ECLI:NL:RBGEL:2022:864

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
395663
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke bescherming van de vormgeving van de Land Rover Defender in het kader van een kort geding tussen Jaguar Land Rover Ltd en INEOS Automotive Ltd

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland werd behandeld, vorderde Jaguar Land Rover Ltd (JLR) in kort geding dat INEOS Automotive Ltd (INEOS) zou worden bevolen om met onmiddellijke ingang te staken met de productie en verkoop van de Grenadier, een voertuig dat volgens JLR inbreuk zou maken op hun auteursrechten met betrekking tot de vormgeving van de Land Rover Defender. JLR stelde dat de Defender Vormgeving en de Geschouderde Basisvorm auteursrechtelijke bescherming genieten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze vormgeving niet voldoet aan de eisen voor auteursrechtelijke bescherming. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Defender Vormgeving geen oorspronkelijk karakter heeft en niet kan worden beschouwd als een werk in de zin van de Auteurswet. JLR had niet voldoende aangetoond dat de vormgeving van de Defender een eigen oorspronkelijk karakter draagt en dat het werk voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd. De vorderingen van JLR werden afgewezen, en JLR werd veroordeeld in de proceskosten van INEOS, die op € 15.676,00 werden begroot. De uitspraak vond plaats op 16 februari 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/395663 / KG ZA 21-395
Vonnis in kort geding van 16 februari 2022
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
JAGUAR LAND ROVER LTD,
gevestigd en kantoorhoudende te Whitley, Verenigd Koninkrijk,
eiseres,
advocaten mrs. S.A. Klos en A. Ringnalda te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
INEOS AUTOMOTIVE LTD,
gevestigd te Lyndhurst, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde,
advocaten mrs. K.Th.M. Stöpetie en H.W.J. Lambers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna JLR en Ineos worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 24
  • de aanvullende producties 25 en 26 van JLR
  • de aanvullende producties 27 tot en met 34 van JLR
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 10 van Ineos
  • de aanvullende producties 11 tot en met 13 van Ineos
  • de aanvullende producties 14 en 15 van Ineos
  • de brief met kostenspecificatie en aanvullende productie 35 van JLR
  • de kostenspecificatie van Ineos
  • de mondelinge behandeling van 19 januari 2022
  • het herstelexploot van de dagvaarding van JLR
  • de pleitnota van JLR
  • de vergrote overzichten van een aantal in de dagvaarding opgenomen afbeeldingen van JLR
  • de handgeschreven pleitaantekeningen van Ineos
  • de na de zitting uitgewerkte pleitaantekeningen van Ineos.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
JLR is een grote producent van luxe personenauto’s en brengt in dat kader onder meer het automerk Land Rover op de markt.
2.2.
Vanaf de jaren ’50 hielden (onder meer) de heren [naam1] en [naam2] zich bezig met productvormgeving binnen het Land Rover concern. In 1948 kwam de Land Rover Series I op de markt. In 1958 werd de Series I opgevolgd door de Land Rover Series II, welk model tot 1971 is geproduceerd. Vanaf 1971 is de Land Rover Series III geproduceerd, welk model in 1983 is opgevolgd door de Land Rover Series IV. De Series IV werd aanvankelijk verhandeld onder de namen ‘Ninety’ en ‘One Ten’ (waarmee verwezen werd naar de lengte van de wielbasis) en vanaf de vroege jaren ’90 onder het sub-merk ‘Defender’ (hierna: de Defender). De verschillende Land Rover modellen zien er als volgt uit:
Land Rover Defender Series (2011)
2.3.
JLR heeft in 2015 besloten en aangekondigd de (massa)productie van de op dat moment in productie zijnde Defender met ingang van 2016 te staken.
2.4.
De Ineos Group is opgericht door eigenaar en voorzitter [naam3] . De Ineos Group houdt zich met name bezig met de gespecialiseerde chemische industrie. In de zomer van 2016 heeft [naam3] in de media aangekondigd dat Ineos een consumentenauto zal gaan ontwikkelen en op de markt zal gaan brengen onder de naam ‘Ineos Grenadier’. Het management van Ineos heeft in de periode daarna het management van JLR benaderd om te onderzoeken of JLR bereid was mee te werken aan het plan van Ineos om de Defender nieuw leven in te blazen. Daartoe leek JLR in eerste instantie bereid, maar de samenwerking van partijen op dat gebied is niet lang daarna gestaakt.
2.5.
Ineos heeft vervolgens in een zelf opgerichte fabriek in Engeland een prototype van de Grenadier ontworpen, die er als volgt uitziet:
2.6.
Vanaf eind september 2021 is het mogelijk om via een speciaal door Ineos voor de Grenadier opgerichte website een exemplaar van de Grenadier te reserveren. Voor Nederlandse geïnteresseerden bedragen de reserveringskosten € 450,00. Van deze mogelijkheid wordt sindsdien gebruik gemaakt.
2.7.
JLR heeft Ineos na kennisname daarvan gesommeerd de productie en voorgenomen verkoop van de Grenadier te staken en gestaakt te houden vanwege een vermeende auteursrechtinbreuk van de vormgeving van de Grenadier van Ineos op de vormgeving van de Defender van JLR. Namens Ineos is daarop bij brief van 9 augustus 2021 afwijzend gereageerd.
2.8.
Ineos is voornemens de Grenadier medio 2022 in Nederland op de markt te brengen.

3.Het geschil

3.1.
JLR vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Ineos te bevelen met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, te staken en gestaakt te houden iedere (verdere) inbreuk op de auteursrechten van JLR met betrekking tot de Defender Vormgeving, althans de auteursrechten van JLR met betrekking tot de Defender Vormgeving en de Geschouderde Basisvorm, meer in het bijzonder door te staken en gestaakt te houden iedere (verdere) handeling bestaande uit het importeren, exporteren, produceren, adverteren, verhandelen en/of verkopen van het in het lichaam van de dagvaarding beschreven en afgebeelde Grenadier voertuig, en/of van ieder ander voertuig met een vormgeving die identiek is aan of qua totaalindrukken overeenstemt met de Defender Vormgeving en/of de Geschouderde Basisvorm zoals beschreven en afgebeeld in het lichaam van de dagvaarding, dit alles op straffe van een dwangsom van € 500.000,00 voor elke handeling waarmee dit bevel wordt geschonden of - zulks ter keuze aan JLR - voor ieder exemplaar van een product waarmee het bevel wordt geschonden;
II. Ineos op de voet van artikel 1019h Rv te veroordelen in de volledige door JLR gemaakte kosten van dit geding.
3.2.
Ineos voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid

4.1.
Dit kort geding heeft een internationaal karakter. Zowel JLR als Ineos is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De rechtsmacht ten aanzien van dit geschil werd tot de verwezenlijking van de Brexit op 1 februari 2020 geregeld in de Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), oftewel de Brussel I-bis verordening. De overgangsperiode die nadien gold, is geëindigd op 31 december 2020. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen, moet sindsdien worden beoordeeld aan de hand van het Nederlandse recht. Artikel 6 aanhef en onder e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Het begrip ‘verbintenis uit onrechtmatige daad’ moet in dat verband als een autonoom begrip worden beschouwd, waaronder elke rechtsvordering valt die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5 aanhef en onderdeel 1 EEX-verdrag. De onderhavige zaak heeft betrekking op de mogelijke aansprakelijkheid van Ineos voor schade ontstaan door vermeend inbreukmakend handelen ten aanzien van auteursrechten van JLR op vormgeving door het op de markt brengen van een gelijkend voertuig als de Defender en valt aldus onder het bereik van dit artikel. Nu Land Rover onweersproken heeft gesteld dat Ineos kenbaar heeft gemaakt medio 2022 de eerste exemplaren van die auto op de Nederlandse markt te brengen, is aannemelijk dat het schadebrengende feit zich in Nederland zal (gaan) voordoen. Dit alles leidt ertoe dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de relatieve bevoegdheid heeft op de voet van artikel 99 lid 1 Rv als hoofdregel te gelden dat bevoegd is de rechter van de woonplaats van de gedaagde. Artikel 102 Rv bepaalt vervolgens dat in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Nu Ineos voornemens is haar auto op de Nederlandse markt te brengen en deze auto aldus tevens in het arrondissement van de rechtbank Gelderland zal worden aangeboden en verkocht, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, (mede) bevoegd.
Toepasselijk recht
4.3.
De vraag welk recht op dit internationale geschil van toepassing is, is geregeld in de Berner Conventie (BC) waarbij zowel het Verenigd Koninkrijk als Nederland zijn aangesloten. Artikel 3 lid 1 BC bepaalt dat in ieder geval bescherming genieten (i) de auteurs die onderdaan zijn van één van de landen van de Unie voor hun al dan niet gepubliceerde werken en (ii) werken die voor het eerst (mede) in een aangesloten land zijn gepubliceerd. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat auteurs van door de BC beschermde werken in elk bij de Conventie aangesloten land de rechten genieten die aldaar aan de eigen onderdanen worden verleend. De BC geeft, onafhankelijk van het al dan niet bestaan van bescherming in het land van herkomst, in ieder aangesloten land een recht in omvang en in werking gelijk aan hetgeen de eigen wetgeving van het aangesloten land bij rechtstreekse toepasselijkheid van die wetgeving aan diens onderdanen verleent.
Auteursrechtelijke bescherming
4.4.
Met inachtneming van het voorgaande ligt dan de vraag voor of in het onderhavige geval sprake is van een door de BC beschermd werk en zo ja, aan wie de daarop rustende auteursrechten toekomen. Voorop staat dat JLR ter zitting heeft verduidelijkt dat het gestelde werk in kwestie de zogenaamde ‘Defender Vormgeving’ betreft en daarnaast de volgens haar voor de Land Rover II en volgende series zo kenmerkende ‘Geschouderde Basislijn’. Deze vormgeving en schouderlijn zijn volgens JLR voor het eerst samengekomen in de Defender die in 1983 voor het eerst op de markt is gebracht en deze (combinatie van) vormgeving en schouderlijn heeft JLR door middel van in totaal zeventien in de dagvaarding onder A tot en met Q omschreven kenmerken gedefinieerd. Deze kenmerken zullen in het kader van dit kort geding tezamen worden beschouwd als het gestelde werk in kwestie. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat dat werk voor het eerst is geopenbaard in het thuisland van JLR, te weten het Verenigd Koninkrijk. Daarmee is reeds voldaan aan artikel 3 lid 1 BC en kan het antwoord op de vraag of, en zo ja waar, het werk al dan niet binnen dertig dagen daarna verder nog is geopenbaard in het midden blijven.
4.5.
De vraag of het gestelde werk van zodanige aard is dat dit onder de BC bescherming geniet, dient te worden beoordeeld aan de hand van het recht van het land waar de bescherming wordt ingeroepen. Dat is in dit geval het Nederlandse recht en meer specifiek de bepalingen uit de Auteurswet (Aw). Om als auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw te kunnen worden aangemerkt, moet het voortbrengsel in kwestie oorspronkelijk zijn, dat wil zeggen niet ontleend zijn aan een ander werk, en een eigen intellectuele schepping zijn van de maker die de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het werk. Het moet met andere woorden gaan om een voortbrengsel met een ‘eigen oorspronkelijk karakter’ die de ‘persoonlijke stempel van de maker’ draagt, welk criterium op hetzelfde neerkomt als de volgens het Europese Hof van Justitie benodigde ‘eigen intellectuele schepping’ als verwoord in het Infopaq 1-arrest (HvJ EG 16 juli 2009,
NJ2011/288
(Infopaq/Danske Dagblades Forening)) en in het latere Cofemel-arrest (HvJ EU 12 september 2019,
NJ2020/90
(Cofemel/G-Star Raw)). Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet (HR 22 februari 2013,
NJ2013/501
(Stokke/H3 Products)). Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen (HR 30 mei 2008,
NJ2008/556
(Erven Endstra/Nieuw Amsterdam)). De keuzes van de maker mogen niet louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze (HvJ EU 11 juni 2020,
NJ2021/175
(Brompton Bicycle)). Verder geldt dat de enkele omstandigheid dat het werk of bepaalde elementen daarvan, passen binnen een bepaalde mode, stijl of trend niet betekent dat het werk of deze elementen zonder meer onbeschermd zijn. Het gaat erom of de vormgeving van de (combinatie van de) verschillende elementen zodanig is, dat aangenomen kan worden dat met het ontwerp door de maker op voldoende eigen wijze uiting is gegeven aan de vigerende stijl, trend of mode (HR 22 februari 2013,
NJ2013/501
(Stokke/H3 Products)). Daarbij is niet vereist dat de maker bewust een werk heeft willen scheppen en bewust creatieve keuzes heeft gemaakt (HR 30 mei 2008,
NJ2008/556 (
Erven Endstra/Nieuw Amsterdam).
4.6.
Met inachtneming hiervan, wordt als volgt overwogen. JLR stelt dat de Defender Vormgeving onder andere bestaat uit de hierna in woorden bij benadering omschreven en schematisch in context afgebeelde, door de ontwerper gekozen en gecombineerde elementen:
4.7.
JLR stelt zich primair op het standpunt dat de hiervoor beschreven Defender Vormgeving als geheel een zelfstandig werk vormt ten aanzien waarvan zij zelfstandige auteursrechtelijke bescherming kan inroepen. De vraag of eenzelfde bescherming zou kunnen worden ingeroepen ten aanzien van de eerdere Land Rover Series I, II en III heeft JLR in dit kort geding expliciet niet voorgelegd. Volgens JLR is specifiek met de vormgeving van de Series IV, later omgedoopt tot de Defender, in 1983 een nieuw oorspronkelijk werk ontstaan. De voorzieningenrechter overweegt dat om dat te kunnen aannemen, in ieder geval is vereist dat de Defender Vormgeving een eigen oorspronkelijk karakter draagt en de persoonlijke stempel van de maker weerspiegelt.
Vaststaat dat de Defender een zoveelste telg is in de Land Rover Series, die zijn oorsprong kent in 1948 met de Series I en in de jaren daarna is voortgezet met de opvolgende Series II (1958), III (1971) en uiteindelijk IV (1983), telkens herkenbaar aan de volgens JLR karakteristieke Geschouderde Basisvorm. Op de overgelegde afbeeldingen van deze Series, zoals hiervoor ook weergegeven onder 2.2., is ook te zien dat vanaf 1958 elke opvolgende Serie is gebaseerd -en voortbouwt- op de daaraan voorafgaande Serie, zoals JLR ook zelf betoogt. Aangenomen moet worden dat (de rechtsvoorganger van) JLR in 1958 als het ware een basismodel Land Rover heeft ontwikkeld, welk model in de loop der jaren op verschillende manieren verder is (door)ontwikkeld en gemoderniseerd. Hoewel JLR stelt dat in het ontwerpproces ten aanzien van de Defender een zodanige combinatie van ontwerpkeuzes is gemaakt dat daarmee een nieuw oorspronkelijk werk is ontstaan dat de persoonlijk stempel van de maker draagt, moet op basis van het vorenstaande worden geconstateerd dat het overgrote deel van die ontwerpkeuzes, zo niet alle, reeds in een eerder stadium zijn gemaakt en ook zijn toegepast in de aan de Defender voorafgaande Land Rover Series. Volgens Ineos zijn de wijzigingen die door de jaren heen aan de Land Rover Series I, Series II en Series III zijn aangebracht zodanig gering en enkel van technische aard, althans uit noodzaak voor het bewaken van de verkeersveiligheid geboren, dat de
overall shapevan de verschillende Land Rover modellen ook met de introductie van de Series IV/de Defender in essentie onveranderd is gebleven. Uit diverse door Ineos overgelegde stukken volgt dat JLR dat standpunt in eerder gevoerde procedures over vormmerken op de Land Rover in het Verenigd Koninkrijk ook zelf ondubbelzinnig heeft ingenomen. Hoewel duidelijk is dat die uitlatingen van JLR in het kader van andersoortige procedures hebben plaatsgevonden, onderschrijft het het standpunt van Ineos dat de totaalindruk (vormgeving inclusief ‘geschouderde’ basisbelijning) van de Land Rover Series - waarvan vrijwel alle door JLR beschreven elementen van de Defender Vormgeving al vanaf 1958 in de verschillende Land Rover Series in meer of minder prominente vorm zichtbaar zijn - in essentie steeds dezelfde is gebleven. Dat dat niet zo is, heeft JLR in het kader van dit kort geding onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
4.8.
JLR heeft er bovendien uitdrukkelijk voor gekozen het werk waarvoor zij bescherming claimt niet vast te pinnen op één bepaald model Defender, die in 1983 voor het eerst op de markt is gebracht. In plaats daarvan heeft JLR in totaal zeventien elementen omschreven (waaruit volgens JRL in punt 21 van de dagvaarding de Defender Vormgeving
onder anderebestaat), welke elementen vanaf 1983 tot 2016, zo blijkt uit de overgelegde stukken, in wisselende samenstelling op de diverse Defender modellen zijn toegepast. Hoewel JLR daarmee kennelijk heeft getracht de beschermingsomvang van de Defender Vormgeving zou groot mogelijk te maken, heeft dit tot gevolg dat het werk waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt geclaimd als zodanig niet voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd. Met de Defender Vormgeving beoogt JLR in wezen om auteursrechtelijke bescherming in te roepen van de totaalindruk van een soort ‘fluïde’ vormgeving van een auto, welke vormgeving niet alleen al grotendeels bestond, maar die tussen 1983 en 2016 ook steeds net een andere aangepaste (uitings)vorm heeft gekregen in de diverse Defender modellen en dus feitelijk is geabstraheerd van één specifiek model Defender. Dat zou in dat geval betekenen dat elk model in kwestie na iedere uiterlijke aanpassing telkens opnieuw aan de auteursrechtelijke toets van het hebben van een eigen oorspronkelijk karakter en het dragen van de persoonlijke stempel van de maker moet worden onderworpen om te kunnen beoordelen of daaraan bescherming toekomt en dat is niet wat in dit kort geding voorligt.
Conclusie
4.9.
In de gegeven omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de Defender Vormgeving waarop JLR in het kader van dit kort geding een beroep doet als zodanig geen oorspronkelijk karakter heeft, niet op basis van vrije creatieve keuzen het persoonlijk stempel van de maker draagt en onvoldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd. Daarmee is geen sprake van een werk als bedoeld in de Auteurswet en komt de hiervoor bedoelde Defender Vormgeving niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking. Het antwoord op de vraag wie als maker van deze vormgeving dient te worden beschouwd, kan dan ook in het midden blijven.
4.10.
Subsidiair stelt JLR dat als geen sprake is van een nieuw oorspronkelijk werk, de Defender Vormgeving in ieder geval kwalificeert als bewerking in de zin van artikel 10 lid 2 Aw. JLR beroept zich ter bescherming van de Defender Vormgeving tegen de nabootsing daarvan door de Grenadier van Ineos zowel op de auteursrechten die rusten op de zogenaamde Geschouderde Basisvorm als op de bewerking zelf. Op basis van het hiervoor overwogene acht de voorzieningenrechter het echter voldoende aannemelijk dat de Defender Vormgeving niet als bewerking kan worden aangemerkt, omdat deze vormgeving niet voldoet aan de aan een werk te stellen eisen. Dat haar voorgangers, althans in ieder geval de Series I (1948) dan wel II (1958), wel aan die eisen voldoen, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld, omdat die vraag zoals gezegd niet voorligt. Op dit moment moet dan ook worden geconcludeerd dat de Defender Vormgeving geen bewerking is, maar een nieuwe generatie van de Land Rover Series zoals die sinds 1948 op de markt worden gebracht en van welke (eerdere) Series JLR met de Defender nadrukkelijk geen afstand heeft genomen. Ook aan de Geschouderde Basisvorm komt geen auteursrechtelijke bescherming toe, omdat ook deze vorm reeds onderdeel was van de eerdere Land Rover Series die aan de uiteindelijke Defender vooraf zijn gegaan en in het kader van de in dit geding centraal staande Defender Vormgeving dus niet als nieuw en oorspronkelijk kan worden beschouwd. Dit leidt ertoe dat ook de subsidiaire grondslag van de vorderingen van JLR niet tot toewijzing daarvan kan leiden.
4.11.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen en verweren van partijen, waaronder de vraag of de Grenadier van Ineos een werk is waaraan auteursrechtelijke bescherming toekomt, in het kader van dit kort geding geen bespreking meer.
Proceskosten
4.12.
JLR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ineos maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. Op de voet van artikel 1019h Rv wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Ineos heeft de door haar gevorderde kosten op zichzelf voldoende gespecificeerd, maar de verschuldigdheid van deze kosten wordt door JLR weersproken. Voor de redelijkheid en evenredigheid van de advocaatkosten zal aansluiting worden gezocht bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). Gelet op al het voorgaande kwalificeert de zaak als een normaal kort geding waarvoor een maximum geldt van
€ 15.000,00 (exclusief verschotten). Dat in deze zaak sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat van het indicatietarief moet worden afgeweken, acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd. Daarom zullen de proceskosten tot op heden worden begroot op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat
Totaal € 15.676,00
4.13.
Ineos heeft daarnaast nog een bedrag van € 42.560,52 aan kosten voor deskundige [naam deskundige] gevorderd. Deze deskundige heeft op verzoek van Ineos een schriftelijke reactie gegeven op de door JLR als productie 35 overgelegde Legal Note. Ook voor deze kosten heeft te gelden dat deze enkel voor toewijzing in aanmerking komen als deze als redelijk en evenredig worden beschouwd. Dat is niet het geval. De verklaring van de heer [naam deskundige] telt een krappe vier pagina’s en is (kennelijk) bedoeld als verduidelijking van het recht dat geldt in het Verenigd Koninkrijk. Ineos heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd wat de noodzaak van het overleggen van deze verklaring was, hetgeen gelet op de hoogte van de daarvoor gemaakte kosten wel op zijn plaats was geweest. De opgevoerde kosten voor de deskundige komen gelet op dit alles niet redelijk en evenredig voor, waardoor dit onderdeel van de gevorderde (proces)kosten zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Land Rover tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Ineos tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 15.676,00, waarin begrepen € 15.000,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 16 februari 2022.