ECLI:NL:RBGEL:2022:7428

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
05-235555-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het exploiteren van een hennepkwekerij en gerelateerde strafbare feiten

Op 7 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 53-jarige man die werd beschuldigd van het exploiteren van een hennepkwekerij in zijn woning te Druten. De hennepkwekerij was op 31 mei 2020 in brand gevlogen, wat gevaar voor omliggende woningen en bewoners met zich meebracht. Tijdens het onderzoek na de brand werden niet alleen de resten van de hennepkwekerij aangetroffen, maar ook een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (MDMA) en een verboden wapen. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennep, het aanwezig hebben van MDMA en het veroorzaken van brand door een ondeugdelijke elektrische installatie. De rechtbank hield rekening met de tijd die verstreken was tussen de feiten en de veroordeling, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk. De man werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank sprak de man vrij van de diefstal van elektriciteit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zich schuldig had gemaakt aan het wegnemen van elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.235555.20
Datum uitspraak : 7 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Druten, althans in Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 planten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2019 tot 31 mei 2020 te Druten, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom te weten 8088 Kwh (t.w.v. 4012,32 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Druten, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een pand gelegen aan de [adres] een hennepkwekerij aanwezig heeft gehad, terwijl die hennepkwekerij was voorzien van een onveilig, ondeugdelijk aangelegde elektrische constructie aan een schakelbord, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat de woning gelegen aan de [adres] , geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de woning (gelegen aan de [adres] ) en/of de aangrenzende woning(en) en/of de in de woning(en) gelegen goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige persoon en/of de in de aangrenzende woning(en) aanwezige perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
4.
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Druten, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 496,91 gram (1002 stuks), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 1 juni 2020 te Druten, althans in Nederland, (een) wapen(s) van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 31 mei 2020 heeft op de [adres] te Druten een brand gewoed op de zolder van een woning, waardoor een groot deel van de kapconstructie is vernield. Verdachte was op dat moment de eigenaar van de woning. De oorzaak van de brand is elektrisch van aard geweest; de brand is ontstaan door een ondeugdelijke constructie aan de achterzijde van het schakelbord. [2] Na de brand is een hennepkwekerij aangetroffen op de zolder. [3] In het nachtkastje op de ouderlijke slaapkamer werd een doosje met pillen aangetroffen. [4] Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte is op een keukenkast een ploertendoder aangetroffen en in de bovenste lade van het nachtkastje in de ouderlijke slaapkamer een boksbeugel. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Verdachte is betrokken geweest bij de hennepkwekerij in zijn woning. In de hele woning, tuin en schuur zijn voorwerpen aangetroffen die te maken hebben met de hennepkwekerij. Hetzelfde geldt voor de diefstal van de stroom. Het is voorts de schuld van verdachte geweest dat door het maken van een elektrische installatie voor de hennepkwekerij de brand is ontstaan. Er is tot slot wettig en overtuigend bewijs voor het voorhanden hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van twee wapens.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte wat betreft feit 1 enkel kan worden veroordeeld voor het voorhanden hebben van de hennep, van het overige dient verdachte vrij gesproken te worden. Ook dient verdachte vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde onder 2, 3 en 5. De verdachte heeft enkel zijn woning ter beschikking heeft gesteld, maar zich verder niet met de hennepkwekerij beziggehouden. Er zijn aanwijzingen dat andere personen de hennepkwekerij hebben geëxploiteerd. Er is geen bewijs dat verdachte wist van de diefstal van de elektriciteit of van de gevaarzettende situatie van de elektrische installatie.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2: hennepkwekerij en diefstal elektriciteit
Vanwege de samenhang tussen de feiten 1 en 2 zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
Aangetroffen hennepkwekerij
Op 31 mei 2020 omstreeks 10:15 uur heeft verbalisant [verbalisant] een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een melding woningbrand op het adres van verdachte vanwege een verdenking van een overtreding van de Opiumwet. Na het binnentreden van de woning constateerde de verbalisant een kweekruimte op de zolder van de woning. Op de zolder had brand gewoed en daardoor was de gehele kwekerij verbrand. Wel is een aantal hennepplanten voor bemonstering veilig gesteld. De verbalisant constateerde op grond van zijn kennis en ervaring en gezien de door hem waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur, vorm en herkenbare geur, dat het hennepplanten waren. [6] Dit werd ook bevestigd met een cannabis testset. [7] Omdat als gevolg van de brand de hennepkwekerij niet veilig betreden kon worden kon het aantal hennepplanten niet worden geteld en daarom is het aantal berekend waarbij is uitgegaan van het aantal m2 welke opgemeten is. Met behulp van gegevens uit de BOOM rapportage zouden er ongeveer 239 planten hebben gestaan op de zolder. [8] De berekening die is opgenomen in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij gaat uit van 15,9 m2 en 15 planten per m2 , maar rondt de uitkomst af naar beneden en komt uit op 238 planten. [9]
Aangetroffen goederen/situatie in en rondom de woning
In en rondom de woning van verdachte zijn verschillende goederen aangetroffen die verband houden met de exploitatie van de hennepkwekerij. Onder meer is aangetroffen: [10]
  • in de trapkast twee lege cans groeimiddelen;
  • in de schuur een gebruikte koolstoffilter;
  • in de lade van het nachtkastje op de ouderlijke slaapkamer een knipschaartje.
In de lade van het nachtkastje op de ouderlijke slaapkamer lagen vier briefjes. Op drie briefjes stonden getallen die duiden op tijdstippen, zoals “06.00 aan”. Op één briefje stonden handelingen beschreven, zoals “spoelen met kraanwater”, “voeding + pompen” en “spoelen met water +enzym + PH- (100L water 500m1 enz)”. Er lag een geschreven briefje in de woonkamer op de eettafel met de tekst 320 p.p. vrijdag. [11]
Een monteur van de netbeheerder Liander N.V. heeft geconstateerd dat een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt en dat deze illegale aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om liep naar de hennepplantage en deze voorzag van elektriciteit. [12]
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij op de zolder van zijn woning, maar dat hij de hennep niet zelf geteeld heeft. Verdachte zou 500 euro per maand krijgen voor de hennepkwekerij, maar dit bedrag heeft hij nooit ontvangen. Verdachte heeft verklaard dat “ze” één keer per dag bij hem langskwamen. Vragen over wie deze andere personen zijn of de overige omstandigheden waaronder de hennepkwekerij werd geëxploiteerd heeft verdachte niet willen beantwoorden. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij niets afweet van de illegale elektriciteitsaansluiting die is aangelegd. [13]
Beoordeling rechtbank feiten 1 en 2
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig dat verdachte enkel zijn woning ter beschikking heeft gesteld. De rechtbank verwijst hierbij naar de hiervoor beschreven goederen die in woning, tuin en schuur verspreid zijn aangetroffen en die verband houden met het telen van hennep. De rechtbank kan ook de hiervoor beschreven briefjes niet anders lezen dan dat zij een handleiding/instructies bevatten voor het telen van hennep. De rechtbank hecht hierbij bijzonder veel waarde aan de locatie waar de handleiding/instructies en het knipschaartje zijn aangetroffen, zijnde op en in het nachtkastje op de ouderlijke slaapkamer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte zelf zich opzettelijk bezig heeft gehouden met het telen van de hennep in zijn woning.
De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het geschatte aantal van 238 hennepplanten ten tijde van de brand gebaseerd op een berekening met gebruik van gegevens uit de BOOM rapportage. Gelet op deze hoeveelheid is sprake van een “grote hoeveelheid” zoals genoemd in artikel 11 lid 5 Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen dat in de uitoefening van een beroep of bedrijf is gehandeld en spreekt verdachte daarvan vrij. Weliswaar is er sprake van een “grote hoeveelheid”, maar is daarmee nog niet een kwekerij van een zodanige omvang dat het niet anders kan zijn dan dat deze het resultaat moet zijn van een ondernemingsgewijze opzet. Daarnaast zijn als gevolg van de brand en het grotendeels vergaan van de kwekerij onvoldoende andere indicatoren ten aanzien van professionaliteit in de opzet van de kwekerij vastgesteld. .
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 1 met dien verstande dat verdachte vrij zal worden gesproken van “in de uitoefening van een beroep of bedrijf”.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat betrokkenheid van verdachte bij hennepteelt op zichzelf nog niet meebrengt dat hij zich ook schuldig maakt aan opzettelijk wegnemen van daarbij gebruikte elektriciteit. Bij die bewijsvoering kan onder meer van belang zijn dat onder ‘wegnemen’ van goed ex artikel 310 Sr moet worden verstaan het zich verschaffen van feitelijke heerschappij over goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt in deze zin pas ‘weggenomen’ door verbruik ervan door apparaten of installaties die zijn aangesloten op elektriciteitsnet. Dat als algemeen uitgangspunt kan gelden dat rechthebbende weet wat zich in zijn pand bevindt dan wel wat zich daar afspeelt, volstaat doorgaans niet voor bewijs van opzettelijk wegnemen van elektriciteit. Wel kunnen concrete gedragingen van verdachte waaruit zijn betrokkenheid bij die teelt blijkt en omstandigheden waaronder die teelt plaatsvond, meebrengen dat (het niet anders kan zijn dan dat) verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan wegnemen van de daarbij gebruikte elektriciteit.
De officier heeft in zijn requisitoir enkel verwezen naar de omstandigheden waaronder de teelt van de hennepkwekerij heeft plaatsgevonden, maar daarbij geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit. De rechtbank is van oordeel dat diefstal middels braak of verbreking niet kan worden afgeleid uit het dossier.
De rechtsbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 3: brand
Brandonderzoek
Uit het onderzoek naar de brand in de woning volgt dat de vuurbelasting op zolder is geweest, net onder kap aan de rechterzijde van de woning, gezien vanaf de voorzijde. De woning is een tussenwoning met aan beide zijden een soortgelijke woning. Doordat de brand uitslaand werd is een groot deel van de kapconstructie vernield. Ook ontstond er in de gehele woning roet, rook en waterschade. De schade ten gevolge van het vuur heeft zich beperkt tot de zolderverdieping. Op basis van de aangetroffen situatie en de bevindingen tijdens het ingestelde onderzoek wordt vastgesteld dat de brand is ontstaan op de zolderverdieping, rechterzijde achter het schakelbord van de hennepkwekerij, net onder de kapconstructie. De oorzaak van de brand wordt beschreven als elektrisch van aard, namelijk door een ondeugdelijke constructie, aan de achterzijde van het schakelbord. In het brandonderzoek wordt geconcludeerd dat sprake was van gemeen gevaar voor personen en/of goederen. De verdachte bevond zich in de woning en ook in de aangrenzende woningen verbleven mensen. Het vuur had zich zeer gemakkelijk onder de kap kunnen verspreiden naar de aangrenzende woningen die wel rook en roetschade hebben opgelopen. [14]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van de aanleg van een elektrische installatie ten behoeve van de hennepkwekerij. De verdachte heeft aangegeven dat ‘ze’ alles hebben aangelegd en dat ‘ze’ het veilig zouden aansluiten. [15]
Beoordeling rechtbank feit 3
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, blijkt uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van de brand. De rechtbank stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt verstaan een min of meer grove of aanmerkelijke schuld. Of sprake is van schuld in strafrechtelijke zin, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van de gedragingen kan niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Wel kan het zo zijn dat in situaties met mogelijkerwijs ernstige gevolgen een hogere graad van zorgvuldigheid verlangd wordt dan bij min of meer onschuldige gedragingen en situaties.
Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepkwekerijen een zeer aanzienlijke hoeveelheid stroom vragen en dat de daarvoor benodigde elektrische installaties doorgaans illegaal en veelal op onprofessionele wijze worden aangelegd, waarbij vaak onvoldoende rekening wordt gehouden met de (beperkte) belastbaarheid van de installatie en de daaruit voortvloeiende risico’s van overbelasting, kortsluiting en brand.
Onder voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – had naar het oordeel van de rechtbank van de verdachte als eigenaar van de woning mogen worden verwacht dat hij zich van de deugdelijkheid van de betreffende elektrische installatie zou vergewissen, zelfs als deze elektrische installaties – ook ingeval zoals verdachte heeft verklaard – door derden zou zijn aangelegd.
Nu de verdachte zulks heeft nagelaten, kan naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op de potentieel ernstige gevolgen daarvan nu de kwekerij zich bevond op de zolder van een tussenwoning – wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte met aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettend heeft gehandeld en er aldus sprake is van schuld in strafrechtelijke zin.
De rechtbank concludeert voorts dat sprake is geweest van een uitslaande brand, waarbij een groot deel van de kapconstructie van het dak van de woning is vernield. De verdachte bevond zich ten tijde van de brand in de woning en ook in de aangrenzende woningen verbleven mensen. Het vuur had zich zeer gemakkelijk onder de kap kunnen verspreiden naar de aangrenzende woningen die wel rook en roetschade hebben opgelopen. Tevens ontstond er in de gehele woning roet, rook en waterschade. Gelet op het feit dat de brand de brand plaatsvond op een zondagochtend rond 10 uur –en in dit geval de bewoners van de aangrenzende woning inderdaad thuis waren – kan worden geoordeeld dat naar algemene ervaringsregels gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig was.
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 3.
Ten aanzien van feit 4: MDMA
Aangetroffen MDMA
In de woning van verdachte is in het nachtkastje in de ouderlijke slaapkamer een doos met ruim 1002 pillen is aangetroffen. [16] Het doosje bevatte 492 roze gekleurde tabletten van 249,69 gram en 510 bruin gekleurde tabletten van 247,22 gram. In totaal ging het zodoende om 1002 pillen van 496,91 gram. Beide soorten tabletten testte positief voor MDMA. MDMA (3,4methyleendioxymethamfetamine) staat vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. [17]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter zitting (kort gezegd) verklaard dat hij deze pillen in bewaring heeft genomen als een soort borg. Verdachte dacht dat Xtc-pillen waren. [18]
Beoordeling rechtbank
Verdachte is tenlastegelegd het ‘aanwezig hebben’ van 1002 MDMA-pillen. Uit standaardjurisprudentie volgt dat van “aanwezig hebben” in de zin van artikel 2 onder C Opiumwet sprake is als verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van verdachte te bevinden. Voor bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid t.a.v. verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden.
Nu de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze pillen en deze pillen in zijn machtssfeer bevonden nu ze in zijn nachtkastje lagen, is het naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 4 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 5: boksbeugel en ploertendoder
Aangetroffen boksbeugel en ploertendoder
In de bovenste lade van het nachtkastje in de ouderlijke slaapkamer werd een boksbeugel aangetroffen. Deze was voorzien van 2 messen naar boven gericht. Daarnaast is op de keukenkast in de woning van verdachte in een metalen buis een ploertendoder aangetroffen. [19] De aangetroffen boksbeugel en ploertendoder zijn wapens in de zin van artikel 2 lid 1, Categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie. [20]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat op de keukenkast een ploertendoder aanwezig was. Verdachte denkt dat zijn neef deze op de keukenkast heeft geplaatst. Volgens de verdachte verbleef zijn neef tijdelijk in zijn woning op het moment dat hij in het ziekenhuis lag. Verdachte zou – vanwege fysieke beperkingen – ook niet bij/boven op het keukenkastje kunnen. Ten aanzien van de boksbeugel heeft de verdachte ter zitting verklaard dat deze boksbeugel van hem is, maar dat hij dacht dat het speelgoed was.
Beoordeling rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 13 eerste lid van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bewust is geweest van de aanwezigheid van de boksbeugel in zijn woning. De boksbeugel had ook de eigenschappen/uiterlijke kenmerken van een boksbeugel.
De rechtbank acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een boksbeugel voorhanden heeft gehad en daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit onder 5 ten aanzien van de boksbeugel.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ploertendoder het volgende. De ploertendoder is gevonden op een keukenkast in een metalen koker. Het wapen lag zodoende niet voor het grijpen of in het zicht van de verdachte. De rechtbank acht de door de verdachte gestelde toedracht met betrekking tot de aanwezigheid van de ploeterdoder op de keukenkast gelet op wat daartoe is aangevoerd, niet onwaarschijnlijk. Nu die toedracht voorts niet wordt weerlegd door andere uit beschikbare bewijsmiddelen blijkende omstandigheden is niet onaannemelijk de mogelijkheid dat een ander dan de verdachte voor de aanwezigheid daarvan verantwoordelijk moet worden gehouden en dat de verdachte zich niet in enige mate van die aanwezigheid bewust is geweest.
Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte de ploertendoder voorhanden heeft gehad, zodat de rechtbank verdachte partieel zal vrijspreken van het onder 5 tenlastegelegde
ten aanzien van de ploertendoder.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Druten
, althans in Nederland, in de uitoefening van een beroep of bedrijfopzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]
)een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 planten
, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks31 mei 2020 te Druten
, althans in Nederland, grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig en
/ofonoplettend
en/of onachtzaamin een pand gelegen aan de [adres] een hennepkwekerij aanwezig heeft gehad, terwijl die hennepkwekerij was voorzien van een onveilig, ondeugdelijk aangelegde elektrische constructie aan een schakelbord, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat de woning gelegen aan de [adres]
, geheel ofgedeeltelijk is verbrand
, in elk geval dat er brand is ontstaan,en daardoor gemeen gevaar voor de woning (gelegen aan de [adres] ) en
/ofde aangrenzende woning(en) en
/ofde in de woning(en) gelegen goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning aanwezige persoon en
/ofde in de aangrenzende woning(en) aanwezige perso(o)n(en),
in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,ontstond;
4.
hij op
of omstreeks31 mei 2020 te Druten
, althans in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 496,91 gram (1002 stuks
), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op
of omstreeks1 juni 2020 te Druten
, althans in Nederland, (een) wapen(s)van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel
en/of een ploertendodervoorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 3:
aan zijn schuld brand te wijten is, terwijl daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat
en
aan zijn schuld brand te wijten is, terwijl daardoor gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander ontstaat;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert de officier een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat rekening gehouden dien te worden met de overschrijding van de redelijke termijn en ingeval de rechtbank tot een strafoplegging te volstaan met een taakstraf.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het telen van hennep in zijn woning. Zodoende heeft de verdachte bijgedragen aan de productie van verdovende middelen. Hij heeft zich daarbij klaarblijkelijk laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de risico’s voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit de handel in en het gebruik van dergelijke middelen kunnen voortvloeien.
Voorts is er als gevolg van onvoorzichtig en onoplettend handelen van de verdachte in zijn woning brand ontstaan. De brand heeft op de zolder van de woning gewoed, waardoor een deel van de kapconstructie van het dak is vernield. Verdachte was zelf in zijn woning aanwezig en eveneens waren buren aanwezig in aangrenzende woning(en). De brand had eenvoudig kunnen overslaan naar de direct aangrenzende woningen, waardoor er gevaar ontstond voor zwaar lichamelijk letsel van zijn buren. Ook bij dit handelen heeft verdachte enkel oog gehad voor eigen gewin en niet voor de schade die hij anderen kon toebrengen door het hebben van een hennepkwekerij op zijn zolder.
De rechtbank verwijst tot slot naar de grote hoeveelheid harddrugs die verdachte in zijn woning had van maar liefst 1002 pillen. Een hoeveelheid waarvoor – indien aansluiting wordt gezocht bij de door het landelijke overleg van voorzitter van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op staat.
Gelet op de combinatie van deze ernstige feiten zou het in de reden liggen om de verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank sluit echter aan bij de eis van de officier dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte is ook zelf getroffen door zijn handelen. De verdachte heeft aanzienlijke schade geleden als gevolg van de brand in zijn woning. De verdachte heeft daarvoor een aanvullende persoonlijke lening moeten afsluiten en geld geleend van vrienden voor het herstel van zijn dak. De verdachte heeft zijn eigen woning moeten verkopen als zekerheid voor de ontnemingsvordering. Daarnaast heeft de verdachte ter zitting toegelicht dat hij leidt aan psychische klachten onder meer als gevolg van de brand.
De rechtbank meent dat ook van belang is dat verdachte – die lange tijd zijn leven niet op de rit had als gevolg van fysieke en psychische klachten en verslavingsproblematiek – vrijwillig hulp heeft gezocht. Verdachte heeft toegelicht en onderbouwd dat hij, na het afronden van deze strafzaak, een intensieve psychologische behandeling zal krijgen.
De rechtbank neemt tot slot in overweging dat de redelijke termijn is overschreden. De feiten zijn ruim twee jaar geleden begaan en ook om die reden acht de rechtbank ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Slotsom
Anders dan de officier, acht de rechtbank gelet op de ernst van de verschillende bewezen feiten, de maximale taakstraf van 240 uur passend. De rechtbank oordeelt dat gelet op de ernst van de feiten en de vrees dat verdachte – uit financieel gewin – weer in de verleiding komt om strafbare feiten te plegen, een voorwaardelijke gevangenisstraf met de duur van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 158 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet en
- 13, 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit onder 2;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten 8 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. M. Hoedeman en mr. R.D. Leen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Benbouazza, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020348653, gesloten op 13 augustus 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, p. 60.
3.Proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij, p. 3 en 4.
4.Proces-verbaal FOTO-MAP, p. 27.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
6.Proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij, p. 4.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
8.Proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij, p. 4.
9.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, p. 8.
10.Proces-verbaal FOTO-MAP, p. 14, 16, 25 en 26.
11.Proces-verbaal Kennisgeving van inbeslagneming en proces-verbaal van bevindingen, p. 77 en 78.
12.Aangifte namens Liander N.V., p. 88.
13.De verklaring van de verdachte zoals gegeven ter terechtzitting van 24 oktober 2022.
14.Proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, p. 60.
15.De verklaring van de verdachte zoals gegeven ter terechtzitting van 24 oktober 2022.
16.Proces-verbaal FOTO-MAP, p. 27.
17.Proces-verbaal NFiDENT, p. 52 e.v. en de rapporten NFiDENT van 14 augustus 2020, p. 54 en 55.
18.Verklaring van de verdachte ter zitting van 24 oktober 2022.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63.