ECLI:NL:RBGEL:2022:7405

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
05-160158-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en afdreiging via dating- en chatsites

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 29 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen en afdreiging. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. R. Haze. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich afspeelden tussen 27 april 2021 en 28 januari 2022, waarbij de verdachte via dating- en chatsites slachtoffers zou hebben bewogen tot het sturen van compromitterende afbeeldingen en het betalen van geldbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar mededader gebruik maakten van bedreigingen om slachtoffers te dwingen tot betalingen, en dat zij in totaal circa € 30.308,00 aan geldbedragen hebben verworven, waarvan zij wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat deze uit misdrijf afkomstig waren. De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afdreiging, maar dat het witwassen wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam voor de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/160158-22
Datum uitspraak : 29 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. R. Haze, advocaat in Rotterdam
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2021 tot en met
28 januari 2022 te Spijkenisse en/of in andere plaatsen in Nederland, in elk geval
(telkens) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
met het oogmerk om zich door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of
openbaring van een geheim wederrechtelijk te bevoordelen,
meerdere personen, waaronder
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] en/of
• [naam slachtoffer]
heeft gedwongen tot het (indirect) betalen en/of overmaken van één of meer
geldbedragen en/of het doen van betalingen door middel van paysafekaarten
(prepaid creditcards) en/of door middel van (het toezenden van) digitale betaallinks
en/of QR-codes en/of tot het voldoen aan door verdachte en/of haar mededader
gestuurde betaalverzoeken,
danwel (in het geval van genoemde [naam slachtoffer] ) het ten gunste van verdachte en/of haar
mededader plaatsen en betalen van een online-bestelling van een jas en/of een paar
slippers bij kledingwebsite farfetch.com,
immers heeft verdachte en/of haar mededader, (telkens)
- via dating- en/of chatsites (Novamora, Secondlove, KIK, C-date, Skype,
Ondeugend Daten) contact gelegd met genoemde personen en/of met hen seksueel
getinte gesprekken gevoerd en/of
- genoemde personen bewogen tot het sturen van naaktfoto’s en/of andere
compromitterende afbeeldingen van henzelf en/of
vervolgens voornoemde personen via sociale media (Whats-app) (opnieuw)
benaderd danwel telefonisch contact met die personen opgenomen,
waarbij door verdachte en/of haar mededader dwingende en/of dreigende
uitlatingen werden gedaan en/of op dwingende en/of dreigende toon eisen werden
gesteld, (onder meer) inhoudende dat, indien die personen zouden weigeren om
voornoemde betalingen te verrichten/voldoen, die personen via sociale media
zouden worden beschadigd/benadeeld ("exposed") door naaktfoto’s en/of seksueel
getinte chatgesprekken en/of (ander) compromitterend (beeld)materiaal van die
voornoemde personen openbaar te maken bij familie, vrienden, buren, (ex)partners
en/of collega’s van die personen;
2.
zij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 april 2021 tot en met
28 januari 2022 te Spijkenisse en/of in andere plaatsen in Nederland, in elk geval
(telkens) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader voorgenomen misdrijf
om met het oogmerk om zich door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of
openbaring van een geheim wederrechtelijk te bevoordelen,
meerdere personen, waaronder
• [benadeelde partij] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] ;
• [naam slachtoffer] en/of
• [naam slachtoffer]
te dwingen tot het (indirect) betalen en/of overmaken van één of meer
geldbedragen en/of het doen van betalingen door middel van paysafekaarten
(prepaid creditcards) en/of door middel van (het toezenden van) digitale betaallinks
en/of QR-codes en/of tot het voldoen aan door verdachte en/of haar mededader
gestuurde betaalverzoeken, (telkens)
- via dating- en/of chatsites (Novamora, Secondlove, KIK, C-date, Skype,
Ondeugend Daten) contact heeft gelegd met genoemde personen en/of seksueel
getinte gesprekken heeft gevoerd en/of
- genoemde personen (telkens) heeft bewogen tot het sturen van naaktfoto’s en/of
andere compromitterende afbeeldingen van henzelf en/of
vervolgens voornoemde personen via sociale media (Whats-app) (opnieuw) heeft
benaderd danwel telefonisch contact met die personen heeft opgenomen,
waarbij door verdachte en/of haar mededader dwingende en/of dreigende
uitlatingen werden gedaan en/of op dwingende en/of dreigende toon eisen werden
gesteld, (onder meer) inhoudende dat, indien die personen zouden weigeren om
voornoemde betalingen te verrichten/voldoen, die personen via sociale media
zouden worden beschadigd/benadeeld ("exposed") door naaktfoto’s en/of seksueel
getinte chatgesprekken en/of compromitterend materiaal van die voornoemde
personen via openbaar te maken bij familie, vrienden, buren, (ex)partners en/of
collega’s van die personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
zij in of omstreeks de periode van 27 april 2021 tot en met 4 juli 2022 te Spijkenisse
en/of in andere plaatsen in Nederland, in elk geval (telkens) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander,
meerdere geldbedragen, in totaal circa € 30.308,00, althans een geldbedrag heeft
verworven en voorhanden heeft gehad en omgezet, en van genoemde geldbedragen
gebruik heeft gemaakt,
terwijl verdachte en zijn mededader (telkens) wisten, danwel redelijkerwijs dienden
te vermoeden, dat die geldbedragen, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren ten aanzien van feiten 1 en 2. Er wordt niet voldaan aan het vereiste dat de in de tenlastelegging genoemde aangevers binnen drie maanden na het bekend worden van het mogelijk gepleegde delict een klacht hebben ingediend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is, zodat de behandeling ter zitting kan plaatsvinden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de te laat ingediende klachten als volgt. In artikel 66 lid 1 Sr is bepaald dat deze klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
In zijn arrest van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) heeft de Hoge Raad overwogen dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. De Hoge Raad heeft daarbij in ogenschouw genomen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat met het stellen van die termijn wordt voorkomen dat de klachtgerechtigde een wettelijk zwaard in handen wordt gegeven, waarvan hij gedurende de hele verjaringstermijn gebruik zou kunnen maken. De macht van de klachtgerechtigde om te bepalen of de verdachte wordt vervolgd, is dus in de tijd begrensd. De Hoge Raad heeft in dit arrest voorts geoordeeld dat ingeval de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, van die wens binnen die termijn van drie maanden zal moeten zijn gebleken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de te laat ingediende klachten als volgt. In artikel 66 lid 1 Sr is bepaald dat deze klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
In zijn arrest van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) heeft de Hoge Raad overwogen dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. De Hoge Raad heeft daarbij in ogenschouw genomen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat met het stellen van die termijn wordt voorkomen dat de klachtgerechtigde een wettelijk zwaard in handen wordt gegeven, waarvan hij gedurende de hele verjaringstermijn gebruik zou kunnen maken. De macht van de klachtgerechtigde om te bepalen of de verdachte wordt vervolgd, is dus in de tijd begrensd. De Hoge Raad heeft in dit arrest voorts geoordeeld dat ingeval de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, van die wens binnen die termijn van drie maanden zal moeten zijn gebleken.
De rechtbank overweegt verder dat dat de essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat - of vastgesteld wordt - dat het slachtoffer/de aangever wil dat de dader vervolgd wordt. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer/de aangever dat het openbaar ministerie vervolging instelt tegen de dader. In deze zaak blijkt uit de aangifte van [naam slachtoffer] dat aangever wilde dat er vervolgd zou worden. Een formele klacht is daarnaast niet nodig. Voorts heeft aangever [naam slachtoffer] naast de aangifte wel degelijk tijdig een klacht ingediend. Het verweer met betrekking tot deze twee aangevers wordt dan ook verworpen. Het verweer van de verdediging met betrekking tot het klachtvereiste gaat wel op ten aanzien van [naam slachtoffer] , aangezien van hem noch een aangifte noch een klacht in het dossier zit. In zoverre is het openbaar ministerie dan ook niet ontvankelijk in de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Daartoe is aangevoerd dat het PaySafe-account op naam van verdachte staat, maar dat niet geconcludeerd kan worden dat zij betrokken is geweest bij de (poging tot) afdreiging.
Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie tot een bewezenverklaring gerekwireerd. De bankrekening en het PaySafe-account van verdachte zijn gebruikt en zij heeft luxegoederen in haar bezit en in haar woning gehad. Verdachte heeft aldus wetenschap gehad dat deze goederen en het geld op haar rekening en PaySafe-account uit misdrijf afkomstig waren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de inkomsten verband hielden met gokken. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte wist dat de inkomsten van enig misdrijf afkomstig waren.
De beoordeling door de rechtbank
Feiten 1 en 2
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen bewijs voorhanden waaruit volgt dat verdachte betrokken is geweest bij de (poging tot) afdreiging van de op de tenlastelegging genoemde aangevers. Dat het PaySafe-account waarop de gelden van verschillende aangevers terecht kwamen, op naam van verdachte staat is daartoe niet toereikend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in nauwe en bewuste samenwerking met een ander schuldig heeft gemaakt aan (poging tot) afdreiging. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Feit 3
Uit de gegevens van het PaySafe-account van verdachte volgt dat er in periode van 6 mei 2021 tot 30 juni 2022 in totaal 29.550,00 euro op het account is gestort. [2] Er is vervolgens 17.842,00 euro van dit bedrag, door middel van het gebruik van een creditcard, uitgegeven aan onder meer diverse supermarkten in de buurt van Spijkenisse, winkels als De Bijenkorf en IKEA en McDonalds. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte volgt verder dat derden gelden hebben overgeboekt via ‘Tikkie’. Via Tikkie is 880,00 euro ontvangen. In totaal gaat het om een bedrag van 30.380,00 euro dat is verkregen via Tikkie en is gestort op het PaySafe-account van verdachte. [3]
Uit het chatgesprek tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en een zekere [naam] volgt dat zij veelvuldig spraken over het afpersen van mensen. Daarnaast blijkt dat [naam medeverdachte] aan [naam] de opdracht heeft gegeven om PaySafe-kaarten, afkomstig van slachtoffers, op het account van [naam] op te waarderen en met dit geld slippers en een bodywarmer ter waarde van 732,00 euro te kopen. Deze spullen moesten worden afgeleverd op het adres van verdachte en [naam medeverdachte] , [adres] . [4]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte en [naam medeverdachte] , [adres] , zijn diverse luxegoederen aangetroffen. In totaal hebben de goederen in de woning een waarde van 15.309,00 euro. Van dit bedrag bestaat 8.358,00 euro aan luxe kleding en schoenen. [5]
Uit het opgenomen tapgesprek van verdachte van 27 mei 2022 volgt dat verdachte zegt dat zij de huur wel wil betalen, maar dat zij ook de zorg voor haar zusjes heeft wat geld kost. Zij zegt dat het het één of het ander is. [6] Uit het later op diezelfde dag opgenomen tapgesprek van verdachte volgt dat zij vertelt dat zij voor de kleine een jas van het merk Moncler heeft gekocht en dat zijzelf een tas heeft van bijna 1.000,00 euro. Zij vertelt verder dat zij van haar vriend een auto heeft gekregen en dat hij een bril heeft gekocht van het merk Cartier van 1.200,00 euro. [7]
Uit het dossier blijkt dat de legale inkomsten van verdachte en haar medeverdachte evident te laag waren om voormelde luxe goederen te bekostigen. [8]
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
[naam medeverdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan afdreiging waarbij hij de slachtoffers heeft bewogen tot afgifte van geld, vaak in de vorm van de aanschaf van PaySafe-kaarten op naam en op het account van verdachte. Verdachte en [naam medeverdachte] hadden een klein legaal inkomen. Desondanks kochten zij en [naam medeverdachte] kostbare luxegoederen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat sprake is van witwassen en dat daarom van verdachte mag worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor een legale herkomst voor de luxegoederen die zij in haar bezit had. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de luxegoederen die bij haar thuis zijn aangetroffen zelf heeft gekocht of heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring onvoldoende onderbouwd en concreet om te dienen als een concrete, eenduidige, verifieerbare en op voorhand niet (hoogst) onwaarschijnlijke verklaring voor een legale herkomst van het geld op het PaySafe-account alsmede de aangetroffen luxe goederen. Verdachte heeft niet onderbouwd van wie de luxegoederen precies afkomstig zijn; daarbij komt dat verdachte deze verklaring voor het eerst ter terechtzitting heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met haar verklaring onvoldoende tegenwicht aan het vermoeden van witwassen heeft geboden, waardoor dit vermoeden blijft bestaan.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [naam medeverdachte] samenwoonden aan de [adres] , dat er in de woning diverse luxegoederen zijn aangetroffen en dat verdachte in een getapt telefoongesprek zegt dat zij dure spullen heeft en een auto krijgt van [naam medeverdachte] . Verdachte geeft tijdens een gesprek eerder die dag aan dat zij niet zowel de huur kan betalen als voor haar zusjes kan zorgen. De rechtbank constateert gelet op al het voorgaande dat verdachte en [naam medeverdachte] beiden hebben geweten dat de luxegoederen zijn bekostigd met geld uit enig misdrijf verkregen en concludeert dat voornoemde gelden van 30.380,00 euro middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig zijn. Daarbij is van belang dat het legale inkomen van beide verdachten evident ontoereikend was om deze goederen te kunnen bekostigen, terwijl de stelling of suggestie dat [naam medeverdachte] voldoende inkomsten verwierf uit gokken op geen enkele manier is onderbouwd. Bij verdachte gaat de rechtbank bij dat weten uit van op zijn minst voorwaardelijk opzet. Uit voormelde feiten en omstandigheden blijkt immers dat de kans dat de luxe goederen uit misdrijf afkomstig waren aanmerkelijk was en dat verdachte die kans naar de uiterlijke verschijningsvorm op zijn minst bewust heeft aanvaard.
Het onder feit 3 ten laste gelegde medeplegen van witwassen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 27 april 2021 tot en met 4 juli 2022 te Spijkenisse en/of in andere plaatsen in Nederland,
in elk geval (telkens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen, in totaal circa € 30.308,00,
althans een geldbedragheeft verworven en voorhanden heeft gehad en omgezet, en van genoemde geldbedragen
gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en haar mededader (telkens) wisten,
danwel redelijkerwijs dienden te vermoeden,dat die geldbedragen, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich op het standpunt stelt dat een taakstraf een passende straf zou zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De criminele gelden konden zich op die wijze vermengen met legale gelden. Daarmee vormt het witwassen van geld een bedreiging voor de legale economie en tast het de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Bovendien vergemakkelijkt en bevordert het daadwerkelijk ten gelde kunnen maken van de met afdreiging en oplichting verkregen opbrengsten het begaan van die misdrijven. Kennelijk hadden de verdachte en haar mededader hier geen oog voor, en hadden zij slechts oog voor het financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 9 december 2022. Daaruit volgt dat er geen sprake is van actueel delictpatroon en dat verdachte aangeeft dat zij voorkeur heeft voor het zelf oplossen van haar zaken. Verdachte heeft op dit moment werk en heeft geen hulpvraag. De situatie is ook niet dusdanig zorgwekkend dat hulpverlening noodzakelijk wordt geacht. De reclassering ziet daarom geen aanleiding om over te gaan tot interventie.
De rechtbank concludeert dat zij een straf conform de eis van de officier van justitie, gelet op het hiervoor overwogene, passend en geboden vindt. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaren om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in verband met het onder feit 2 ten laste 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de strafvervolging van [naam slachtoffer] , zoals vermeld onder feit 2;
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 100 uren;
 beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis
.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. E.H.T. Rademaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2022.

mr. Ter Hart en mr. Goossens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de districtsrecherche IJsselland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022037739, gesloten op 27 september 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 100.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 703 – 704.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 101; het proces-verbaal van bevindingen, p. 493 – 520.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 688 – 692.
6.Het tapgesprek van 27 mei 2022, p. 156.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 698 – 700.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 705.