ECLI:NL:RBGEL:2022:851

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
05.257548.18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorzichtig handelen van schipper leidt tot zwaar lichamelijk letsel van matroos

Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als schipper van het motorschip '[naam 1]' op 14 februari 2018 in Tolkamer, in de vluchthaven van Lobith, onvoorzichtig heeft gevaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gehandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor een matroos aan boord van het naastgelegen schip '[naam 2]'. De verdachte had niet voldoende geverifieerd of zijn schip volledig los was van het andere schip voordat hij achteruit voer. Dit leidde tot een situatie waarin de eindstrop van een touw, waarmee de schepen nog aan elkaar verbonden waren, tegen het been van de matroos sloeg, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, en dat er sprake was van aanmerkelijke schuld. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 60 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank weigerde ook het verzoek van de verdediging om getuige '[getuige 1]' te horen, omdat de verklaring van deze getuige niet van doorslaggevend belang was voor de bewezenverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.257548.18
Datum uitspraak : 17 februari 2022
Tegenspraak (art. 279 Sv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1954 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. J. Steenbrink, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2018 te Tolkamer in de gemeente Zevenaar, in de uitoefening van zijn beroep, als schipper van vaartuig, te weten het motorschip “ [naam 1] ”, daarmee in de vluchthaven van Lobith
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gevaren, hierin bestaande dat verdachte,
-terwijl dat schip “ [naam 1] ” nog niet (geheel) los was van het schip “ [naam 2] ”, waaraan zijn schip “ [naam 1] ” gemeerd had gelegen-, met een gelet op de plaatselijke situatie en/of omstandigheden te grote snelheid met dat schip “ [naam 1] ” achteruit heeft geslagen en/of achteruit is gevaren en/of
door welk hard achteruit slaan en/of achteruit varen het touw, waarmee die schepen nog aan elkaar verbonden waren, zodanig om een bolster van de “ [naam 2] ” is getrokken, dat de eindstrop van dat touw tegen het (rechter) been van [slachtoffer] , matroos aan boord van de “ [naam 2] ”, is geslagen
door welke gedragingen het aan zijn, verdachte schuld te wijten is, dat een ander (voormelde [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke of verhindering in de uitoefening van diens ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2018 te Tolkamer in de gemeente Zevenaar, als schipper van vaartuig, te weten het motorschip “ [naam 1] ” , daarmee in de vluchthaven van Lobith, heeft gevaren en
in strijd met het gestelde in artikel 1.04 van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, -ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement-, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goede zeemanschap werden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat het leven van personen in gevaar wordt gebracht,
door met een, gelet op de plaatselijke situatie en/of omstandigheden, te grote snelheid met dat schip “ [naam 1] ” achteruit te slaan en/of achteruit te varen, -terwijl dat schip “ [naam 1] ” nog niet (geheel) los was van het schip “ [naam 2] ”, waaraan zijn schip “ [naam 1] ” gemeerd had gelegen-,
ten gevolge waarvan dat andere schip “ [naam 2] ” mee naar achteren is getrokken en/of waardoor de bakboord voorzijde van “de [naam 2] ” tegen de stuurboord voorzijde van de “ [naam 1] ” is getrokken en/of
door welk hard achteruit slaan en/of achteruit varen het touw, waarmee die schepen nog aan elkaar verbonden waren, zodanig om een bolster van de “ [naam 2] ” is getrokken, dat de eindstrop van dat touw tegen het (rechter) been van [slachtoffer] , matroos aan boord van de “ [naam 2] ” , is geslagen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, waarbij zij uitgaat van aanmerkelijke schuld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe betoogd, kort samengevat, dat verdachte in zijn hoedanigheid van schipper van de [naam 1] niet aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en dat het niet aan zijn schuld is te wijten dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Niet staat vast dat verdachte met hoge snelheid achteruit is gevaren. Verder meende verdachte dat het schip geheel los was. Hij vertrouwde daarbij op de verklaring van zijn deksman [getuige 1] dat alles los was en mocht daar ook redelijkerwijs op vertrouwen.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij als matroos werkzaam was aan boord van motorvrachtschip de [naam 2] . Op 13 februari 2018 rond 21.30 uur kwam het schip de [naam 2] aan in de vluchthaven van Lobith. Na contact met de post Millingen is de [naam 2] naast de [naam 1] gaan liggen, aan stuurboordzijde van de [naam 1] . Rond 22.30 uur meerde het schip de [naam 3] langszijde af. Rond 06.00 uur hoorde [slachtoffer] de boegschroef van de [naam 2] starten. Volgens afspraak met de schipper is hij opgestaan. De schipper zei tegen hem dat hij naar voren moest om de voordraad los te maken en daarna het steekeind. Bij het losmaken van de voordraad kwam hij de matroos van de [naam 1] tegen die zich excuseerde omdat hij niet had geholpen. [slachtoffer] heeft de voordraad op het voordek gegooid om deze later op te schieten. Hij liep daarna naar het steekeind en hoorde de schipper via de intercom roepen: “is hij al los?”. Hij haalde de eindslag van de bolder en tegelijkertijd begon het touw te trekken. Hij hoorde het suizen van de draad langs de bolders en viel tegelijkertijd in het gangboord. Hij lag bij de bolderkast voor en zag toen dat zijn rechterbeen gebroken was. [2]
Uit een geneeskundige verklaring komt naar voren dat bij [slachtoffer] sprake was van een zeer ernstig open onderbeen letsel met breuken, wonden en weefselverlies. In ziekenhuis Rijnstate in Arnhem is een spoedoperatie verricht met het stelpen van bloedingen en het aanbrengen van een uitwendig frame. [slachtoffer] is daarna overgeplaatst voor een vervolgbehandeling. Tussen 15 februari 2018 en 19 maart 2018 is hij acht keer geopereerd. De geschatte duur van genezing is één jaar. [3]
[getuige 2] , schipper van de [naam 2] , heeft verklaard dat op 14 februari 2018, rond 05.55 uur, op zijn slaapkamerraam werd geklopt. Meestal is dat een langsliggende schipper die wil vertrekken. [getuige 2] heeft toen het schip vaarklaar gemaakt en de boegschroef aangezet, waardoor zijn matroos werd gewekt. Hij heeft aan zijn matroos uitgelegd wat de bedoeling was. Om de voortros los te maken, moest de matroos overstappen op de [naam 1] . Toen [getuige 2] de achtertros had losgemaakt en in de stuurhut kwam, was de matroos nog bezig met het losmaken. Op een gegeven moment zag [getuige 2] dat het schip de [naam 3] los en vrij lag. De [naam 2] lag nog vast met een steekeind. [getuige 2] zag dat de [naam 1] naar achteren voer. Hij kon vanuit de stuurhut niet zien hoe ver zijn matroos was met het ontmeren. Toen de [naam 1] veertien meter naar achter was gevaren voelde [getuige 2] aan zijn schip dat deze nog vast zat. Ze werden mee naar achteren getrokken. Via de intercom hoorde [getuige 2] het touw van de eindslag langs de bolder zoeven. Hij zag aan de beweging van de [naam 1] dat deze behoorlijk gang maakte. Hij hoorde een schreeuw van zijn matroos en zag hem in elkaar zakken. Hij is naar zijn matroos gelopen en zag dat hij aan zijn been was geraakt. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat het vertrek van de [naam 1] buiten alle proporties was. Gebruikelijk is dat iemand pas vertrekt nadat het schip naast hem heeft ontmeerd en op enige dwarsafstand is. Vervolgens sla je langzaam achteruit, stapvoets. Maar de [naam 1] ging zonder overleg zeer snel achteruit. [4]
[getuige 3] , schipper van de [naam 3] (het buitenste schip), heeft verklaard dat hij op
13 februari 2018 rond 23.00 uur naast de [naam 2] in de vluchthaven van Lobith was aangemeerd. Rond 05.00 uur werd hij gewekt door geblaf van honden en geschreeuw in het Duits, komende vanaf de [naam 1] . Ook hoorde hij dat de [naam 1] zijn motor startte. Omstreeks 06.00 uur hoorde hij dat de schipper van de [naam 2] op het raam klopte. Hij heeft vervolgens het schip vaargereed gemaakt. Toen [getuige 3] naar de stuurhut liep, hoorde hij dat de [naam 1] zijn direct omkeerbare motor vol gas achteruit liet draaien. Tegelijkertijd zag hij de [naam 1] snel achteruit varen. De [naam 1] trok de [naam 2] achteruit waardoor de bakboordzijde van de [naam 2] hard tegen de stuurboordzijde van de [naam 1] kwam. [getuige 3] heeft voorts verklaard dat hij nooit heeft meegemaakt dat een schip op deze manier vertrekt. Het is gebruikelijk dat je ontmeert en dat je van buitenaf rustig vertrekt. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij 47 jaar schipper is en zes jaar eigenaar is van de [naam 1] . Hij is op 13 februari om ongeveer 19.30 uur aangekomen in de vluchthaven van Lobith. Hij wilde de volgende morgen om 06.00 uur vertrekken. Hij heeft zijn vertrek kenbaar gemaakt door op de ramen te kloppen van de schepen naast hem en te zeggen dat hij wilde vertrekken. [6]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte met zijn schip de [naam 1] op 13 februari 2018 omstreeks 19:30 uur is aangemeerd in de vluchthaven in Lobith. In de loop van de avond zijn achtereenvolgens de [naam 2] en de [naam 3] tegen de [naam 1] aangemeerd. De volgende ochtend omstreeks 06:00 uur heeft verdachte kenbaar gemaakt dat hij wilde vertrekken. De schipper van de [naam 3] heeft zijn schip ontmeerd. Voordat de matroos van de [naam 2] klaar was met het ontmeren, is de [naam 1] achteruit gevaren. Daardoor is de eindslag van een touw, die [slachtoffer] (matroos van de [naam 2] ) net aan het losmaken was, tegen diens been geslagen. [slachtoffer] heeft daarbij een ernstige open beenbreuk opgelopen waaraan hij in korte tijd meerdere keren is geopereerd.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het letsel dat [slachtoffer] bij het incident heeft opgelopen moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verdachte enig strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 308 Sr heeft een andere betekenis dan het begrip schuld dat in het normale spraakgebruik wordt gehanteerd. Van schuld is sprake als een verdachte een bepaald gevolg (bijvoorbeeld letsel of de dood) evident niet heeft willen veroorzaken, maar hem dat gevolg toch verweten kan worden, omdat hij anders had kunnen en moeten handelen. Daarbij is niet elke fout die iemand maakt voldoende om in strafrechtelijke zin te kunnen spreken van schuld. Het moet gaan om een verwijtbare, evidente, grotere fout. Anders gezegd: er moet minimaal sprake zijn van ‘aanmerkelijke schuld’ om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Uit vaste rechtspraak volgt dat hierbij moet worden gekeken naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen is niet redengevend voor de mate van schuld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de snelheid
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam vast staat dat verdachte met de [naam 1] , gelet op de omstandigheid dat hij aan het ontmeren was en gelet op de plaatselijke situatie op dat moment, namelijk dat hij afgemeerd had gelegen tussen de kade en de [naam 2] , met te grote snelheid achteruit is gevaren. [getuige 3] , schipper van de [naam 3] , heeft immers verklaard dat hij hoorde dat de [naam 1] zijn direct omkeerbare motor vol gas achteruit liet draaien en dat hij zag dat de [naam 1] snel achteruit voer. En [getuige 2] , schipper van de [naam 2] , heeft verklaard dat hij aan de beweging van de [naam 1] zag dat deze behoorlijk gang maakte. De [naam 1] ging volgens [getuige 2] zeer snel achteruit, wat volgens hem ongebruikelijk is. [getuige 3] heeft verder nog verklaard dat hij nooit heeft meegemaakt dat een schip op die manier vertrekt. Dat de [naam 1] , in de gegeven omstandigheden, niet hard achteruit is gevaren, zoals verdachte heeft verklaard, is dan ook niet aannemelijk.
Ten aanzien van het losmaken van de [naam 1] en de [naam 2]
Volgens [getuige 2] heeft het ontmeren niet plaatsgevonden volgens de regels van “goed zeemanschap”. De schipper van de [naam 1] had zich ervan moeten overtuigen dat de [naam 2] ontmeerd was en dat het schip geheel vrij lag, ofwel dat er sprake was van een dwarsafstand. Vervolgens had hij met geringe snelheid langzaam achteruit moeten varen. [getuige 2] meent dat het ook niet in de lijn der verwachting lag dat hij achteruit ging varen, omdat dat meestal op volgorde van buitenaf gaat. Ook heeft de schipper niet gecommuniceerd per marifoon. Dat is volgens [getuige 2] gebruikelijk als van de ongeschreven regel wordt afgeweken. [7]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 14 februari 2018 omstreeks 2:00 uur aan boord van de [naam 1] was gekomen. Om ongeveer 05.35 uur moest hij de hoofdmotor gereed maken voor vertrek. Na de machinekamer moest hij de touwen losmaken. De schipper had gezegd: “mach mal los”. Daaronder verstond [getuige 1] dat hij in ieder geval de kant van de steiger los moest maken. Hij heeft de matroos van de [naam 2] nog geholpen om de voordraad los te maken. Hij ging ervan uit dat die matroos de andere draden wel los zou maken. Hij meldde de schipper bij elke draad dat die los was. Hij gelooft niet dat hij de schipper gemeld heeft dat hij de voordraad van de [naam 2] heeft losgemaakt, maar de schipper heeft daarom ook niet gevraagd. [8]
Volgens de verbalisant is het de gewoonte dat bij een vertrekkend schip iedere bemanning zijn eigen schip losmaakt. [9]
Verdachte heeft verklaard dat zijn deksman [getuige 1] (
rechtbank: [getuige 1]) had doorgegeven dat alles los was en dat hij erop heeft vertrouwd dat dat ook zo was.
De rechtbank overweegt dat op basis van de bewijsmiddelen vaststaat dat de [naam 2] nog niet los en op enige dwarsafstand was van de [naam 1] op het moment dat de [naam 1] naar achteren voer.
Verder kan naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van deksman [getuige 1] worden opgemaakt dat hij verdachte mogelijk, maar niet zeker, heeft gemeld dat de voordraad van de [naam 2] was losgemaakt. Waar het gaat om het steekeind (de eindslag) van de [naam 2] , ging hij er vanuit dat, nadat hij de [naam 1] aan de kant van de steiger had losgemaakt en de matroos van de [naam 2] had geholpen met de voordraad, die matroos de andere draden wel los zou maken. Dit impliceert dat hij heeft aangenomen, maar niet heeft geverifieerd, dat ook het steekeind nog losgemaakt zou worden. Hieruit kan gevoeglijk worden opgemaakt dat hij dus ook niet specifiek aan verdachte heeft gemeld dat het steekeind was losgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in de gegeven omstandigheden, zoals deze naar voren komen uit de voormelde bewijsmiddelen, ervan had moeten vergewissen dat de [naam 1] daadwerkelijk los was van de [naam 2] . Uit de voornoemde verklaringen van schippers [getuige 2] en [getuige 3] en uit de opmerking van de verbalisant kan worden opgemaakt dat het ontmeren normaal gesproken op volgorde van buitenaf gaat en dat elke bemanning zijn eigen schip losmaakt. [getuige 1] heeft niet specifiek gemeld dat het steekeind los was en verdachte had dan ook niet de conclusie kunnen en mogen trekken dat de [naam 1] los was van de [naam 2] . Dit geldt temeer nu verdachte vanuit zijn stuurhut had kunnen en, gelet op zijn verantwoordelijkheid in deze, ook had moeten zien dat er, op het moment dat hij achteruit voer, nog geen dwarsafstand was tussen de [naam 1] en de [naam 2] en het dus mogelijk was dat de [naam 1] nog niet los was van de [naam 2] .
In dit verband overweegt de rechtbank voorts nog dat, ook als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte, inhoudende dat [getuige 1] heeft gemeld dat “alles los was”, verdachte aan die mededeling niet het vertrouwen had mogen ontlenen dat de [naam 1] ook daadwerkelijk was losgemaakt van de [naam 2] . Zoals gezegd, is het gebruikelijk dat elke bemanning zijn eigen schip ontmeert. [getuige 1] was dus enkel verantwoordelijk voor het ontmeren van de [naam 1] aan de bakboordzijde, de kant van de steiger. [slachtoffer] was verantwoordelijk voor het ontmeren van de [naam 2] aan de bakboordzijde, de kant waaraan de [naam 2] vast lag aan de [naam 1] . Indien [getuige 1] heeft gemeld dat alles los was, dan had verdachte er nog altijd rekening mee moeten houden dat hij daarmee bedoelde dat hij klaar was met het losmaken van het schip aan de bakboordzijde, de kant waarvoor hij verantwoordelijk was. Ook hier geldt dit te meer nu verdachte vanuit zijn stuurhut had kunnen en, gelet op zijn verantwoordelijkheid in deze, ook had moeten zien dat er, op het moment dat hij achteruit voer, nog geen dwarsafstand was tussen de [naam 1] en de [naam 2] , en het dus mogelijk was dat de [naam 1] nog niet los was van de [naam 2] .
De rechtbank concludeert, gelet op het voorgaande, dat verdachte het ongeval had kunnen voorkomen als hij zich ervan had vergewist dat zijn schip aan beide zijden los en vrij lag. Dit heeft hij, hoewel dit op zijn weg lag, onvoldoende gedaan. Terwijl de [naam 1] nog niet los was van de [naam 2] en er (daarom) ook nog geen dwarsafstand was tussen de beide schepen, is hij met een in de gegeven omstandigheden te grote snelheid achteruit gevaren. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen (c.q. nalaten) van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt. Verdachte heeft daarmee schuld aan het ongeval in de zin van artikel 308 Sr.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek om [getuige 1] als getuige te horen
De rechtbank stelt in dit verband allereerst het volgende vast.
Op 29 juli 2021 hebben mr. F.G.L. van Ardenne en mr. J.S. Bilgi zich gesteld als raadslieden voor verdachte. Deze raadslieden hebben ten aanzien van de geplande zitting op 2 september 2021 om meerdere redenen verzocht om aanhouding van de zaak. De rechtbank heeft het verzoek om aanhouding gehonoreerd, waarbij in overleg met de officier van justitie en de raadslieden is overeengekomen op 23 december 2021 een regiezitting te houden.
Op 15 december 2021 heeft de huidige raadsvrouw zich gesteld, waarna de eerstgenoemde raadslieden zich op 17 december 2021 hebben onttrokken. Op 22 december 2021 heeft de rechtbank een e-mail van de raadsvrouw ontvangen dat zij en verdachte niet ter terechtzitting van 23 december 2021 zouden verschijnen en dat er geen onderzoekswensen waren. De inhoudelijke behandeling is vervolgens vastgesteld op 3 februari 2022.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht [getuige 1] als getuige te horen indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de verdediging de getuige niet in enig stadium van het proces heeft kunnen ondervragen en het gewicht van zijn verklaring in het geval van een veroordeling ‘decisive’ of in ieder geval van ‘significant weight’ zal zijn.
De raadsvrouw heeft in dit verband toegelicht dat het niet eerder verzoeken om [getuige 1] te horen niet aan verdachte kan worden tegengeworpen. Verdachte bleek financieel niet genoeg draagkrachtig te zijn om de aanvankelijk aangezochte raadslieden te bekostigen. De daarop volgende zoektocht naar een andere advocaat nam veel tijd in beslag alsook de gang naar de Nederlandse Raad voor Rechtsbijstand. Daar komt bij dat verdachte de Nederlandse taal niet machtig is en dat niet kan worden verwacht dat hij in de aanloop van het proces, zonder rechtskundige bijstand en zonder kennis van het dossier een dergelijk verzoek doet aan de justitiële autoriteiten. Op het moment dat de raadsvrouw zich met verdachte op de zitting van 3 februari 2022 had voorbereid, was de tijd te kort om de in Tsjechië wonende [getuige 1] nog voorafgaand aan de zitting te horen.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 (ECLI:NL:HT:2021:576) volgt dat de omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken, op zichzelf geen grond biedt voor de afwijzing van een verzoek getuigen te horen. Ook de situatie dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, biedt op zichzelf geen grond voor de afwijzing van zo’n verzoek. Dat neemt volgens de Hoge Raad niet weg dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, wel een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
De Hoge Raad hanteert drie factoren die in onderling verband moeten worden beoordeeld:
de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt;
het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit;
het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De rechtbank dient aan de hand van deze factoren te beoordelen of het verzoek van de raadsvrouw om [getuige 1] te horen moet worden toegewezen.
Wat betreft de onder de punten 2 en 3 genoemde factoren overweegt de rechtbank dat de bewezenverklaring in hoofdzaak is gebaseerd op de verklaringen van schippers [getuige 2] en [getuige 3] , het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant, en de verklaring van matroos [slachtoffer] . Zoals hiervoor is overwogen heeft, ook als wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van verdachte, dat [getuige 1] heeft gemeld dat “alles los was”, te gelden dat verdachte op basis van die enkele mededeling, en gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid bij het ontmeren, niet had mogen aannemen dat de [naam 1] ook daadwerkelijk los was van de [naam 2] . Dit relativeert het gewicht dat toekomt aan de voor het bewijs gebruikte verklaring van [getuige 1] ; naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring in het geheel van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen van beperkt gewicht en in ieder geval niet ‘decisive’ of van ‘significant weight’.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdediging voldoende gelegenheid is geboden tot het horen van getuige [getuige 1] . De raadsvrouw heeft zich een week voor de op 23 december 2021 geplande regiezitting gesteld en het dossier heeft een beperkte omvang. Zij had daarom voorafgaande aan, dan wel op de regiezitting van 23 december 2021 het verzoek kunnen doen tot het horen van getuige [getuige 1] .
De rechtbank concludeert dat het verzoek van de raadsvrouw om [getuige 1] als getuige te horen moet worden afgewezen. Het niet kunnen horen van [getuige 1] levert geen schending van artikel 6 EVRM op.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 februari 2018 te Tolkamer in de gemeente Zevenaar, in de uitoefening van zijn beroep, als schipper van vaartuig, te weten het motorschip “ [naam 1] ”, daarmee in de vluchthaven van Lobith
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gevaren, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl dat schip “ [naam 1] ” nog niet (geheel) los was van het schip “ [naam 2] ”, waaraan zijn schip “ [naam 1] ” gemeerd had gelegen, met een gelet op de plaatselijke situatie en
/ofomstandigheden te grote snelheid met dat schip “ [naam 1] ” achteruit heeft geslagen en
/ofachteruit is gevaren en
/of
door welk hard achteruit slaan en
/ofachteruit varen het touw, waarmee die schepen nog aan elkaar verbonden waren, zodanig om een bolster van de “ [naam 2] ” is getrokken, dat de eindstrop van dat touw tegen het (rechter) been van [slachtoffer] , matroos aan boord van de “ [naam 2] ”, is geslagen
door welke gedragingen het aan zijn, verdachte schuld te wijten is, dat een ander (voormelde [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen
of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke of verhindering in de uitoefening van diens ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden. Verder heeft zij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft in dit verband naar voren gebracht dat verdachte zijn boot heeft verkocht en met zijn vrouw in Spanje van een klein pensioentje moet rondkomen. Verdachte heeft bijna 50 jaar gevaren en heeft nooit eerder schade of een ongeval veroorzaakt.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte, een ervaren beroepsschipper, heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval. Zijn schip lag aan de ene kant gemeerd aan een steiger en aan de andere kant was de [naam 2] tegen zijn schip aangemeerd. Hij is met te grote snelheid achteruit gevaren zonder zich er voldoende van te vergewissen dat het naast hem liggende schip los en vrij van hem lag en dat hij op een veilige manier kon vertrekken. Daardoor is de eindslag van een touw tegen een been van de matroos van de [naam 2] geslagen, waardoor de matroos zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat het nooit de bedoeling van verdachte is geweest dat een ongeval als dit zou plaatsvinden, neemt de rechtbank hem zijn onvoorzichtige en onoplettende handelen wel kwalijk. Het ongeval heeft, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring, grote impact gehad op het slachtoffer. Hij kampt nog steeds met de fysieke gevolgen van het ongeval. Het slachtoffer heeft beschreven dat hij in een woon-zorgcomplex woont en niet meer zal kunnen werken. Hij is afhankelijk geworden van een scootmobiel.
Uit de justitiële documentatie van 10 december 2021 komt naar voren dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank acht, gelet op de aard en ernst van het feit en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte daarom opleggen een taakstraf van 60 uur.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsvrouw om [getuige 1] als getuige te horen;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2022.
Mr. Vogel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur, Geografische afdeling Noord-Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2600-2018011568, gesloten op 12 juli 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , p. 30-31.
3.Geneeskundige verklaring, p. 43.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 27-28.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , p. 32-33.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 35-36.
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 28.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 38-39.
9.Proces-verbaal aanvaring, p. 25.