ECLI:NL:RBGEL:2022:752

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB20_5433
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang tijdens Covid-19 pandemie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Financiën over de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO). Eiser had een tegemoetkoming van € 110,- ontvangen ter compensatie van de eigen bijdrage voor kinderopvang tijdens de sluiting van de kinderopvang door de Covid-19 pandemie. Eiser stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de berekening van de tegemoetkoming ten onrechte was uitgegaan van het aantal opvanguren dat op 6 april 2020 bekend was, terwijl zijn kinderen flexibele opvanguren hadden. De rechtbank oordeelde dat de TTKO een tijdelijke noodmaatregel was die snel moest worden vastgesteld en dat de peildatum van 6 april 2020 in algemene zin niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Eiser had geen argumenten aangedragen waarom deze peildatum in zijn specifieke geval onevenredig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser slaagde, omdat uitlatingen van de overheid hem de verwachting hadden gewekt dat de kosten van de eigen bijdrage over de gehele periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 vergoed zouden worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/5433

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. P.R. ten Voorde en mr. W.J. Samuels).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank namens verweerder aan eiser op grond van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO) een bedrag van € 110,- toegekend ter vergoeding van de eigen bijdrage die is betaald toen de kinderopvang gesloten was (de tegemoetkoming).
In het besluit van 13 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen namens verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2021 op een zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting is het onderzoek geschorst en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, aangezien geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht nogmaals ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft aansluitend het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Als gevolg van de Covid-19 pandemie is de kinderopvang in Nederland in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 (voor een deel) gesloten geweest. Om ouders te bewegen de kosten van de kinderopvang door te blijven betalen, heeft het kabinet besloten om een tegemoetkoming aan hen uit te keren. Gevreesd werd namelijk dat ouders de kinderopvang anders niet zouden doorbetalen en/of contracten voor kinderopvang tijdelijk zouden worden opgezegd. Daartoe is de TTKO [1] vastgesteld.
2. Op 24 maart 2020 heeft eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat zijn dochter [dochter] met ingang van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020 voor 48 uur per maand naar kinderopvang Smallsteps gaat.
Op 27 maart 2020 heeft eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat zijn zoon [zoon] met ingang van 1 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 voor 8 uur per maand naar buitenschoolse opvang [opvang] gaat.
Op 27 mei 2020 heeft eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat [dochter] met ingang van 1 april 2020 tot en met 31 mei 2020 voor 48 uur per maand naar kinderopvang Smallsteps gaat.
Op 27 mei 2020 heeft eiser bij de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat [zoon] kind met ingang van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 voor 8 uur per maand naar buitenschoolse opvang [opvang] gaat.
3. Eiser heeft voor zijn beide kinderen een tegemoetkoming op grond van de TTKO ontvangen. Daarbij is verweerder uitgegaan van het aantal opvanguren dat op 6 april 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen was verwerkt.
Evenredigheid
4. Eiser voert aan dat zijn kinderen flexibel naar de opvang gaan omdat zijn vrouw in de zorg werkt. Omdat de uren die hun kinderen naar de opvang gaan iedere maand anders kunnen zijn, vult eiser de toeslagenaanvraag altijd pas achteraf in. Dit om te voorkomen dat eiser teveel toeslag krijgt uitgekeerd en hij dat later moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen is ervan uitgegaan dat iedereen de uren vooraf bekendmaakt. Hierbij is geen rekening gehouden met uitzonderingsgevallen zoals eiser met een flexibel contract. Door eisers werkwijze stonden er nog geen gegevens in mijntoeslagen.nl. Volgens eiser heeft hij op geen enkele wijze kunnen weten dat de gegevens er op 6 april 2020 in hadden moeten staan.
4.1.
In geschil is of verweerder bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming terecht is uitgegaan van het op 6 april 2020 bij de Belastingdienst/Toeslagen bekende aantal opvanguren.
4.2.
In artikel 5 van de TTKO is bepaald dat de gegevens die bepalend zijn voor de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de gegevens zijn zoals verwerkt bij de Belastingdienst/Toeslagen op 6 april 2020.
In artikel 8 van de TTKO is bepaald dat bij ministeriële regeling onder meer kan worden afgeweken van artikel 5. In de Regeling nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO [2] (de Regeling) is van de mogelijkheid om de peildatum anders vast te stellen dan op 6 april 2020 gebruik gemaakt voor de situatie waarin na 6 april 2020 voor het eerst kinderopvangtoeslag aan een ouder is toegekend over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 of voor het eerst kinderopvangtoeslag is toegekend voor een of meer volgende kinderen. Alleen voor deze in artikel 4 van de Regeling omschreven groep bestaat een mogelijkheid tot herziening en is in artikel 5 van de Regeling de peildatum bepaald op 4 september 2020 in plaats van 6 april 2020 als dat leidt tot een eerste of hogere tegemoetkoming.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet behoort tot de groep van ouders als bedoeld in artikel 4 van de Regeling, zodat van de peildatum 6 april 2020 moet worden uitgegaan. Op de peildatum was bij de Belastingdienst/Toeslagen bekend en verwerkt dat eiser tot en met 31 maart 2020 voor [dochter] 48 uren per maand kinderopvang en voor [zoon] 8 uren per maand buitenschoolse opvang afnam. Op de peildatum waren bij de Belastingdienst/Toeslagen geen gegevens bekend voor de van 1 april 2020 tot en met 7 juni 2020. Niet in geschil is dat het toegekende bedrag van € 110,- uitgaande van deze gegevens overeenkomstig de in het TTKO gegeven regels juist is berekend.
4.4.
In de brief van 25 maart 2020 [3] aan de voorzitter van de Tweede Kamer hebben de staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën-Toeslagen en Douane het volgende opgemerkt:
“Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. Ook als zij op dit moment niet van kinderopvang gebruik kunnen maken. De kinderopvangsector blijft daarmee in staat goede (nood)opvang te verzorgen en tegelijk zorgen we er hiermee voor dat de kinderopvangsector stabiel blijft en de draad snel weer opgepakt kan worden wanneer de samenleving terug kan keren naar de gewone situatie. Voor ouders betekent het doorbetalen dat het recht op de kinderopvangtoeslag blijft bestaan en dat terugvorderingen kinderopvangtoeslag zoveel mogelijk voorkomen worden. Ook zorgt het doorbetalen ervoor dat ouders hun plek in de
kinderopvang behouden wanneer deze weer regulier opengaat.”
Volgens de toelichting bij de TTKO [4] kunnen de Wet kinderopvang, het Besluit kinderopvangtoeslag noch de Kaderwet SZW-subsidies voorzien in een passende wettelijke grondslag voor de voorziene tegemoetkoming. Nu er geen passend bestaand wettelijk kader is, maar de maatregel wel spoedig nodig is om de ouders tegemoet te komen in hun kosten en de kinderopvangorganisaties daarmee te steunen vanwege de gedwongen sluiting als een van de maatregelen van overheidswege vanwege het coronavirus, wordt deze tijdelijke voorziening vastgelegd in een zelfstandige amvb, gebaseerd op artikel 89, eerste lid, van de Grondwet. Het gaat om een uitzonderlijke situatie waarin niet gewacht kan worden op het tot stand brengen van een wet en het besluit heeft een tijdelijk karakter. De TTKO betreft een financiële aanspraak en heeft dus een begunstigend karakter. Dit besluit, dat verder niet stuit op onverenigbaarheid met hoger recht, wordt ingezet als noodmaatregel. De tijdelijkheid van het besluit blijkt uit de korte periode waarop de aanspraak betrekking heeft en komt tot uitdrukking in de vervaldatum.
Verder staat in de toelichting [5] dat de gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen op de gehanteerde peildatum niet altijd volledig zullen aansluiten bij de actuele gegevens en op de facturen van de opvangorganisatie over de maanden maart, april en mei 2020 aan de ouders. Bij het opstellen van dit besluit zijn keuzes gemaakt. Een van de keuzes betreft de peildatum. Nog niet doorgegeven wijzigingen in bijvoorbeeld het inkomen kunnen niet worden verwerkt in de kinderopvangtoeslag. Dit kan effect hebben op de hoogte van het
bedrag. De reguliere systematiek van herberekening, die wel geldt voor de kinderopvangtoeslag, wordt niet meegenomen in de tegemoetkoming eigen bijdrage. De tegemoetkoming zal wegens de snelheid en het beperken van de uitvoeringslast uitgaan van een definitieve vaststelling van de tegemoetkoming (niet eerst verlenen/voorschot) op basis van de peildatum. Het kan zo zijn dat door de gekozen peildatum het besluit buitengewoon
nadelig uitwerkt. Voor deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Dit is gebeurd bij de Regeling.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de TTKO noodwetgeving is waarbij snel aan de kinderopvangsector en kinderopvang afnemende ouders duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. De staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën-Toeslagen en Douane hebben aanstonds onderkend dat de gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen op de gehanteerde peildatum niet altijd volledig zullen aansluiten bij de gegevens van de actualiteit en op de factuur. Bij kleine afwijkingen vraagt verweerder om begrip. Voor substantiële afwijkingen wordt voor ouders een mogelijkheid vormgegeven om herziening aan te vragen. Ook uit artikel 8 van de TTKO en de Regeling blijkt dat de wetgever heeft nagedacht over de evenredigheid van de TTKO. Hoewel de TTKO voor sommige ouders nadelig kan uitpakken doordat niet de volledig betaalde eigen bijdrage wordt vergoed, is naar het oordeel van de rechtbank het hanteren van de peildatum van 6 april 2020 in algemene zin niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verder heeft eiser geen argumenten naar voren gebracht waarom het hanteren van 6 april 2020 als peildatum in zijn individuele geval onevenredig zou zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat voordat hij zijn bezwaarschrift indiende door een medewerker van Belastingdienst/Toeslagen is aangegeven dat het niet ingevuld hebben van de gegevens tot een gegrond bezwaar leidt.
5.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (stap 1). Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte (stap 2). Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan (stap 3).
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser aannemelijk gemaakt dat van de zijde van verweerder uitlatingen zijn gedaan als bedoeld in stap 1. In de brief van 17 maart 2020 [6] aan de Voorzitter van de Tweede Kamer staat: “[…] Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, vragen wij daarom de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven voldoen, zoals gewoonlijk, ook als zij op dit moment niet van opvang gebruik kunnen maken. […] Een deel van de factuur heeft betrekking op de eigen bijdrage die ouders betalen. De inzet van het kabinet is om deze kosten zoveel mogelijk te compenseren en we zullen hier met uw Kamer zo snel mogelijk over informeren. […]”
In de brief van 25 maart 2020 [7] aan de voorzitter van de Tweede Kamer staat: “[…] Aan ouders die normaliter kinderopvang gebruiken, is gevraagd de gehele factuur aan de kinderopvang te blijven betalen. […] Ouders die de factuur blijven doorbetalen, krijgen daarom de eigen bijdrage die ze hierbij betalen, gecompenseerd. […] Deze compensatie zal bestaan uit het verschil tussen de betaalde factuur door ouders en de ontvangen kinderopvangtoeslag. Daarbij zal de overheid het deel tot de maximum uurprijs voor haar rekening nemen, en zullen de kinderopvangorganisaties het gedeelte tussen maximum uurprijs en de werkelijke uurprijs, voor zover die hoger ligt, voor hun rekening nemen. […]” Uit de hiervoor geciteerde uitlatingen in de brieven van 17 maart 2020 en 25 maart 2020 mocht eiser redelijkerwijs afleiden dat de kosten van de eigen bijdrage kinderopvang over de gehele periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 zouden worden vergoed.
Ook wordt voldaan aan de tweede stap. De uitlatingen, waaraan eiser de gerechtvaardigde verwachtingen mocht ontlenen, zijn gedaan door de staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Financiën-Toeslagen en Douane en kunnen dus worden toegerekend aan verweerder.
De derde stap. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zwaarder wegende belangen die in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen.
5.3.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Dit betekent dat verweerder de kosten van de door eiser betaalde eigen bijdrage over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 alsnog geheel moet vergoeden.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Dit betekent dat verweerder een nieuw besluit op het door eiser gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Eiser heeft verzocht om vergoeding van reiskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zal dit verzoek tot een bedrag van € 6,58 worden toegekend. Wat de door eiser verzochte verletkosten betreft komt voor vergoeding in aanmerking de verletkosten die hij heeft gemaakt door het bijwonen van de zitting bij de rechtbank, dat afgerond een half uur heeft geduurd. Op het formulier proceskosten heeft eiser vermeld dat de kosten die hij in dat verband heeft gemaakt € 15,60 bedragen. Aangezien eiser het bedrag van € 15,60 niet heeft gespecificeerd, ziet de rechtbank aanleiding om de vergoeding van de verletkosten vast te stellen op het bedrag van € 7,-, uitgaande van het minimumtarief.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser moet vergoeden.
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 22,18 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. G.A. van der Straaten, leden in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stb 2020, 134.
2.Stcrt 2020, 31675.
3.2020-0000045277, p. 4.
4.P. 8.
5.P. 11 en 12.
6.CE-AEP / 20077147, p. 15.
7.2020-0000045277, p. 4.