ECLI:NL:RBGEL:2022:7528

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/05/398256 / HA ZA 22-5
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst en verjaring van schadevergoeding bij niet-levering van compost

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser, die in Zuid-Korea woont en daar productieboerderijen exploiteert, en een gedaagde, een Nederlands composteringsbedrijf. De eiser vordert schadevergoeding van de gedaagde omdat deze compost zou hebben geleverd die door de Zuid-Koreaanse douane is geweigerd. De eiser stelt dat de gedaagde de compost niet goed heeft verpakt en niet alle benodigde documenten heeft meegeleverd. De gedaagde betwist dit en voert aan dat de vordering is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering inderdaad is verjaard, omdat de eiser op 20 juli 2016 bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De verjaringstermijn is niet tijdig gestuit door de eiser, die pas in oktober 2021 de gedaagde aansprakelijk heeft gesteld. De rechtbank wijst de vordering van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/398256 / HA ZA 22-5
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.W.M. Mutsaers te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.A. Leeman te Breda.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Samenvatting

1.1.
In deze zaak gaat het over de vraag of [gedaagde] schade moet vergoeden aan [eiser] . [gedaagde] zou compost leveren aan [eiser] in Zuid-Korea, maar de Zuid-Koreaanse douane heeft die compost niet doorgelaten. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] de compost niet goed verpakt en ook niet alle documenten meegeleverd die nodig waren om deze compost in te voeren. [gedaagde] is het daar niet mee eens en vindt dat de vordering is verjaard. Volgens [eiser] is die verjaring gestuit doordat hij in Zuid-Korea een procedure was gestart tegen [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft [eiser] die procedure echter ingetrokken, zodat van stuiting geen sprake is. De rechtbank is het daarmee eens en oordeelt dat de vordering is verjaard. [eiser] kan daardoor geen schadevergoeding meer vorderen van [gedaagde] .

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 juni 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] exploiteert, mede onder de handelsnaam [handelsnaam] , een aantal productieboerderijen die zijn gevestigd in Zuid-Korea. Daarnaast handelt hij in zogenoemde fase 3-compost, die hij gebruikt voor zijn eigen productieboerderijen en verkoopt aan afnemers.
3.2.
[gedaagde] is gevestigd in Nederland en exploiteert onder andere een composteringsbedrijf voor de champignonteelt.
3.3.
Vanwege een gevreesde besmetting via uit Nederland geïmporteerde compost gold in 2014/2015 in Zuid-Korea tijdelijk een importverbod van compost uit Nederland. [gedaagde] heeft in uitzondering op dit verbod van het Zuid-Koreaanse quarantaine-agentschap (‘Animal and Plant Quarantine Agency’, hierna: de QIA) goedkeuring gevraagd en gekregen om haar compost naar Zuid-Korea te importeren.
3.4.
De goedkeuring en de importvereisten blijken uit een ongedateerd document getiteld ‘Import Requirements for substrate for mushroom culture, mixed with wheat straw from the Netherlands’ van de Zuid-Koreaanse en Nederlandse overheid. Daarin staat onder andere:
The product has been produced by a registered facility (registration number and name of the processing facility) by mixing wheat straw, horse manure, chicken manure, gypsum and water and fermenting them at 80˚C or more for over 3 days, and was packed with plastic sealing.
3.5.
Op 19 maart 2016 hebben partijen een overeenkomst gesloten voor de koop van fase 3-compost (hierna: de overeenkomst). Op basis van die overeenkomst heeft [eiser] zich ertoe verbonden elke veertien dagen een order te plaatsen voor ten minste één container fase 3-compost, welke order [gedaagde] ‘Ex Works’ (Incoterms) zou leveren. De overeenkomst bevat een rechtskeuze voor Nederlands recht en een forumkeuze voor de Nederlandse rechter.
3.6.
Na het sluiten van de overeenkomst heeft [eiser] twee orders geplaatst bij [gedaagde] . Op de facturen van 23 en 25 maart 2016 die [gedaagde] in dit verband aan [eiser] heeft gestuurd, staat als wijze van levering ‘Terms of Shiphment CFR Bussan, South Korea’ vermeld.
3.7.
Op 28 maart 2016 heeft [gedaagde] de eerste order van twee containers en op 27 april 2016 de tweede order van twee containers geladen op een schip in de haven van Rotterdam.
3.8.
Bij brief van 27 april 2016 bericht de QIA de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onder meer als volgt:
At present, growing medium mixed with wheat straw from the Netherlands is imported according to import requirements agreed between the two countries because it is mixed with wheat straw which is one of import prohibited items.
The import requirements agreed between the two countries require that the growing medium be packed using plastic sealing immediately after being processed according to the required processing conditions in a registered facility, and that the process be described in Additional Declaration on phytosanitary certificates.
However, when we checked during the arrival inspection at the entry port, the growing medium has not been imported to Korea because it is packed using perforated vinyl.
The plastic sealing refers to a packing with using non-perforated vinyl (without any ventilation hole), and it is an essential measure to prevent re-contamination of Hessian fly.
Therefore, Animal and Plant Quarantine Agency concluded that the vinyl packing (with ventilation hole) that is currently used does not conform to the conditions agreed between the two countries and the mushroom growing medium can only be imported if it is packed using non-perforated vinyl but if not, the import will be prohibited for consignments that are shipped on and after 3 May 2016.
From now on, I would like to ask for your cooperation in ensuring that mushroom growing medium packed with perforated vinyl will not be exported to Korea.
3.9.
Bij aankomst van de eerste order in Zuid-Korea, op 7 mei 2016, is deze door de QIA geïnspecteerd.
3.10.
Bij e-mail van 11 mei 2016 bericht [eiser] onder andere het volgende aan [gedaagde] :
What we talked on the phone it that wrapping plastic has been punched out about 30~50 mm size holes every blocks. Tell me why you did not use micro perforated plastic instead of punched holes on blocks. As my understand phase 3 compost blocks are allowed micro perforated plastic wrapping till May 2nd. Now our QIA claimed what you send blocks with holes on side.
3.11.
Eveneens op 11 mei 2016 antwoordt [gedaagde] voor zover hier relevant:
We did not make the puncture in the blocks. All the blocks produced before may 2nd are allowed to have micro perforation. After this time, because of you addressing the whole perforation plastic to QIA, it is not allowed anymore.
So the blocks have a micro perforated plastic and should not be open. Maybe something during transport happed but this is just a guess. Like I said I need to look at the pictures.
3.12.
Op 12 mei 2016 vaardigt de QIA een ‘order for disinfection, destruction, return or taking out’ uit, op basis waarvan de eerste order moet worden vernietigd of retour gestuurd.
3.13.
Bij e-mail van 16 mei 2016 bericht [gedaagde] [eiser] voor zover hier relevant:
We have taken notice of the situation and are addressing it through the correct channels.
For that reason we do NOT want you to take any action. We do NOT want you to seek other channels. Just inform us about the status and we will address it.
If you wish to deal with this in an other way than we are not able to support you and you need to accept the consequences arising from this.
3.14.
Vervolgens komt de tweede order op 4 juni 2016 aan in Zuid-Korea. Bij deze order heeft [gedaagde] geen ‘bill of lading’ verstrekt, een document dat bij aankomst nodig is om de lading het land in te voeren.
3.15.
In een e-mail van 10 juni 2016 vraagt [gedaagde] [eiser] de eerste order, die door de QIA is geweigerd, retour te zenden en biedt zij het volgende aan:
For these 2 containers (week 12) we can send you 2 new containers as a replacement. We will totally seal all the 69 pallets separately in black wrapping foil (see pictures in attachment) like the Korean authorities wants us to do so.
Ten aanzien van de tweede order merkt [gedaagde] het volgende op:
For the W16 order at this moment no action is needed. We will await the results of the conversation between the Dutch Food Authority and the Korean Quarantine Inspection. If positive these containers still can enter your country and if negative we have to organize the returnment of these containers as well.
3.16.
Bij e-mails van 6 en 20 juli 2016 vraagt [eiser] vervolgens naar de reden van het ontbreken van de ‘bill of lading’ bij de tweede order. In laatstgenoemde e-mail meldt hij ook dat de QIA de tweede order gaat vernietigen:
We asked you to send B/L for week 14 many time but it was not arrived yet.
Korea QIA ordered to destruct 2 containers but needs B/L.
Is there any reason why not to send them?
Tell us what do we do for this.
3.17.
Bij brief van 13 oktober 2021 stelt [eiser] dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en stelt hij [gedaagde] aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van deze tekortkomingen. [eiser] sommeert [gedaagde] binnen vijf dagen een bedrag van € 205.342,00 te betalen. Dit bedrag bestaat uit de koopprijs van beide orders, de vernietigingskosten van beide orders, de vergoeding die [eiser] aan zijn afnemers heeft moeten betalen vanwege het niet kunnen leveren van de compost, advocaatkosten in Zuid-Korea en Nederland, gemiste winst en 12% rente.
3.18.
[gedaagde] heeft dit bedrag onbetaald gelaten. Vervolgens heeft [eiser] , na een op 7 december 2021 verleend verlof daartoe, beslag gelegd op vermogensbestanddelen van [gedaagde] .
3.19.
[eiser] heeft een ‘Order of correction’ van het Daegu District Court en Gyeongju Branch Court van 16 december 2021 in het geding gebracht. Hierop staat [eiser] als ‘complainant’ en [gedaagde] als ‘defendant’ vermeld, met als zaaknummer 2019 GaDan14908. In dit document staat onder andere het volgende verzoek:
Please correct the following within 14 days from the date of this order.
1.
Please submit a translation (translated copy) of the withdrawal letter.
(…)
2.
If you don’t correct within the deadline above, your request (your complaint) might be dismissed. (…)
Achter dit document zit een ‘Proceeding withdrawal’ gevoegd van 25 november 2021 met zaaknummer 2019 GaDan14908. Op dit document staan wederom [eiser] als ‘complainant’ en [gedaagde] als ‘defendant’ vermeld met daaronder de volgende tekst:
The Complainant (plaintiff) withdraws the litigation regarding the case above.
3.20.
Bij dagvaarding van 22 december 2022 is [eiser] onderhavige procedure jegens [gedaagde] gestart.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tot betaling van € 124.289,86, vermeerderd met 12% rente althans de wettelijke rente over dit bedrag en de kosten van de procedure.
4.2.
Aan deze vordering legt [eiser] ten grondslag dat hij met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten op basis waarvan [gedaagde] verplicht was fase 3-compost in een deugdeljike verpakking te leveren. Dat betekent in dit geval dat de compost volledig geseald was in niet-geperforeerd folie. Daarnaast rustte op [gedaagde] de verplichting om de ‘bill of lading’ en een zogenoemd fytosanitair certificaat aan [eiser] te verstrekken. [gedaagde] is in beide verbintenissen tekortgeschoten, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden. Die schade bestaat uit de bedragen die [eiser] heeft betaald voor beide orders, de vernietigingskosten voor beide orders, de vergoeding die [eiser] aan zijn afnemers heeft moeten betalen vanwege het niet kunnen doorverkopen van de compost, de advocaatkosten in Zuid-Korea en Nederland en de gemiste winst.
4.3.
[gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] en voert als verweer dat de vordering is verjaard. Sinds [eiser] bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon is meer dan vijf jaar verstreken. [gedaagde] voert verder aan dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden door de orders niet, zoals door haar aangeboden, kosteloos retour te sturen maar te laten vernietigen en de tweede order toch aan te bieden aan de douane. Tot slot beroept [gedaagde] zich op overmacht. De onjuiste verpakking kan haar niet worden toegerekend maar is het gevolg van gewijzigd beleid van de Koreaanse overheid.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Gelet op het internationale karakter van het onderhavige geschil ( [eiser] is gevestigd in Zuid-Korea, [gedaagde] in Nederland) onderzoekt de rechtbank eerst haar bevoegdheid en het op het geschil toepasselijke recht.
5.2.
Nu sprake is van een burgerlijke en handelszaak en de vordering is ingesteld na 10 januari 2015 dient de rechtbank voor de beoordeling van haar bevoegdheid uit te gaan van de EEX-verordening (herschikking). [1] Op grond van artikel 25 van deze verordening is de rechter bevoegd die partijen hebben aangewezen om van hun geschil kennis te nemen. De tussen partijen gesloten overeenkomst bevat een forumkeuze voor de Nederlandse rechter. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
5.3.
De vraag welk recht van toepassing is op de overeenkomst wordt bepaald door de Rome I-verordening, [2] nu sprake is van een verbintenis uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken. Artikel 3 van de Rome I bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. De tussen partijen gesloten overeenkomst bevat een rechtskeuze voor Nederlands recht. Dat betekent dat Nederlands recht ingevolge artikel 3 van de Rome I van toepassing is op deze overeenkomst en daaruit voortvloeiende geschillen.
5.4.
Nederland is partij bij het Weens Koopverdrag. [3] Nu toepasselijkheid van dit verdrag door partijen niet is uitgesloten en de overeenkomst ziet op de koop van roerende zaken, worden de rechten en verplichtingen van partijen ingevolge artikel 1 sub b van het Weens Koopverdrag mede bepaald door het Weens Koopverdrag.
Is de vordering verjaard?
5.5.
[gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer dat de vordering van [eiser] is verjaard. Het Weens Koopverdrag bevat geen bepalingen ten aanzien van verjaring, zodat de vraag of de vordering van [eiser] is verjaard wordt beheerst door het Nederlands recht. Ingevolge artikel 150 Rv liggen de stelplicht en bewijslast van verjaring bij [gedaagde] .
5.6.
Artikel 3:310 BW bepaalt voor zover hier relevant dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen. Niet vereist is echter dat de benadeelde bekend is met alle componenten of met de gehele omvang van zijn schade.
5.7.
Volgens [gedaagde] is de verjaringstermijn gaan lopen op 28 maart 2016 dan wel 26 april 2016, de data waarop de containers van de eerste respectievelijk de tweede order zijn geladen in de haven van Rotterdam. Volgens [gedaagde] is ‘Ex Works’ dan wel ‘Cost and Freight’ (Incoterms) geleverd en is het risico na levering op [eiser] overgegaan. [eiser] had dus vanaf dat moment maar in elk geval na het voeren van de laatste correspondentie bekend kunnen zijn met de schade.
5.8.
[eiser] betwist deze stellingen van [gedaagde] en betoogt dat de verjaringstermijn is aangevangen na 21 september 2020, de datum waarop volgens hem stukken aan [gedaagde] zijn betekend van een door hem in Zuid-Korea aanhangig gemaakte procedure.
5.9.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar stelling dat de verjaringstermijn al op het door haar gestelde leveringsmoment zou zijn gaan lopen. [gedaagde] gaat hiermee voorbij aan de maatstaf van artikel 3:310 BW, die uitgaat van daadwerkelijke bekendheid met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. In het midden kan blijven welke wijze van levering tussen partijen is overeengekomen. Pas na aankomst in Zuid-Korea werd bekend dat de QIA weigerde om de containers door te laten. Hoewel partijen twisten over de exacte reden van de weigering van de QIA, is niet in geschil dát de orders niet zijn doorgelaten en dat de inhoud van de containers vervolgens is vernietigd. Eerst daardoor werd [eiser] dus bekend met (mogelijke) schade.
5.10.
Na aankomst van de containers in Zuid-Korea hebben partijen in de periode van 11 mei 2016 tot en met 20 juli 2016 gecorrespondeerd over de problemen rondom de invoer van de containers en de gevolgen daarvan. Uit die correspondentie blijkt dat bij [eiser] in ieder geval op 20 juli 2016 bekend was dat de twee orders moesten worden vernietigd. Dit brengt mee dat [eiser] uiterlijk op die datum bekend was met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. Op die dag was hem immers bekend dat de containers die [gedaagde] hem had gestuurd door de QIA zouden worden vernietigd, hetzij vanwege grote gaten in de verpakking, hetzij vanwege het gebruik van microgeperforeerd plastic, hetzij vanwege het ontbreken van de vereiste documenten. Ook was [eiser] op dat moment bekend dat hij de inhoud van die containers, de fase 3-compost, niet zou kunnen gebruiken ten behoeve van zijn eigen productieboerderijen dan wel zou kunnen doorverkopen aan zijn afnemers en dat hij dus schade zou gaan lijden. Niet van belang is dat hij op dat moment mogelijk nog niet bekend was met de exacte omvang van die schade. Gelet op artikel 3:310 lid 1 BW is de verjaringstermijn dan ook gaan lopen op de dag volgend op 20 juli 2016, derhalve op 21 juli 2016.
5.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding de termijn van verjaring te verlengen, zoals [eiser] heeft aangevoerd. Ingevolge artikel 3:321 sub f BW kan daarvoor grond bestaan indien de schuldenaar opzettelijk het bestaan van de schuld of de opeisbaarheid daarvan verborgen heeft gehouden. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde] opzettelijk (rechts)feiten verborgen heeft gehouden die de grond vormen voor het bestaan van de vordering. Zonder stuitingshandeling is de schadevergoedingsvordering van [eiser] dus in beginsel op 21 juli 2021 verjaard.
Is de verjaring (tijdig) gestuit?
5.12.
Vervolgens is de vraag of [eiser] op enig moment vóór 21 juli 2021 een handeling heeft verricht waardoor de verjaringstermijn is gestuit zodat de lopende verjaring wordt afgebroken en een nieuwe verjaringstermijn is ingegaan. Ingevolge artikel 150 Rv liggen de stelplicht en bewijslast van die stuiting bij [eiser] als schuldeiser.
5.13.
Een verjaringstermijn kan kort gezegd worden gestuit door (1) het instellen van een eis dan wel een andere daad van rechtsvervolging (artikel 3:316 lid 1 BW), (2) een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW) en/of (3) erkenning van het recht tot welke bescherming een rechtsvordering dient (artikel 3:318 BW). [eiser] doet een beroep op de twee eerstgenoemde mogelijkheden.
5.14.
[eiser] stelt in dit kader dat hij op 1 november 2019 in Zuid-Korea een procedure jegens [gedaagde] aanhangig heeft gemaakt, welke stukken op 21 september 2020 aan [gedaagde] in Nederland zouden zijn betekend. Niet alleen heeft [eiser] hiermee een eis dan wel daad van rechtsvervolging ingesteld als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW, ook kunnen de betekende stukken worden aangemerkt als schriftelijke aanmaning dan wel mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiser] .
5.15.
[gedaagde] erkent weliswaar dat op 21 september 2020 stukken bij haar zijn betekend, maar betwist dat daaruit voor haar kenbaar was dat [eiser] jegens haar een procedure over het onderhavige geschil was gestart. Noch uit de tenaamstelling (‘ [tenaamstelling 1] ’ en ‘ [tenaamstelling 2] ’), noch uit de Nederlandse vertaling werd volgens haar duidelijk waarop deze stukken betrekking hadden. De oproeping kan daarom wat [gedaagde] betreft niet gelden als daad van rechtsvervolging als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW en evenmin als aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt zoals bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW. Daarnaast voert [gedaagde] als verweer dat [eiser] de dagvaarding inmiddels heeft ingetrokken, zodat deze niet meer als stuiting heeft te gelden. Hiermee doet zij een beroep op de laatste zin van artikel 3:316 lid 2 BW: wordt een daad van rechtsvervolging ingetrokken, dan stuit zij de verjaring niet.
5.16.
Indien dit verweer slaagt, betekent dit dat de procedure die [eiser] stelt in Zuid-Korea te zijn gestart de verjaring van zijn vordering in Nederland niet heeft gestuit. In dat geval kan in het midden blijven of [gedaagde] uit de aan haar betekende stukken had moeten begrijpen dat [eiser] jegens haar een procedure was gestart over het onderhavige geschil. De rechtbank ziet daarom aanleiding eerst dit verweer van [gedaagde] te beoordelen.
Is de Zuid-Koreaanse procedure ingetrokken?
5.17.
Nu [gedaagde] zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, is het aan haar om te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen dat de procedure is ingetrokken. In dit kader twisten partijen over de uitleg van de documenten met als titel ‘Proceeding withdrawal’ van 25 november 2021 en ‘Order of Correction’ van 16 december 2021 (zie r.ov. 2.19). De vraag hoe deze documenten in dit verband moeten worden uitgelegd, dient te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 BW. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en komt geen beslissend gewicht toe aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in de brief gebruikte bewoordingen, ook niet als uitgangspunt. [4]
5.18.
Tegen deze achtergrond is van belang dat op beide documenten dezelfde Zuid-Koreaanse rechtbank en hetzelfde zaaknummer staan vermeld. Ook staan op beide documenten de namen van [eiser] als ‘complainant’ en [gedaagde] als ‘defendant’ vermeld. [eiser] heeft toegelicht dat deze documenten waren gericht aan respectievelijk afkomstig waren van de Zuid-Koreaanse rechtbank. Bovenaan het document met als datum 25 november 2021 staat ‘Proceeding withdrawal’ vermeld en daaronder ‘Complainant (plaintiff) withdraws the litigation regarding the case above’. Mede gelet op de context waarin deze woorden moeten worden gelezen, te weten een bericht aan de rechtbank, kan deze verklaring niet anders worden begrepen dan dat de wil van [eiser] erop was gericht dat de procedure jegens [gedaagde] zou worden ingetrokken. De woorden ‘proceeding’ (procedure) en ‘litigation’ (geschil) in combinatie met ‘withdrawal’ (intrekking) respectievelijk ‘withdraws’ laten zich in deze context immers niet anders vertalen. Anders dan [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, kan hierin niet worden gelezen dat de advocaat van [eiser] zich wenste te onttrekken aan de zaak. Dit is ook niet in lijn met [eiser] ’s eerdere standpunt dat zijn advocaat de procedure heeft doorgehaald.
5.19.
Verder heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hem niet bekend is of op het verzoek om een vertaling is gereageerd en wat nu dus de status is van de procedure in Zuid-Korea. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de procedure nog aanhangig is, bijvoorbeeld omdat zijn verzoek tot onttrekking dan wel doorhaling van de procedure zou zijn afgewezen. Dit had [eiser] eenvoudig kunnen doen, nu hij degene is geweest die de procedure in Zuid-Korea was gestart en de ‘withdrawal letter’ heeft gestuurd.
5.20.
Bij deze stand van zaken heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de procedure is ingetrokken. [gedaagde] heeft de documenten, in onderlinge samenhang bezien, redelijkerwijs mogen opvatten als een verklaring dat de Zuid-Koreaanse procedure jegens hem is ingetrokken. [eiser] kan daarbij geen beroep doen op het ontbreken van een met die verklaring overeenstemmende wil. Gesteld noch gebleken is voorts dat [eiser] voor 21 juli 2020 enig andere daad van rechtsvervolging heeft ingesteld. Dit brengt ingevolge artikel 3:316 lid 2 BW mee dat de dagvaarding die [eiser] stelt te hebben uitgebracht de verjaringstermijn niet heeft gestuit, nu het ervoor moet worden gehouden dat deze is ingetrokken.
Heeft [eiser] zich zijn recht op nakoming ondubbelzinnig voorbehouden?
5.21.
Gelet op het voorgaande kunnen de stukken die [eiser] stelt op 21 september 2020 aan [gedaagde] te hebben betekend evenmin worden aangemerkt als stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW. Hoewel het instellen van een eis kan gelden als een aanmaning in de zin van deze bepaling, blijft vereist dat [eiser] zich als schuldeiser ondubbelzinnig zijn recht op nakoming van in dit geval de verbintenis tot schadevergoeding voorbehoudt. Op basis van bovenvermelde documenten mocht [gedaagde] er juist van uitgaan dat [eiser] zijn vordering jegens [gedaagde] met intrekking van de Zuid-Koreaanse procedure heeft laten varen. Indien [eiser] zijn vordering jegens [gedaagde] ondanks deze intrekking had willen handhaven, had van hem mogen worden verwacht dat hij [gedaagde] hierover had geïnformeerd. Gesteld noch gebleken is dat hij dit heeft gedaan. Hierdoor was het voor [gedaagde] niet duidelijk dat zij er ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening mee moest houden dat [eiser] zich zijn vorderingsrecht voorbehield en dat [gedaagde] daarom beschikking moest houden over gegevens en bewijsmateriaal.
Is een beroep op verjaring in strijd met de redelijkheid en billijkheid?
5.22.
Ook de stelling van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt niet. Anders dan [eiser] stelt kan de e-mail van [gedaagde] van 16 mei 2016 niet worden begrepen als een verzoek om (jaren later) geen vordering in te stellen. In de e-mail laat [gedaagde] weten op de hoogte te zijn van de situatie en deze te adresseren ‘volgens de juiste kanalen’. De e-mail volgt op eerdere correspondentie tussen partijen over grote gaten die zouden zijn aangetroffen in de verpakking van de compost en de daaropvolgende ‘order for disinfection, destruction, return or taking out’ van de QIA. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat hiermee werd bedoeld dat [eiser] niet met de autoriteiten moest spreken en dat zij bezig was een regeling te treffen om de producten terug te sturen.
Conclusie
5.23.
Met zijn dagvaarding heeft [eiser] een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen [gedaagde] , waarbij hij stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar verbintenis de compost deugdelijk te verpakken en de vereiste documenten te verstrekken. [eiser] was in elk geval op 20 juli 2016 bekend met zijn schade en de daarvoor mogelijk aansprakelijke persoon. Dat betekent dat hij uiterlijk op 21 juli 2021 een vordering tegen [gedaagde] had moeten instellen. Deze termijn heeft [eiser] niet gestuit met de procedure die hij in Zuid-Korea stelt te hebben gestart, nu het ervoor moet worden gehouden dat hij deze weer heeft ingetrokken. [eiser] heeft de verjaringstermijn ook niet op enig andere manier gestuit. Hij heeft [gedaagde] voor het eerst bij brief van 13 oktober 2021 aansprakelijk gesteld. Dat is bijna drie maanden na het verstrijken van de verjaringstermijn. Dit betekent dat de vordering van [eiser] is verjaard, zodat deze wordt afgewezen.
5.24.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2 punten × tarief V € 1.770,00)
Totaal € 9.277,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.277,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
3.Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken.
4.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:315.