In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Financiën over de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO (TKKO). Eiser had een tegemoetkoming van € 776,- ontvangen ter compensatie van de eigen bijdrage voor kinderopvang tijdens de coronamaatregelen. Eiser stelde dat deze tegemoetkoming te laag was en dat hij recht had op een hogere vergoeding voor de periode dat zijn zoon naar een andere kinderopvang ging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank bij de berekening van de tegemoetkoming terecht is uitgegaan van het aantal opvanguren dat op 6 april 2020 bekend was bij de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet behoort tot de groep ouders die in aanmerking komt voor een herziening van de tegemoetkoming op basis van de Regeling nadere regels inzake de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO. De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser beoordeeld. Eiser voerde aan dat de overheid had beloofd de eigen bijdrage te vergoeden, mits de factuur aan de kinderopvang werd betaald. De rechtbank oordeelde dat eiser aannemelijk had gemaakt dat er uitlatingen zijn gedaan door de overheid die hem een gerechtvaardigd vertrouwen gaven dat de kosten van de eigen bijdrage over de gehele periode zouden worden vergoed. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.