire management fee bedongen van € 96.000 per jaar.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de ambtshalve te beantwoorden vraag of de beroepen ontvankelijk zijn en zo ja of verweerder de naheffingsaanslagen voor 2017, 2018 en 2019, de rentebeschikkingen voor die jaren en de beschikking verzuimboete voor 2019 terecht heeft opgelegd. Zij beoordeelt de naheffingsaanslagen, en daarmee verband houdende beschikkingen, aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ontvankelijk en gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. In geschil is of eiseres is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV)-lijst en of de naheffingsaanslagen en daarmee samenhangende beschikkingen vernietigd moeten worden vanwege machtsmisbruik door verweerder en/of door een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Subsidiair is de hoogte van het gebruikelijk loon in geschil en of de omkeerregel van toepassing is voor de vaststelling van dit loon.
Ontvankelijkheid beroepen
7. Eiseres heeft de beroepen op 8 oktober 2021 ingediend, terwijl de uitspraken op bezwaar van verweerder dateren van een latere datum, te weten 11 oktober 2021.
8. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:10 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
9. Eiseres heeft beroep heeft ingesteld naar aanleiding van de voorgenomen uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 augustus 2021. Uit dat document was voor eiseres duidelijk geworden dat verweerder een afwijzende beslissing op bezwaar zou nemen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat eiseres reeds op 27 augustus 2021 op de hoogte was van het besluit van verweerder om het bezwaar van eiseres af te wijzen. Eiseres kon daarmee redelijkerwijs menen dat de uitspraak op bezwaar was genomen. De beroepen zijn daarom ontvankelijk.
Fraude Signalering Voorziening (FSV)
10. Volgens eiseres is zij opgenomen (geweest) in de in het verleden door de Belastingdienst gebruikte FSV-lijst. Zij is daardoor door de Belastingdienst slechter behandeld dan andere belastingplichtigen. Eiseres heeft een brief overgelegd waarin wordt verklaard dat een oud-medewerker van verweerder (ook) de bestuurder van eiseres heeft beschuldigd van fraude. De oud-medewerker heeft daartoe een tweetal gesprekken gevoerd bij de Belastingdienst en een gesprek bij de FIOD. Het kan volgens eiseres niet anders dan dat dit heeft geleid tot het opnemen in de FSV-lijst van de bestuurder van eiseres, en/of de vennootschappen, waarvan hij directeur was. Eiseres is van mening dat het opgenomen zijn in deze FSV-lijst een belangrijke, zo niet de enige, aanleiding is geweest voor de thans betwiste aanslagen. Op basis van de brief is immers duidelijk dat fraudesignalen met betrekking tot eiseres en diens bestuurder zijn afgegeven. Volgens eiseres wordt zij geschaad in haar verdediging omdat ook geen inzage is gekregen in het dossier dat is opgenomen in die applicatie. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de (hoogte) van de onderhavige aanslagen het gevolg is van de plaatsing in de FSV-lijst en concludeert daarom tot vernietiging van de aanslagen.
11. Verweerder betwist dat de aanslagen zijn opgelegd vanwege een opname van eiseres in de FSV-lijst. De reden voor nader onderzoek hield in dat de aangifte vennootschapsbelasting werd uitgeworpen, vanwege een in de aangifte vermelde hoge buitengewone last van € 207.781. Vervolgens is tijdens het onderzoek vastgesteld dat geen gebruikelijk loon is uitbetaald. Eiseres of diens bestuurder zijn hoe dan ook niet opgenomen in de FSV-lijst. In de beslissing op het inzageverzoek persoonsgegevens in de FSV van de heer [naam 1] van 17 maart 2022 is vermeld dat geen persoonsgegevens zijn verwerkt. Over eiseres is door de FSV-contactpersoon als volgt verklaard:
"Nu belanghebbende ([eiseres]) een mogelijke FSV-notering zo expliciet onderwerp van geschil maakt én de BV géén inzagerecht op grond van de AVG toekomt (want geen natuurlijk persoon) heb ik in de back-up van FSV gekeken of de BV ([nummer]) in FSV zit: dat is niét het geval."
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij (ooit) in een FSV-lijst is opgenomen. De beschikking van 17 maart 2022 waarin is vermeld dat geen gegevens van de dga van eiseres in de FSV zijn opgenomen alsmede de verklaring van de FSV-contactpersoon over de gegevens van eiseres zijn voldoende overtuigend. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de beschikking en/of de verklaring te twijfelen.
13. Dat eiseres in het verleden deelnemingen heeft gehad in vennootschappen waar de Belastingdienst in het kader van vermeende onderwijsfraude onderzoeken naar heeft verricht, doet aan het oordeel niet af. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres om de heer [naam 6] als getuige te horen afgewezen, omdat zijn verklaring niet kan bijdragen aan de beoordeling van dit punt. De vraag of de Belastingdienst in het verleden een onderzoek heeft ingesteld naar eiseres vanwege vermeende betrokkenheid (met andere vennootschappen) aan fraude met de Regeling afdrachtvermindering onderwijs is namelijk niet relevant voor deze zaak, aangezien daarmee niet vast komt te staan dat eiseres is opgenomen in de FSV-lijst. Ook als de rechtbank vast zou stellen dat andere vennootschappen, waarvan de dga bestuurder was, ten onrechte zijn beschuldigd, maakt dat geen verschil voor onderhavige zaak.
14. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de door eiseres gewenste vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikking niet automatisch intreedt, indien de gegevens van eiseres wel in de FSV zouden zijn vermeld (geweest). Hiertoe bestaat slechts in uitzonderingsgevallen aanleiding. [1] In het geval van eiseres acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder heeft besloten tot een boekenonderzoek vanwege een hoge buitengewone last van € 207.781. Wat er ook zij van een opname in de FSV-lijst, acht de rechtbank hoe dan ook niet aannemelijk dat het onderzoek is voortgevloeid uit een risicoselectie die gebaseerd is op basis van een criterium dat tegenover eiseres leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.
Zorgvuldigheidsbeginsel
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Zij ziet geen grond voor het oordeel dat sprake is van machtsmisbruik door verweerder of voor het oordeel dat verweerder eiseres heeft bedolven onder onterechte aanslagen vanwege vermeende fraude.
Naheffingsaanslagen
16. Verweerder heeft voor de jaren 2017, 2018 en 2019 naheffingsaanslagen opgelegd, omdat eiseres ten eerste geen gebruikelijk loon heeft aangegeven voor [naam 1], die alle aandelen hield in eiseres en tegelijkertijd haar werknemer was. [naam 1] werkte via eiseres als interimmanager bij [bv A] in [plaats], waarvoor eiseres jaarlijks een vergoeding ontving van € 96.000. De meest vergelijkbare dienstbetrekking is feitelijk de dienstbetrekking die hoort bij de functie zoals [naam 1] die in die jaren heeft verricht als interimmanager bij [bv A]. Het gebruikelijk loon dient dan ook vastgesteld te worden op 75% van de vergoeding die betaald is voor de werkzaamheden die [naam 1] verrichtte, zijnde € 72.000 per jaar. Voor het jaar 2017 heeft verweerder verder de bijtelling privégebruik auto verhoogd van € 4.674 naar € 5.312. Eiseres had het eerste kwartaal van 2017 namelijk een auto aan [naam 1] beschikbaar gesteld. De cataloguswaarde van de auto bedroeg € 84.992. Omdat de auto voor 2017 voor het eerst op naam is gesteld en de auto daarmee in het 25% tarief viel bleef dat percentage ook vanaf 2017 van toepassing en niet het door eiseres gehanteerde percentage van 22%. De bijtelling privégebruik auto is dan ook gesteld op jaarbasis op € 21.248 (25% van C 84.992). De bijtelling voor 2017 dient dan verhoogd te worden naar € 5.312.
17. Eiseres stelt zich ten eerste op het standpunt dat zij in de jaren 2017, 2018 en 2019 over onvoldoende eigen middelen beschikte om aan de heer [naam 1] meer dan € 25.000 aan gebruikelijk loon te betalen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. Tot 2014 was eiseres aandeelhouder in vennootschappen die failliet zijn gegaan. Deze faillissementen in combinatie met een fraudeverdenking hebben er volgens eiseres toe geleid dat omvangrijke belastingaanslagen zijn opgelegd, terwijl er geen inkomsten konden worden gegenereerd. De beschikbare liquide middelen waren nodig om te voorzien in levensonderhoud van de dga en (belasting)schulden af te lossen. Daarnaast vormden de behaalde bedrijfsresultaten aanleiding om een lager gebruikelijk loon dan het normbedrag van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) te hanteren. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte de werkzaamheden van [naam 1] bij [bv A] als meest vergelijkbare dienstbetrekking heeft aangemerkt en als gebruikelijk loon heeft vastgesteld op (75% van) de management fee. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om een onderzoek te doen naar de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Eiseres verwijst naar een CBS marktonderzoek en online bronnen, waaruit inkomensgegevens van interimmanagers naar voren komen. Op basis van die gegevens kan geconcludeerd worden dat het gebruikelijk loon in beginsel € 65.000 bedroeg. Dit loon moet vervolgens verlaagd worden, omdat [naam 1] in deeltijd heeft gewerkt voor [bv A]. Uitgaande van een uurtarief van € 150 heeft [naam 1] 640 uur gefactureerd werk verricht voor eiseres. Dat aantal uren kan vermeerderd worden met 15% aan niet gedeclareerde werkzaamheden, zodat [naam 1] 736 uur per jaar heeft gewerkt voor eiseres. Dat is 41% ten opzicht van een fulltime dienstbetrekking van 1.800 uur per jaar. Het gebruikelijk loon dient dan ook naar rato verlaagd te worden naar € 26.500. Voor 2017 heeft eiseres ten slotte aangevoerd dat het gebruikelijk loon verminderd moet worden met de bijtelling privé gebruik auto voor het eerste kwartaal, te weten met een bedrag van € 4.674.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
18. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat eiseres, die was uitgenodigd voor het doen vaan aangifte, voor alle jaren geen gebruikelijk loon heeft aangegeven. Eiseres heeft daarmee de vereiste aangiften niet gedaan, zodat de omkeerregel van toepassing is.
19. De rechtbank overweegt dat artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte wordt alleen aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Verder is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Voor omkering en verzwaring van de bewijslast is geen plaats indien het bij de aangifte ingenomen standpunt van belanghebbende in die mate verdedigbaar was, dat hij redelijkerwijs kon menen juist te handelen door in overeenstemming daarmee aangifte te doen. [2] Bij de beoordeling of aan deze maatstaf is voldaan, dienen alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
20. De rechtbank stelt, als onbetwist, vast dat eiseres voor alle betrokken tijdvakken nihilaangiften voor de loonbelasting heeft gedaan. Eiseres heeft in het geheel geen loon aangegeven, terwijl dat wel had gemoeten, aangezien de directeur arbeid had verricht voor eiseres terwijl hij een aanmerkelijk belang in haar hield. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres zich bewust moet zijn geweest dat een aanzienlijk bedrag aan belasting niet werd geheven. Eiseres heeft immers nooit betwist dat de gebruikelijk loonregeling van toepassing was. Zij wist dus dat zij hoe dan ook een gebruikelijk loon moest aangeven. Door de nihilaangiften is verder een absoluut en relatief aanzienlijk bedrag aan belasting niet geheven, zelfs indien de visie van eiseres juist zou zijn dat zij een lager gebruikelijk loon dan het normbedrag in aanmerking kon nemen. Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiseres redelijkerwijs kon menen juist te handelen door in het geheel geen loon aan te geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omkeerregel van toepassing is.
Redelijke schatting
21. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correctie niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen dan ook te berusten op een redelijke schatting.
21. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen niet berusten op een redelijke schatting, omdat verweerder het gebruikelijk loon heeft vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Wet LB 1964. Dat artikellid bepaalt namelijk dat verweerder moet uitgaan van het loon van de meest vergelijkbare dienstbetrekking, terwijl verweerder is uitgegaan van de vergoeding voor de werkzaamheden die [naam 1] heeft verricht als interimmanager bij [bv A]. De vergoeding voor die werkzaamheden is niet bruikbaar voor de bepaling van het gebruikelijk loon, aangezien die is betaald voor een overeenkomst van opdracht en niet als loon voor een dienstbetrekking. Verweerder heeft in feite de afroommethode toegepast, terwijl die niet toelaatbaar is om het gebruikelijk loon vast te stellen, indien vergelijkbare dienstbetrekkingen gevonden kunnen worden, waarbij aanmerkelijk belang geen rol speelt. [3] Het lag op de weg van verweerder om een onderzoek in te stellen naar de vraag welke dienstbetrekking het meest vergelijkbaar is met die van [naam 1], maar verweerder heeft geen enkel onderzoek verricht. De enkele stelling dat de dienstbetrekking van interimmanager een veelvoorkomende functie is, die binnen een te ruime bandbreedte beloond wordt, maakt niet dat verweerder kon afzien van een onderzoek. Verweerder had namelijk een onderzoek kunnen doen naar de salariëring van interimmanagers die vergelijkbare werkzaamheden verrichten voor bedrijven dat qua grootte en aard vergelijkbaar zijn aan [bv A].
23. De beroepsgrond slaagt en dat betekent dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaken te voorzien.
Gebruikelijke loon
23. Eiseres heeft onderbouwd gesteld dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking € 65.000 bedraagt. De rechtbank ziet in deze stelling aanleiding om het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking vast te stellen op dit bedrag. Het gebruikelijk loon bedraagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook in beginsel 75% van dit bedrag, te weten € 48.750.
25. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat gronden bestaan voor verlaging van dit gebruikelijk loon naar € 26.650 dan wel naar € 25.000.
25.1.
Eiseres heeft namelijk in de eerste plaats niet aangetoond dat met een hoger gebruikelijk loon dan € 25.000 de continuïteit van de onderneming op het spel kwam te staan. Eiseres beschikte immers over voldoende inkomsten, te weten € 96.000 per jaar. Daarnaast was, volgens de aangifte vennootschapsbelasting, sprake van een rekening-courant vordering op de heer [naam 1] van € 179.637 per 31 december 2017, € 512.772 per 31 december 2018 en € 527.514 per 31 december 2019. De winstreserves waren per 31 december in die jaren volgens de aangifte respectievelijk € 354.799, € 511.456 en € 486.837. Dat [naam 1] vanwege de fraudeaffaire genoodzaakt was om schulden van andere vennootschappen te betalen, doet aan het oordeel niet af, aangezien uitsluitend de financiële positie van eiseres maatgevend is voor de vraag of grond bestond om een lager gebruikelijk loon in aanmerking te nemen.
25.2.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat eiseres niet aan de verzwaarde bewijslast heeft voldaan om aan te tonen dat [naam 1] de werkzaamheden in deeltijd heeft verricht. Verweerder heeft aan de hand van de kilometeradministratie vastgesteld hoe vaak [naam 1] vanaf zijn woonplaats Almelo naar de scheepswerf in Workum is gereden en op basis daarvan de arbeidsomvang bepaald. Tegenover de gemotiveerde onderbouwing door verweerder, is de enkele stelling van eiseres dat de kilometeradministratie niet gebruikt kan worden voor de bepaling van de arbeidsomvang onvoldoende, omdat eiseres daarmee zelf geen bewijs heeft geleverd. Datzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat [naam 1] een dag per week bestuurswerk verrichtte voor Stichting Wijk- en Jeugdcentrum De Trefhoek. De stelling van eiseres dat de arbeidsomvang moet worden bepaald door de omzet te delen door een uurtarief van € 150 doet niet af aan het oordeel, reeds omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij een uurtarief heeft bedongen van [bv A].
25.3.
De rechtbank komt vervolgens niet toe aan de vervolgvraag of deeltijdwerk in dit geval een grond oplevert voor verlaging van het gebruikelijk loon, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat [naam 1] de werkzaamheden in deeltijd heeft verricht.
26. Eiseres heeft in het eerste kwartaal van 2017 een auto ter beschikking gesteld aan [naam 1]. Niet in geschil is dat hiervoor een bijtelling vanwege privégebruik op het loon van [naam 1] dient plaats te vinden en dat het gebruikelijk loon deze bijtelling omvat. Eiseres heeft de uitgangspunten van de berekening door verweerder niet gemotiveerd betwist. De bijtelling voor 2017 bedraagt dan ook € 5.212 (25% van € 84.992 : 4).
27. De rechtbank zal het gebruikelijk loon (inclusief de bijtelling in 2017 vanwege privégebruik auto) voor de jaren 2017, 2018 en 2019 dan ook bepalen op € 48.750. De naheffingsaanslagen loonheffingen dienen verminderd te worden. De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen belastingrente. Aangezien eiseres geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, moet de in rekening gebrachte belastingrente worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslagen.
Verzuimboete
28. Verweerder heeft een verzuimboete van € 889 opgelegd (3% van de verschuldigde belasting) vanwege het niet, niet volledig of niet tijdig betalen van de loonheffingen in december 2019. [4] Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de boetebeschikking.
29. Nu de naheffingsaanslag verminderd wordt, dient ook de verzuimboete verlaagd te worden. De rechtbank acht een boete van € 400, gelet op alle omstandigheden van het geval, passend en geboden. Op die boete komt in mindering een percentage van 5% aangezien de redelijk termijn is overschreden.
30. De rechtbank zal dan ook op grond van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht, zelf voorziend, beslissen dat de boete wordt gematigd tot € 380.

Conclusie en gevolgen

31. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat de uitspraken op bezwaar zullen worden vernietigd en dat de naheffingsaanslagen loonheffingen, beschikkingen belastingrente en boetebeschikking voor het jaar 2019 zullen worden verminderd.
32. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt daarbij de de drie beroepszaken aan als een zaak. [5] Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
33. Verweerder dient voorts de betaalde griffierechten van € 1.080 aan eiseres terug te betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslagen loonheffingen voor 2017, 2018 en 2019 tot aanslagen berekend naar een gebruikelijk loon van € 48.750;
- vermindert de beschikkingen belastingrente 2017, 2018 en 2019 dienovereenkomstig;
- vermindert de boetebeschikking 2019 tot een bedrag van € 380;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.266;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 1.080 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748.
2.HR 30 oktober 2009, nr. 43.937, ECLI:NL:HR:2009:BK1488.
3.Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1269.
4.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) juncto paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
5.In de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.