ECLI:NL:RBGEL:2023:1058

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
10335510
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van exclusief gebruiksrecht van de gemeenschappelijke woning in kort geding

In deze zaak vordert de eisende partij, een vrouw, bij wijze van voorlopige voorziening het exclusieve gebruiksrecht van de gemeenschappelijke woning die zij samen met de gedaagde partij, haar ex-partner, heeft gekocht. De vrouw heeft de woning op 15 juli 2022 verlaten, samen met haar minderjarige dochter, na een breuk in de affectieve relatie. De vrouw stelt dat zij en haar dochter op korte termijn dakloos zullen zijn, aangezien zij momenteel in tijdelijke woonruimte verblijven die niet geschikt is voor hen. De gedaagde partij, die in de woning woont, voert verweer en stelt dat de vrouw vrijwillig de woning heeft verlaten en nu bij een nieuwe partner woont. Hij betwist ook het spoedeisend belang van de vrouw en stelt dat zijn belangen zwaarder wegen.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen zwaarder wegen dan die van de gedaagde partij. Er is geen bewijs dat de vrouw niet in staat is om andere woonruimte te vinden en haar financiële situatie is niet voldoende onderbouwd. De rechter wijst de vorderingen van de vrouw af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 27 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10335510 \ VV EXPL 23-19
Vonnis in kort geding van 27 februari 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] , feitelijk verblijvend te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
gemachtigde: mr. R.P.V.W. Willems,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
gemachtigde: mr. T. Kocabas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met verkorte dagvaardingstermijn van 14 februari 2023
- de producties van [eisende partij]
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] en [gedaagde partij] hebben samen op 24 november 2019 een woning in [plaats] gekocht. Ze zijn beiden eigenaar van de woning geworden (gemeenschap). Ze hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten en waren niet gehuwd.
2.2.
In juli 2022 is de affectieve relatie tussen [eisende partij] en [gedaagde partij] verbroken. [eisende partij] heeft, , samen met haar minderjarige dochter [naam minderjarige] uit een eerdere relatie, de woning op
15 juli 2022, verlaten.
2.3.
Op 16 december 2022 heeft [eisende partij] aan [gedaagde partij] het volgende per brief bericht: “
(…) De huidige situatie is verre van wenselijk voor [naam minderjarige] . (…) Aldus streeft cliënte een situatie na dat u de gezamenlijke woning verlaat zodat zij vervolgens daarin kan terugkeren. (…).
2.4.
Op 13 januari 2023 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] het volgende per e-mail bericht: “
(…) Alhoewel uw cliënte gelukkig erkend dat zij naast mede-eigenaar ook verantwoordelijk is voor de verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire geldlening heeft zij tot en met heden nagelaten om haar financiële verplichtingen in dit kader uitvoering te geven. (…) Client heeft altijd aangegeven de woning over te willen nemen waarbij er altijd een radiostilte is geweest zijdens uw cliënte. Uw cliënte tracht nu middels [naam minderjarige] het standpunt in te nemen dat zij belang heeft bij bewoning van de gemeenschappelijke woning van partijen. Er is geen enkele reden voor client om de woning te verlaten. Client stelt voor om het proces van overname door hem in gang te zetten. Ik verzoek u graag mij te laten weten of uw cliënte hiermee kan instemmen. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij wege van voorlopige voorziening bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. aan haar het uitsluitend gebruiksrecht van de woning toe te kennen tot het moment dat de bodemrechter heeft bepaald aan wie van partijen de woning zal worden toebedeeld en onder welke voorwaarden en condities en voor het geval geen van partijen het aandeel van de ander kan overnemen tot het moment dat de woning aan derden notarieel zal worden geleverd, met het gebod dat [gedaagde partij] de woning dient te verlaten binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis en niet meer mag betreden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
II. te bepalen dat [eisende partij] de bodemprocedure dient op te starten binnen vier weken, te rekenen vanaf de dag waarop in dit kort geding vonnis wordt gewezen;
III. [gedaagde partij] te veroordelen om de helft van de hypothecaire verplichting(en) alsook de eigenaarslasten aan [eisende partij] te voldoen, met ingang van 1 januari 2022 tot het moment dat de akte van verdeling dan wel de akte van levering van de woning wordt gepasseerd bij de notaris;
met compensatie van de proceskosten.
3.2.
[eisende partij] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op 15 juli 2022 heeft zij met [naam minderjarige] de woning noodgedwongen verlaten. Daarna heeft zij met haar dochter een zwervend bestaan geleid / verbleven ze op verschillende plaatsen. Op dit moment beschikken [eisende partij] en [naam minderjarige] over woonruimte, gelegen in [plaats] , maar die is niet passend voor een vrouw met een minderjarig kind. Eigenlijk hebben [eisende partij] en [naam minderjarige] enkel een dak boven hun hoofd. Op 1 maart 2023 moeten ze bovendien deze ruimte verlaten en komen ze (weer) op straat terecht. Voor [naam minderjarige] is dit erg belastend. Zij wordt zo uit haar vertrouwde omgeving gehaald (school/vriendjes), wordt vaak geconfronteerd met een verandering van woonomgeving en behoeft passende huisvesting. [eisende partij] doet een beroep op art. 3:168 BW (beheersregeling) en stelt dat ze in staat is de hypothecaire lasten te dragen en mogelijk ook om de woning volledig over te nemen. Haar belangen wegen zwaarder dan die van [gedaagde partij] , aldus [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde partij] voert het volgende aan. [eisende partij] heeft de woning in juli 2022 vrijwillig verlaten en woont inmiddels bij haar nieuwe partner [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). Voor [gedaagde partij] is het niet mogelijk elders te wonen. Hij heeft geen familie of kennissen in Nederland waar hij bij zou kunnen intrekken. Zijn belangen wegen zwaarder dan die van [eisende partij] . Ook het spoedeisend belang wordt betwist.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [eisende partij] moet zij binnen afzienbare tijd (vóór 1 maart aanstaande) vertrekken uit de woonruimte die zij met [naam minderjarige] bewoont. Het spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening is daarmee gegeven.
4.2.
De volgende vraag is of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen in die zin dat het exclusieve gebruiksrecht van de gemeenschappelijke woning voorlopig aan [eisende partij] wordt toegekend, dan wel of haar vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
Artikel 3:168 lid 1 BW bepaalt dat het genot, gebruik en/of beheer van gemeenschappelijke goederen bij overeenkomst kan worden geregeld door deelgenoten. Op basis van het tweede lid van voormeld artikel kan, indien een dergelijke overeenkomst ontbreekt, de kantonrechter een regeling treffen die ziet op dit genot, gebruik en/of het beheer van het gemeenschappelijk goed.
4.4.
Volgens [eisende partij] moet het exclusieve gebruiksrecht van de woning voorlopig aan haar worden toegekend, omdat zij, met haar minderjarige dochter, op zeer korte termijn dakloos zal zijn. In dit verband heeft zij een verklaring overgelegd van de eigenaar van het huis waarin zij thans verblijft (en volgens het handelsregister het bedrijf van haar nieuwe partner is gevestigd. (
productie).
4.5.
Nu de authenticiteit van deze verklaring door [gedaagde partij] gemotiveerd is betwist, is een en ander niet komen vast te staan. Daarbij komt dat van enige zoektocht naar andere woonruimte (dan de gemeenschappelijke woning) niet is gebleken. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat [eisende partij] , die (kennelijk) vanaf het verlaten van de gemeenschappelijke woning tot op heden in staat is geweest onderdak voor haarzelf en [naam minderjarige] te regelen, bij het niet kunnen betrekken van de gemeenschappelijke woning dakloos zal worden.
4.6.
Verder is niet aangetoond dat [eisende partij] in staat is de (tot op heden voor rekening van [gedaagde partij] gekomen) lasten van de gemeenschappelijke woning kan dragen. Haar stelling ter zitting dat zij inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft (met overigens onbenoemde inkomsten) is daarvoor onvoldoende.
4.7.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat [eisende partij] ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij wil gaan samenwonen met haar partner, die volgens haar in staat is de aan de gemeenschappelijke woning verbonden lasten voor zijn rekening te nemen. Nog daargelaten dat ook de financiële situatie van haar partner niet nader is onderbouwd, geldt dat niet valt in te zien waarom [eisende partij] en haar partner bij afdoende financiële middelen zijnerzijds niet in staat zouden zijn andere woonruimte (al dan niet in de buurt van [naam minderjarige] ’s school) te bemachtigen.
4.8.
De conclusie is dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is geworden dat het belang van [eisende partij] bij het exclusieve gebruiksrecht van de woning zwaarder zou moeten wegen dan dat van [gedaagde partij] (die overigens in de woning woont samen met zijn broer en diens minderjarige kind). Het gevorderde wordt dan ook afgewezen.
4.9.
In het feit dat partijen ex-partners zijn, wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
520 \ 40141