ECLI:NL:RBGEL:2022:7584

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/05/409908 / KG ZA 22-331
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over verplichtingen uit overeenkomsten van geldlening en verstrekking van financiële informatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen Placere Placet B.V. en verschillende vennootschappen van de Humphrey’s groep, waaronder HPN Beheer B.V. en Humphrey’s Beheer B.V. Het geschil is ontstaan uit overeenkomsten van geldlening die zijn gesloten tussen de partijen. Placere Placet vordert dat de gedaagden hun verplichtingen nakomen met betrekking tot het verstrekken van financiële informatie en aanvullende zekerheid. De achtergrond van de zaak ligt in de financiële problemen die de Humphrey’s groep heeft ondervonden, vooral door de coronacrisis, wat heeft geleid tot een gebrek aan aflossingen op de leningen. Placere Placet stelt dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven en vordert onder andere de toezending van resultaat- en balansrapporten, het jaarbudget en de originele polis van een overlijdensverzekering. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Placere Placet niet toewijsbaar zijn, omdat het spoedeisend belang ontbreekt en de gedaagden voldoende hebben aangetoond dat zij in de toekomst aan hun verplichtingen zullen voldoen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, aangezien een deel van de gevraagde gegevens pas kort voor de zitting is verstrekt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/409908 / KG ZA 22-331
Vonnis in kort geding van 22 december 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLACERE PLACET B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
eiseres,
advocaten mr. J.G.M. de Koning en mr. J.B.J. van der Kolk te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.P.N. BEHEER B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUMPHREY'S BEHEER B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HUMPHREY'S SCHEVENINGEN B.V.,
statutair gevestigd te Scheveningen, kantoorhoudend te Nijmegen,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaten mr. E.A.S. Jansen en mr. E. Sahhar te Nijmegen.
Partijen zullen hierna enerzijds Placere Placet en anderzijds gezamenlijk HPN c.s. en afzonderlijk HPN, Humphrey’s Beheer, Humphrey’s Scheveningen en [gedaagde 4] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 21 van 14 november 2022
  • de brief met aanvullende productie 22 van Placere Placet van 22 november 2022
  • de akte met producties 1 tot en met 11 van HPN c.s. van 22 november 2022
  • de pleitnota van Placere Placet
  • de pleitnota van HPN c.s.
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 november 2022, waarbij de zaak is aangehouden tot 8 december 2022 in verband met schikkingsonderhandelingen
  • de brief van Placere Placet van 7 december 2022 met het bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en het verzoek vonnis te wijzen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Onder de naam ‘Humphrey’s’ wordt een restaurantketen geëxploiteerd. Robad Holding B.V. (hierna: Robad Holding) is 100% aandeelhouder van HPN. Robad Holding en HPN zijn respectievelijk voor 60% en 40% aandeelhouders van Humphrey’s Beheer. Humphrey’s Beheer is 100% (indirect) aandeelhouder van verschillende vennootschappen die ieder een restaurant onder de naam ‘Humphrey’s’ exploiteren. [gedaagde 4] is (indirect) bestuurder van alle voormelde vennootschappen, die hierna gezamenlijk ook zullen worden aangeduid als de Humphrey’s groep.
2.2. Placere Placet en Humphrey’s Beheer zijn ieder voor 50% aandeelhouder van Humphrey’s Scheveningen, die een restaurant onder de naam ‘Humphrey’s’ exploiteert te Scheveningen.
2.3. De heer [naam 1] is (indirect) aandeelhouder en bestuurder van Placere Placet. [naam 1] en [gedaagde 4] waren tot voor kort vrienden van elkaar.
2.4. Tot 2013 was 40% van de aandelen in de Humphrey’s groep in handen van [naam 2] . Na diens overlijden heeft [naam 1] via zijn vennootschap Placere Placet Ltd. een bedrag van € 5.000.000,00 geleend aan HPN en Humphrey’s Beheer om de aandelen uit de nalatenschap van [naam 2] te kopen. Thans is [gedaagde 4] 100% (indirect) aandeelhouder van de Humphrey’s groep.
2.5. Bij akte van 20 februari 2014 hebben [gedaagde 4] , handelend voor zichzelf en tevens namens HPN, Robad Holding en Humphrey’s Beheer, en Placere Placet Ltd. de afspraken omtrent de hiervoor genoemde geldlening van € 5.000.000,00 en tevens de verpanding van aandelen vastgelegd. Kort gezegd heeft Placere Placet Ltd. als voorwaarde voor het verstrekken van de geldlening gesteld dat aan haar een pandrecht wordt verleend op het gehele geplaatste kapitaal in Humphrey’s Beheer. HPN en Robad Holding hebben zich op grond daarvan verplicht tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling van de geldlening een pandrecht, eerste in rang, te vestigen op de aandelen van HPN en Robad Holding in Humphrey’s Beheer. In de akte is, voor zover van belang, verder het volgende opgenomen:

4.Geldlening

(…)
Opeisbaarheid geldlening na ingebrekestelling
4.7
De hoofdsom of het restant daarvan is met de rente tot de dag der terugbetaling eveneens opeisbaar:
(...)
4.7.4
ingeval de vennootschap of de schuldenaar niet binnen twee (2) maanden na het beëindigen van een kalenderkwartaal de resultaat- en balansrapporten van het afgelopen kalenderkwartaal van de vennootschap heeft verstrekt;
4.7.5
ingeval voor het einde van enig kalenderjaar niet het jaarbudget voor het komende kalenderjaar van de vennootschap aan de schuldeiser is verstrekt.
(...) In de in artikel 4.7.2 tot en met 4.7.5 vermelde situaties is de hoofdsom of het restant daarvan met de rente tot de dag der terugbetaling opeisbaar dertig (30) dagen nadat de schuldenaar bij aangetekende post in gebreke is gesteld en herstel naar objectieve maatstaven is uitgebleven.
(...)

13.Afspraak inzake levensverzekering

De schuldenaar heeft met de schuldeiser afgesproken dat voor één juni tweeduizend veertien een overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten op het leven van de heer [gedaagde 4] voor een bedrag groot vier miljoen euro (€ 4.000.000,00).
Deze dekking ad vier miljoen euro (€ 4.000.000,00) zal dalen conform het onder 4.3 vermelde aflossingsschema. (...)
Indien de aflossing niet daadwerkelijk plaatsvindt conform het onder artikel 4.3. vermelde schema, heeft schuldeiser het recht om aanvullende verzekering te eisen voor het gedeelte dat niet conform het aflossingsschema is afgelost.
De schuldenaar draagt ervoor zorg dat binnen één (1) maand nadat de overlijdensrisicoverzekering is afgesloten, de rechten uit hoofde van deze polis zijn verpand aan de schuldeiser tot zekerheid voor de betaling van hetgeen de schuldenaar aan de schuldeiser is verschuldigd. (...)
2.6.
Bij notariële akte van 30 december 2016 zijn de vorderingen van Placere Placet Ltd. overgegaan op Placere Placet. Verder is daarin, onder meer, vermeld dat de resterende hoofdsom van de geldlening € 3.000.000,00 bedraagt en dat deze in 72 maandtermijnen, tot 1 februari 2023, dient te worden afgelost. Ook zijn daarin nadere afspraken over de verpanding vermeld.
2.7.
Bij notariële akte van 27 december 2018 is vastgesteld dat de resterende hoofdsom van de geldlening € 2.000.000,00 bedraagt en in 96 maandtermijnen, tot 1 februari 2027, dient te worden afgelost. Verder is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:

4.Nadere afspraken inzake overeenkomst van geldlening

(...)
Opeisbaarheid geldlening na ingebrekestelling
4.6
De hoofdsom of het restant daarvan is met de rente tot de dag der terugbetaling eveneens opeisbaar:
(...)
4.6.3
ingeval de vennootschap of de schuldenaar niet binnen twee (2) maanden na het beëindigen van een kalenderkwartaal de resultaat- en balansrapporten van het afgelopen kalenderkwartaal van de vennootschap heeft verstrekt;
4.6.4
ingeval voor het einde van enig kalenderjaar niet het jaarbudget voor het komende kalenderjaar van de vennootschap aan de schuldeiser is verstrekt.
4.6.5
ingeval niet is voldaan aan de onder artikel 6 vermelde afspraken (inzake levensverzekering).
(...) In de in artikel 4.6.2 tot en met 4.6.5 vermelde situaties is de hoofdsom of het restant daarvan met de rente tot de dag der terugbetaling opeisbaar dertig (30) dagen nadat de schuldenaar bij aangetekende post in gebreke is gesteld en herstel naar objectieve maatstaven is uitgebleven.
(...)

6.Afspraak inzake levensverzekering

Partijen verklaren in aanvulling op hetgeen in de akte de dato (…) (20-02-2014) is vastgelegd inzake de levensverzekering (artikel 13) de volgende afspraken te hebben gemaakt. De schuldenaar heeft thans een overlijdensrisicoverzekering voor een bedrag groot (…) (€ 1.666.666.67).
Partijen hebben afgesproken dat de schuldenaar ervoor zorg dient te dragen dat de verzekering gecontinueerd wordt voor voormeld bedrag met dien verstande dat de verzekering jaarlijks mag dalen gelijk aan de jaarlijkse aflossingen mitsdien met (…) (€ 250.000,00).
Zodra de openstaande hoofdsom (…) (€ 666.667,00) bedraagt, mag de verzekering worden beëindigd.
Partijen hebben afgesproken dat de schuldenaar dit voor één april tweeduizend negentien (01-04-2019) zal realiseren.
(...)
De schuldenaar verbindt zich de originele polis van de verzekering in de macht van de schuldeiser te brengen voor de gehele periode dat de schuldenaar nog een schuld aan de schuldeiser heeft.
2.8.
Bij notariële akte van 20 juni 2019 heeft Placere Placet een overeenkomst van achtergestelde geldlening gesloten met Humphrey’s Scheveningen voor een bedrag van € 500.000,00 met een looptijd van vijf jaar.
2.9.
Op 13 juli 2019 hebben [naam 1] en Humphrey’s Scheveningen een overeenkomst gesloten uit hoofde waarvan [naam 1] een lening van € 200.00,00 aan Humphrey’s Scheveningen heeft verstrekt met een looptijd tot 30 september 2019.
2.10.
Op 21 augustus 2019 hebben Humphrey’s Beheer en Placere Placet een aandeelhoudersovereenkomst gesloten, waarin is bepaald dat Humphrey’s Beheer en Placere Placet ieder voor 50% aandeelhouder zijn van Humphrey’s Scheveningen. In de overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald:

8.Financiering

8.1.
Partijen streven er naar de onderneming van de Vennootschap (haar werkkapitaal) zoveel mogelijk gelijk te financieren, hetzij door het verschaffen van aandelenkapitaal dan wel door middel van andersoortige financiering.
8.2.
Voor het aangaan of uitbreiden van verplichtingen in verband met de financiering van de Vennootschap met vreemd vermogen door de Vennootschap is de instemming van beide aandeelhouders vereist op een voorstel daartoe dat alle essentiële elementen van de financiering bevat, ten minste de gegevens van de financiering, zoals aard en de looptijd van de lening, alsmede de wijze waarop de daarvoor verschuldigde rente wordt vastgesteld. (...)

11.Financiële rapportage

Het bestuur van de Vennootschap is verplicht op eerste verzoek van een partij bij deze overeenkomst per kwartaal verslag te doen van de financiële positie van de Vennootschap.

12.Registeraccountant

De (register)accountant van de Vennootschap zal worden aangewezen door de algemene vergadering van de Vennootschap. Het bestuur van de Vennootschap is bevoegd een voorstel te doen. De (register)accountant dient op eerste verzoek van een partij per kwartaal aan de aandeelhouders te rapporteren over de financiële positie van de Vennootschap.
2.11.
Op 4 mei 2020 heeft Humphrey’s Beheer de bestaande kredietfaciliteit bij de ING Bank van € 2.250.000,00 uitgebreid met een bedrag van € 1.500.000,00. Humphrey’s Scheveningen is als één van de vennootschappen vermeld die hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de kredietfaciliteit. Als zekerheid voor terugbetaling van het krediet is onder meer een borgstelling voor een bedrag van € 225.000,00 door [gedaagde 4] gevestigd, alsmede een achterstelling door Robad Holding van een lening van € 500.000,00 aan Humphrey’s Beheer ten opzichte van ING Bank. Onder de ‘Reeds gevestigde zekerheden’ is vermeld een compte joint- en mede aansprakelijkheidsovereenkomst, afgegeven door onder meer de verschillende vennootschappen die een restaurant exploiteren, waaronder Humphrey’s Scheveningen, en de verpanding bedrijfsactiva van die vennootschappen, waaronder Humphrey’s Scheveningen. Verder is bepaald dat over 2020 geen dividendbetalingen zullen plaatsvinden.
2.12.
Bij brief van 10 juli 2020 heeft Placere Placet Humphrey’s Scheveningen bericht dat het toetreden van laatstgenoemde als hoofdelijk aansprakelijk (mede-)debiteur tot de kredietfaciliteit bij de ING Bank in strijd is met de verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst en haar gesommeerd om Humphrey’s Scheveningen binnen twee weken te laten ontslaan uit de verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst.
2.13.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft [naam 1] Humphrey’s Scheveningen in gebreke gesteld ter zake de terugbetaling van de aan haar verstrekte lening en haar gesommeerd binnen een week de hoofdsom van € 200.00,00 vermeerderd met rente te voldoen.
2.14.
Bij brief van 7 april 2022 heeft [naam 1] de overeenkomst van geldlening tussen hem en Humphrey’s Scheveningen ontbonden. In die brief is voorts vermeld dat ook de geldlening van Placere Placet aan Humphrey’s Scheveningen van € 500.000,00 opeisbaar is.
Humphrey’s Scheveningen wordt voorts gesommeerd om binnen een termijn van één week aan haar verplichtingen jegens [naam 1] en Placere Placet te voldoen.
2.15.
Bij brief van 8 april 2022 heeft Placere Placet aan HPN meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat sinds 6 maart 2020 geen aflossingen meer worden betaald op de aan haar verstrekte lening en dat de resterende hoofdsom van € 1.752.166,00 opeisbaar is geworden en HPN gesommeerd dit bedrag, vermeerderd met rente, binnen 30 dagen te voldoen.
2.16.
Bij brief van 14 juli 2022 heeft Placere Placet Humphrey’s Beheer meegedeeld over te gaan tot uitoefening van haar pandrecht op de aandelen van HPN en Robad Holding in Humphrey’s Beheer en haar gesommeerd de resultaat- en balansrapporten over Q1 en Q2 2022, alsmede het jaarbudget over 2022 te verstrekken.
2.17.
Bij brief van 14 juli 2022 heeft Placere Placet HPN en [gedaagde 4] gesommeerd de originele polis van de overlijdensverzekering op het leven van [gedaagde 4] te overleggen met het bewijs van verpanding van de rechten uit hoofde van die polis. Verder is daarin vermeld dat het openstaande bedrag van de lening plus rente € 1.906.976,20, exclusief opslag voor toekomstige rente en kosten, bedraagt en dat HPN in verzuim verkeert. [gedaagde 4] wordt gesommeerd aanvullende zekerheid te verstrekken en daartoe een formulier met een persoonlijke borgstelling voor het openstaande bedrag te ondertekenen.
2.18.
Bij brief van 14 juli 2022 heeft Placere Placet Humphrey’s Scheveningen verzocht een algemene vergadering van aandeelhouders uit te roepen over, onder meer, het vaststellen van de jaarrekening over 2021, het bepalen van de winstbestemming, financiële verslaglegging en de geldleningsovereenkomst en het mogelijk aanwijzen van een nieuwe accountant.
2.19.
Bij brief van 17 augustus 2022 heeft HPN c.s. Placere Placet, kort samengevat, meegedeeld dat, zoals Placere Placet bekend is, Humphrey’s Scheveningen hard geraakt is door de coronacrisis en dat Humphrey’s Beheer er alles aan heeft gedaan om haar onderneming en Humphrey’s Scheveningen door de crisis heen te loodsen, waaronder het gebruik laten maken van de kredietfaciliteit bij de ING Bank, waarmee Placere Placet ook bekend was, en dat uitbreiding van die kredietfaciliteit noodzakelijk was in verband met de continuïteit van Humphrey’s Scheveningen, hetgeen ook in het belang is van Placere Placet. Verder staat in die brief dat Placere Placet miskent dat zij uitsluitend een stille partner in Humphrey’s Scheveningen zou zijn zonder bemoeienis met het beleid en dat haar meermaals is verzocht aanvullende financiering te verstrekken, hetgeen zij heeft geweigerd en alsnog dient te doen, terwijl Humphreys Beheer reeds € 685.000,00 extra kapitaal heeft gestort in Humphrey’s Scheveningen. Verder is daarin vermeld dat vanwege onduidelijkheid over de terugbetalingen van coronasteunmaatregelen de jaarrekening over 2021 van Humphreys Scheveningen nog niet kon worden opgemaakt. Ter zake van de aflossing op de lening aan HPN beroept zij zich op overmacht vanwege de coronacrisis.
2.20.
Bij brief van 25 augustus 2022 heeft de advocaat van Placere Placet de advocaat van HPN c.s. bericht dat niet is gereageerd op - en voldaan aan - de sommaties in de hiervoor weergegeven brieven, en dat gedaagden al voor het begin van de coronacrisis in verzuim waren. Verder staat daarin dat [gedaagde 4] alle verplichtingen eenzijdig heeft opgeschort en het contact heeft verbroken, hetgeen ernstig verwijtbaar is, dat Placere Placet aandeelhouder is van Humphreys Scheveningen en geen stille partner en dat zij niet is gehouden een kapitaalstorting te doen. Ten slotte wordt voorgesteld om schikkingsoverleg te laten plaatsvinden.
2.21.
Vervolgens is een schikkingsoverleg gepland op 22 september 2022 tussen partijen en hun advocaten. Bij het overleg op 22 september 2022 is [gedaagde 4] niet verschenen.
2.22.
Bij e-mail van 28 september 2022 heeft HPN c.s. een geconsolideerde balans van de Humphrey’s groep over de periode van 31december 2021 tot 30 juni 2022 aan Placere Placet gezonden.
2.23.
Bij brief van 22 november 2022 heeft HPN c.s. (i) de financiële verslaggeving voor Humphrey’s Beheer over Q1, Q2 en Q3 2022, (ii) het jaarbudget van Humphrey’s Beheer over 2022, (iii) de financiële verslaggeving voor Humphrey’s Scheveningen over 2022, (iv) de concept jaarrekening over 2021 van Humphrey’s Scheveningen en (v) het aanvraagformulier voor een nieuwe polis overlijdensverzekering op het leven van [gedaagde 4] voor een bedrag van € 2.000.000,00 aan Placere Placet gezonden.
2.24.
Op 23 november 2022 heeft Placere Placet 44 conservatoire beslagen gelegd ten laste van HPN, Humphrey’s Scheveningen en [gedaagde 4] in privé.
3. Het geschil
3.1.
Placere Placet vordert, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. HPN en Humphrey’s Beheer veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis aan Placere Placet de – door de accountant samengestelde – resultaat- en balansrapporten (ten minste bestaande uit de winst- en verliesrekening en (saldi) balans) van Humphrey’s Beheer van Q1 en Q2 2022 toe te zenden,
2. HPN en Humphrey’s Beheer veroordeelt om artikel 4.7.4 en 4.7.5 van de notariële akte van 20 februari 2014 en artikel 4.6.3 en 4.6.4 van de notariële akte van 27 december 2018 blijvend na te komen door Placere Placet in de toekomst telkens binnen twee maanden na het einde van een kalenderkwartaal de onder 1. genoemde stukken over het afgelopen kalenderkwartaal te overleggen,
3. HPN en Humphrey’s Beheer veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis aan Placere Placet het jaarbudget van Humphrey’s Beheer voor 2022 toe te zenden,
4. HPN en Humphrey’s Beheer veroordeelt om de onder 2. genoemde artikelen blijvend na te komen door Placere Placet in de toekomst telkens voor het einde van een kalenderjaar het jaarbudget voor het komende kalenderjaar van Humphrey’s Beheer aan Placere Placet te overleggen,
5. Humphrey’s Scheveningen veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis verslag te doen van de financiële situatie van deze vennootschap, welk verslag door een accountant is samengesteld en tenminste bestaat uit de winst- en verliesrekening en (saldi) balans, en wel per kwartaal sinds het verstrekken van de geldleningen door Placere Placet aan Humphrey’s Scheveningen op 20 juni 2019 tot heden,
6. Humphrey’s Scheveningen veroordeelt om artikel 11 van de aandeelhoudersovereenkomst van Humphrey’s Scheveningen blijvend na te komen door aan Placere Placet per kwartaal verslag te doen van de financiële positie van deze vennootschap, welk verslag is samengesteld door een accountant en tenminste bestaat uit de onder 5. genoemde stukken,
7. Humphrey’s Scheveningen veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis de door een accountant samengestelde conceptjaarrekening van 2021 ter goedkeuring voor te leggen aan haar aandeelhouders,
8. Humphrey’s Scheveningen veroordeelt om binnen vier weken na dit vonnis (maar na de ontvangst van de conceptjaarrekening van 2021 zoals onder 7. genoemd) een algemene vergadering van aandeelhouders te laten plaatsvinden, waarin de gespecificeerde onderwerpen zoals uiteengezet in randnummer 33 van de dagvaarding aan de orde zullen komen,
9. HPN veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis de originele polis van de overlijdensverzekering op het leven van [gedaagde 4] voor het openstaande bedrag van de lening plus rente tot heden (zoals gespecificeerd onder randnummer 17 van de dagvaarding) aan Placere Placet te overleggen,
10. HPN veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis het bewijs van verpanding van de rechten uit hoofde van de polis zoals onder 9. Genoemd aan Placere Placet te overleggen,
11. HPN, althans [gedaagde 4] , veroordeelt om binnen tien dagen na dit vonnis aanvullende verzekering te verstrekken aan Placere Placet, te weten:
primair: in de vorm van een persoonlijke borgstelling van [gedaagde 4] (zoals overgelegd als productie 21 bij dagvaarding), voor het openstaande bedrag van de lening plus rente tot heden, of
subsidiair: in de vorm van een verhoging van het bedrag van de overlijdensverzekering op het leven van [gedaagde 4] tot een bedrag van het openstaande bedrag van de lening plus rente tot heden,
12. ten aanzien van alle voorgaande vorderingen een dwangsom oplegt van € 1.000,00 voor iedere dag dat de gedaagde(n) tegen wie de vorderingen zijn gericht hieraan niet voldoet (of voldoen),
13. met veroordeling van HPN c.s. hoofdelijk in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Placere Placet heeft ter mondelinge behandeling haar vordering sub 3. ingetrokken, omdat zij de daarin gevorderde gegevens inmiddels van HPN c.s. had ontvangen.
3.3.
Placere Placet legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij verschillende overeenkomsten van geldlening heeft gesloten met HPN c.s. en dat zij, ook na ingebrekestelling, niet hebben voldaan aan hun verplichtingen. Deze kort gedingprocedure is erop gericht HPN c.s. haar verplichtingen te laten nakomen ten aanzien van het verschaffen van inzage in de financiële situatie van de verschillende vennootschappen, het verschaffen van aanvullende zekerheid onder meer door middel van het afsluiten van een levensverzekering en het uitroepen van een algemene vergadering van aandeelhouders, zoals partijen zijn overeengekomen in de verschillende overeenkomsten die zij hebben gesloten. Placere Placet heeft spoedeisend belang bij haar vorderingen nu er gerede twijfel bestaat over de continuïteit van de Humphrey’s groep. Bovendien is [gedaagde 4] als (indirect) bestuurder van HPN c.s. zonder instemming van Placere Placet een externe kredietfaciliteit aangegaan voor een bedrag van € 3.750.000,00, waarmee hij de onmogelijkheid heeft gecreëerd om de door Placere Placet verstrekte leningen terug te betalen, aldus Placere Placet.
3.4.
HPN c.s. voert gemotiveerd verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het geschil tussen partijen vloeit voort uit de tussen hen gesloten overeenkomsten van geldlening. Placere Placet stelt dat HPN c.s., meer in het bijzonder [gedaagde 4] , reeds lange tijd niet voldoet aan de (aflossings)verplichtingen uit deze overeenkomsten en weigert inzage te verschaffen in de financiële situatie van de vennootschappen. HPN c.s. betwist dit en voert aan dat tot het begin van de coronacrisis in maart 2020 steeds is voldaan aan alle verplichtingen. De Humphrey’s groep is echter, zoals de gehele horecabranche, hard geraakt door de coronamaatregelen die door de overheid zijn opgelegd, zodat vanaf dat moment niet meer kon worden afgelost op door Placere Placet verstrekte geldleningen. Er is sprake van onvoorziene omstandigheden en overmacht, aldus HPN c.s. Ten aanzien van haar verplichting tot het verschaffen van inzicht in de financiële situatie van de vennootschappen stelt zij dat zij de benodigde gegevens tot februari 2022 steeds heeft verstrekt aan Placere Placet. In de nasleep van de coronacrisis is het echter, in verband met alle financiële onzekerheden die daaruit voortvloeien zoals de mogelijke terugbetaling van coronasteunmaatregelen, niet altijd mogelijk geweest om tijdig aan alle verplichtingen te voldoen. Dit kan haar niet worden verweten, aldus HPN c.s.
4.2.
Deze kort gedingprocedure ziet op de uit de overeenkomsten van geldleningen voortvloeiende verplichtingen tot het verschaffen van financiële informatie en het verstrekken van (aanvullende) zekerheid. In hoeverre HPN c.s. al dan niet aan haar verplichting tot aflossing van de geldleningen en betaling van rente heeft voldaan ligt in dit kort geding niet ter beoordeling voor. Als niet althans onvoldoende weersproken staat vast dat HPN tot maart 2020 heeft voldaan aan haar aflossingsverplichtingen jegens Placere Placet en dat zij gedurende de coronacrisis de rente heeft doorbetaald. Tussen partijen is niet in geschil dat Humphrey’s Scheveningen geen aflossingen op de geldleningen heeft gedaan of rente heeft betaald aan Placere Placet dan wel [naam 1] .
Het geschil tussen partijen is kennelijk, zo kan ook worden afgeleid uit de vanaf r.ov. 2.12. weergegeven correspondentie, ontstaan aan het begin van de coronacrisis, waarna de verhoudingen steeds verder zijn verslechterd.
4.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen gesproken over een mogelijke oplossing ten aanzien van de voorliggende vorderingen, om zodoende (ook) tot verdere afspraken te komen over aflossing van de geldleningen en een bodemprocedure te voorkomen. Partijen zijn ter mondelinge behandeling overeengekomen dat de jaarcijfers over 2021 van Humphrey’s Scheveningen door een accountant worden opgemaakt en uiterlijk per 31 december 2022 aan Placere Placet zullen worden verstrekt. Verder zijn zij overeengekomen een algemene vergadering van aandeelhouders van Humphrey’s Scheveningen te laten plaatsvinden op 1 december 2022 en dat aan Placere Placet de polis van de overlijdensverzekering op het leven van [gedaagde 4] zal worden verstrekt op uiterlijk 31 december 2022 en dat deze polis zal worden verpand aan Placere Placet, mits partijen tegen die datum overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de pandakte. Ten slotte zijn partijen overeengekomen in mediation te gaan. Gelet op de brief van Placere Placet van 7 december 2022 is het partijen niet gelukt nog nadere afspraken met elkaar te maken. Met inachtneming van het voorgaande wordt toegekomen aan de beoordeling van de vorderingen van Placere Placet.
Ten aanzien van de vorderingen jegens HPN en Humphrey’s Beheer
4.4.
Placere Placet vordert onder 1. veroordeling van HPN en Humphrey’s Beheer tot het toezenden van de – door een accountant samengestelde – resultaat- en balansrapporten (ten minste bestaande uit de winst- en verliesrekening en (saldi) balans) van Humphrey’s Beheer over Q1 en Q2 2022. Ter zitting heeft HPN c.s. toegelicht dat op 28 september 2022 de geconsolideerde balans van de Humphrey’s groep tot en met juni 2022 aan Placere Placet is verstrekt. Verder zijn op 22 november 2022 de resultaats- en balansrapporten over Q1, Q2 en Q3 verstrekt. Zij heeft deze stukken ook in het geding gebracht. Placere Placet stelt weliswaar dat de overgelegde stukken niet volstaan omdat zij ondoorgrondelijk zijn, maar of dat zo is kan in het kader van deze kort gedingprocedure niet worden beoordeeld. Placere Placet heeft niet weersproken dat zij deze stukken daadwerkelijk heeft ontvangen. Als over de inhoud hiervan vragen bestaan, dient zij in overleg met HPN c.s. te treden zodat een en ander kan worden verduidelijkt. Placere Placet stelt verder dat deze stukken niet voldoen, omdat zij niet door een accountant zijn samengesteld. Dat HPN en Humphrey’s Beheer hiertoe verplicht zijn, volgt echter, anders dan Placere Placet kennelijk meent, niet uit de artikelen 4.7.4. en 4.7.5. van de akte van geldlening van 20 februari 2014 (zoals geciteerd onder r.ov. 2.5.) of de artikelen 4.6.3 en 4.6.4 van de akte van 27 december 2018 (zoals geciteerd onder r.ov. 2.7.). De vordering onder 1. wordt dan ook afgewezen. Dat HPN c.s. in de toekomst niet zal voldoen aan haar verplichting tot het verstrekken van financiële gegevens zoals onder 2. gevorderd is niet gebleken. Bovendien ontbreekt bij deze vordering het spoedeisend belang van Placere Placet, zodat deze eveneens zal worden afgewezen.
4.5.
Placere Placet heeft haar oorspronkelijke vordering onder 3. ter zitting ingetrokken, aangezien de betreffende gegevens op 22 november 2022 aan haar zijn verstrekt. Ten aanzien van de vordering onder 4., die ziet op een veroordeling om ook in de toekomst steeds voor het einde van een kalenderjaar het jaarbudget te overleggen, geldt dat ook hier niet is gebleken van redenen om aan te nemen dat HPN c.s. in de toekomst niet aan deze verplichting zal voldoen. Bij gebreke van (spoedeisend) belang zal ook deze vordering worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen jegens Humphrey’s Scheveningen
4.6.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij het niet eens zijn over de aard van de samenwerking als aandeelhouders in Humphrey’s Scheveningen. HPN c.s. voert aan dat de vorderingen van Placere Placet haaks staan op de afspraken die door partijen in dit kader zijn gemaakt, waarbij Placere Placet slechts een stille vennoot zou zijn die enkel als financier bij Humphrey’s Scheveningen zou zijn betrokken, terwijl de vennootschap volledig door [gedaagde 4] zou worden bestuurd. Placere Placet betwist dat zij slechts een stille vennoot zou zijn en verwijst naar de artikelen 8.2 en 11 van de aandeelhouders-overeenkomst en de artikelen 20.1 en 22.4 van de statuten. Welke afspraken partijen hebben gemaakt over de aard van de samenwerking en de positie van [gedaagde 4] als bestuurder van de vennootschap kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld, mede gelet op het feit dat de statuten niet zijn overgelegd en een kort geding zich niet leent voor bewijslevering. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter dan ook uit van de onder r.ov. 2.10. weergegeven aandeelhoudersovereenkomst. HPN c.s. voert aan dat zij aan de in artikel 11 van deze overeenkomst neergelegde verplichting heeft voldaan en heeft in dat verband verwezen naar verschillende bij productie 11 door haar in het geding gebrachte e-mailberichten en brieven in de periode van 23 maart 2020 tot en met 4 februari 2022, waarbij financiële stukken zijn gevoegd. Placere Placet heeft onvoldoende weersproken dat Humphrey’s Scheveningen hiermee heeft voldaan aan haar verplichting tot financiële verslaglegging of dat reden bestaat om aan te nemen dat zij in de toekomst zal nalaten deze informatie te verstrekken. Dat er een verplichting zou bestaan om de bedoelde stukken steeds door een accountant te laten samenstellen, zoals Placere Placet vordert, is onvoldoende gebleken. Uit artikel 11 van de aandeelhoudersovereenkomst volgt dit niet, terwijl uit artikel 12 slechts volgt dat Placere Placet zelf bij de accountant van de vennootschap een verzoek kan doen om te rapporteren over de financiële situatie. Dat zij een dergelijk verzoek heeft gedaan is niet gebleken, zodat de vorderingen onder 5. en 6. zullen worden afgewezen.
4.7.
Voor de vordering onder 7. en 8. geldt dat de conceptjaarrekening 2021 bij e-mailbericht van 22 november 2022 aan Placere Placet is verzonden. Ter mondelinge behandeling heeft HPN c.s. toegelicht dat de jaarrekening nog definitief moet worden vastgesteld omdat lange tijd onduidelijk was wat de hoogte van de (terugbetaling van) de TVL- en NOW-steunmaatregelen zou zijn. Partijen zijn ter mondelinge behandeling overeengekomen dat de jaarcijfers 2021 van Humphrey’s Scheveningen door een accountant worden opgemaakt en per uiterlijk 31 december 2022 aan Placere Placet zullen worden verstrekt. Verder zijn zij toen overeengekomen een algemene vergadering van aandeelhouders van Humphrey’s Scheveningen te laten plaatsvinden op 1 december 2022. Het (spoedeisend) belang bij deze vorderingen ontbreekt dan ook, zodat zij zullen worden afgewezen.
Ten aanzien van de vorderingen jegens HPN en [gedaagde 4]
4.8.
Placere Placet heeft onder 9. en 10. gevorderd dat HPN wordt veroordeeld de originele polis van de overlijdensverzekering op het leven voor [gedaagde 4] voor het openstaande bedrag van de lening plus rente, en het bewijs van verpanding van deze polis, aan haar te verstrekken. Ter mondelinge behandeling heeft HPN c.s. toegelicht dat [gedaagde 4] een aanvraag heeft gedaan voor een nieuwe levensverzekering met een verzekerd bedrag van € 2.000.000,00. Dit bedrag overstijgt de door Placere Placet gestelde hoogte van de openstaande hoofdsom plus rente. De medische keuring van [gedaagde 4] heeft al plaatsgevonden en alle benodigde gegevens zijn ingediend, zodat de polis op korte termijn kan worden verwacht, aldus HPN c.s. Partijen zijn ter mondelinge behandeling overeengekomen dat de polis zal worden verstrekt op uiterlijk 31 december 2022 en zal worden verpand aan Placere Placet, mits partijen tegen die datum overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de pandakte. Ook hier ontbreekt het (spoedeisend) belang bij deze vorderingen, zodat zij zullen worden afgewezen.
4.9.
Dan is aan de orde of HPN, althans [gedaagde 4] , moet worden veroordeeld tot het verstrekken van aanvullende zekerheid aan Placere Placet in de vorm van een persoonlijke borgstelling. Dat Placere Placet op grond van de overeenkomsten van geldlening aanvullende zekerheid van HPN mag verlangen, is door HPN c.s. niet betwist. Zij heeft echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in verband met de nasleep van de coronacrisis thans niet in staat is aanvullende zekerheid te verstrekken. Nu, zoals hiervoor is overwogen, op korte termijn een levensverzekering zal worden afgesloten voor een bedrag dat hoger is dan de openstaande hoofdsom en de polis hiervan aan Placere Placet zal worden verpand, ontbreekt het spoedeisend belang bij deze vordering. Van enige grondslag om aanvullende zekerheid door [gedaagde 4] in privé te verlangen in de vorm van een borgstelling, is niet gebleken. [gedaagde 4] is als natuurlijk persoon geen partij bij de geldleningsovereenkomst. De enkele omstandigheid dat hij ten aanzien van de kredietfaciliteit bij de ING Bank wel een persoonlijke borgstelling heeft verstrekt, maakt het voorgaande niet anders. De vordering onder 11. Zal worden afgewezen.
4.10.
Nu de vorderingen zullen worden afgewezen, zijn de gevorderde dwangsommen evenmin toewijsbaar.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet, in afwijking van de hoofdregel dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld, aanleiding de kosten tussen partijen te compenseren. Een groot deel van de gevraagde (financiële) gegevens is pas op 22 november 2022, enkele dagen voor de mondelinge behandeling van dit kort geding, per e-mail verstrekt. Bovendien zijn pas onder druk van deze procedure tussen partijen afspraken tot stand gekomen over een deel van de vorderingen, zodat de procedure door Placere Placet niet onnodig is ingesteld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.