ECLI:NL:RBGEL:2023:1114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
10158416
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding in verband met dubbel gefactureerde uren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] wegens onbetaalde facturen en vermeende schade door dubbel gefactureerde uren. De procedure begon met een tussenvonnis op 25 november 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 januari 2023. Eiser heeft in de periode van 7 december 2021 tot 15 februari 2022 werkzaamheden verricht rondom de woning van gedaagde, waarvoor hij twee facturen heeft gestuurd, die door gedaagde onbetaald zijn gelaten. Eiser vordert een totaalbedrag van € 9.786,13, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De kantonrechter heeft de feiten en het verweer van gedaagde beoordeeld. Gedaagde betwist de hoogte van de facturen en stelt dat hij geen prijs heeft afgesproken met eiser. De rechter oordeelt dat eiser recht heeft op een redelijke prijs voor de geleverde diensten, maar dat er onduidelijkheid bestaat over het aantal gefactureerde uren. De rechter heeft vastgesteld dat de gefactureerde uren in redelijkheid op de helft moeten worden gesteld, wat leidt tot een vermindering van de hoofdsom.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat gedaagde € 6.542,90 aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechter heeft de vordering van eiser grotendeels toegewezen, met uitzondering van de kredietbeperkingstoeslag, die werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 3 maart 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10158416 \ CV EXPL 22-2979 \ 398 \ 44219
uitspraak van 3 maart 2023
vonnis
in de zaak van
[eiser] h.o.d.n. [eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. E. Aartsen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. E.M. Mulder
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 november 2022 en de daarin genoemde processtukken
- de brief namens [eiser] van 11 januari 2023, houdende de producties 15 t/m 28
- de mondelinge behandeling van 20 januari 2023. De spreekaantekeningen die mr. Aartsen en mr. Mulder hebben overgelegd zijn toegevoegd aan het dossier.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiser] in de periode van 7 december 2021 tot 15 februari 2022 werkzaamheden heeft verricht rondom de woning van [gedaagde] aan het adres [adres van de woning] . Het werk betreft het graven van sleuven rondom de woning, het verharden en egaliseren van de oprijlaan en het afgraven en verharden van het terras aan de achterkant van de woning. Tevens heeft [eiser] puin verwijderd van het terras en heeft hij containers geplaatst waarin afval is gestort. De volle containers zijn door [eiser] afgevoerd naar de stort.
2.2.
De werkzaamheden zijn grotendeels uitgevoerd door een medewerker van [eiser] , die daarbij gebruik heeft gemaakt van een minigraver en een shovel.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op enig moment factuur 160 gestuurd voor een bedrag van € 2.523,86 en factuur 9 voor een bedrag van € 6.198,49. [gedaagde] heeft beide facturen onbetaald gelaten.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Volgens [eiser] dateren de facturen 160 en 9 respectievelijk van 31 december 2021 en 1 maart 2022. Tevens stelt [eiser] middels factuur 58 op 6 juni 2022 een bedrag van € 240,67 bij [gedaagde] in rekening te hebben gebracht. [gedaagde] heeft alle facturen ondanks betalingsherinnering en aanmaning onbetaald gelaten, waarna [eiser] de vordering ter incasso uit handen heeft gegeven. Hij stelt vermogensschade te hebben geleden in de vorm van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.2.
Op bovenstaande gronden vordert [eiser] dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 9.786,13 (bestaande uit € 8.963,02 aan hoofdsom en € 823,11 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.523,86 vanaf 30 januari 2022, over € 6.198,49 vanaf 1 april 2022 en over € 240,02 vanaf 6 juli 2022, alles tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede in de nakosten ten bedrage van een half salarispunt.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover voor de beslissing van belang, hieronder bij de beoordeling zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag welk bedrag [gedaagde] voor het werk verschuldigd is. Partijen hebben voorafgaand aan de uitvoering geen prijs afgesproken zodat [eiser] op grond van artikel 7:752 BW gerechtigd is om een redelijke prijs in rekening te brengen. Partijen zijn het niet eens over de vraag hoe hoog dit bedrag moet zijn.
4.2.
[gedaagde] voert eerst aan dat hij een maximale prijs van enkele duizend euro’s heeft genoemd en dat hij graag een vaste prijs wilde afspreken. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om van tevoren een maximale prijs met [eiser] af te spreken, dan wel om eerst een offerte af te wachten, voordat hij [eiser] met de uitvoering het werk van start liet gaan. Doordat hij dat niet heeft gedaan komt het risico dat de kosten hoger zijn dan verwacht voor zijn rekening.
De gestelde uitlating van [eiser] dat ”het goed zou komen” met de aanneemsom is onvoldoende concreet om, indien bewezen, bij de bepaling van een redelijke prijs te kunnen worden betrokken. Van een door [eiser] gewekte verwachting omtrent de aanneemsom is dan ook geen sprake. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Het komt dus neer op de vraag of de prijs die [eiser] heeft gerekend redelijk is, rekening houdend met de prijzen die hij normaliter hanteert. De drie facturen bestaan uit arbeidsuren, bouwmateriaal, containerhuur & stortkosten en een kredietbeperkingstoeslag. Deze kostenposten worden hierna afzonderlijk beoordeeld, waarbij de factuurbedragen van [eiser] als uitgangspunt worden gehanteerd.
De arbeidsuren
4.4.
In totaal heeft [eiser] 101,3 arbeidsuur in rekening gebracht, de transportkosten voor het aan- en afvoeren van afval(containers) daarbij inbegrepen. De transportkosten zijn middels factuur 160 en 9 respectievelijk voor 1 en 4 uur in rekening gebracht tegen een tarief van € 60,-- exclusief btw. Het daaruit volgende totaalbedrag van € 363,-- inclusief btw is als onbetwist toewijsbaar.
4.5.
[eiser] heeft verder 96,3 uur in rekening gebracht tegen een uurtarief van € 50,-- exclusief btw, waarbij de huur van de graafmachine en de shovel is inbegrepen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] doorgaans een lager tarief in rekening brengt en omdat de uurprijs niet onredelijk voorkomt hanteert de kantonrechter hetzelfde tarief.
4.6.
[gedaagde] betwist het aantal gefactureerde uren en stelt dat op meerdere dagen meer uren zijn gefactureerd dan [eiser] of diens werknemer aanwezig was. De 96,3 uur kan volgens hem niet kloppen. [eiser] heeft urenstaten overgelegd die hij nader heeft onderbouwd met gps-gegevens van een minigraver, waaruit blijkt dat de minigraver alleen al 49,5 uur heeft gedraaid. Tijdens de zitting heeft [eiser] uitgelegd dat de gefactureerde uren geen werkuren zijn, maar machine-uren. Zijn werknemer heeft regelmatig zowel de minigraver als de shovel laten draaien en heeft beide machines afwisselend bediend. Zodoende zijn meerdere uren dubbel gefactureerd. Het is echter niet gebruikelijk om machine-uren te hanteren in plaats van gewerkte ‘manuren’. Hier hebben partijen ook niets over afgesproken. In deze procedure kan niet objectief worden vastgesteld hoeveel uren op deze manier dubbel zijn gefactureerd, mede omdat de gegevens van de in Duitsland gehuurde graver niet zijn overgelegd. De onzekerheid omtrent het daadwerkelijk gewerkte aantal uren komt voor rekening van [eiser] . Dit aantal uren wordt in redelijkheid vastgesteld op de helft van de gefactureerde uren, wat neerkomt op 48,15 uur. Een bedrag van € 2.913,08 inclusief btw wordt op de verschuldigde hoofdsom in mindering gebracht.
bouwmaterialen
4.7.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] ten onrechte tweemaal btw in rekening heeft gebracht over het asfaltgranulaat dat is geleverd op 3 februari 2022. Zonder nadere motivering - die ontbreekt - kan de gestelde dubbele facturatie niet uit factuur 9 worden afgeleid. Het verweer wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd verworpen. De materiaalkosten, in totaal € 1.146,40 inclusief btw, zijn toewijsbaar.
Containerhuur en stortkosten
4.8.
[gedaagde] stelt dat hij voorheen een afvalcontainer van een derde huurde voor € 460,-- inclusief btw en voert aan dat [eiser] heeft aangegeven dat hij voor hem een container kon regelen voor een lagere prijs. [eiser] heeft hierover ter zitting verklaard dat hij [gedaagde] heeft uitgelegd dat hij een container kon leveren en afvoeren voor een basisbedrag van € 60,--. De meerkosten zijn afhankelijk van het soort afval. Puin storten kost zo’n € 10,-- per ton, bouw- en sloopafval kost per ton € 195,--. Afhankelijk van het soort afval kunnen de kosten dus lager zijn dan [gedaagde] voorheen betaalde. Deze uitleg is door [gedaagde] niet weersproken, zodat het verweer wordt verworpen. De kosten voor de huur van de container en de stortkosten worden als gevorderd toegewezen.
4.9.
De milieukosten op factuur 160 ten bedrage van € 25,41 zijn onweersproken en zijn daarom eveneens toewijsbaar.
De kredietbeperkingstoeslag
4.10.
[eiser] heeft op elke factuur een kredietbeperkingstoeslag van 2% toegepast die niet betaald hoeft te worden indien binnen 2 weken na factuurdatum wordt betaald. Omdat voor deze toeslag geen rechtsgrond is gesteld of gebleken wordt dit deel van de vordering afgewezen. Dit betekent dat een bedrag van € 175,75 op de facturen in mindering strekt.
Tot slot
4.11.
Op grond van het voorgaande wordt € 3.088,83 op de hoofdsom in mindering gebracht, zodat toewijsbaar is een bedrag van € 5.874,19.
4.12.
[gedaagde] voert aan dat hij de wettelijke rente en buitengerechtelijk incassokosten niet verschuldigd is geworden omdat hij diverse brieven en betalingsherinneringen niet heeft ontvangen. [eiser] heeft echter voldoende aangetoond dat hij op 8 juli 2022 per aangetekende brief een sommatie aan [gedaagde] heeft gestuurd met een laatste mogelijkheid om zonder extra kosten de drie facturen te betalen. De gevolgen van het niet afhalen van deze brief komen voor rekening van [gedaagde] . De veertiendagentermijn is volgens [eiser] verstreken op 27 juli 2022, zodat [gedaagde] vanaf die dag in verzuim is geraakt. De wettelijke rente wordt vanaf genoemde dag toegewezen over de hoofdsom.
4.13.
[eiser] heeft voldoende aangetoond dat namens hem buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten worden gerelateerd aan de toewijsbare hoofdsom. Op grond van het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief is een bedrag van
€ 668,71 toewijsbaar.
4.14.
[gedaagde] wordt overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Het nasalaris wordt begroot op het maximaal toewijsbare bedrag van € 132,--.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.542,90, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.874,19 vanaf 27 juli 2022 tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiser] begroot op € 105,13 aan dagvaardingskosten, € 244,- aan griffierecht en € 660,-- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met € 132,-- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
5.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2023.