ECLI:NL:RBGEL:2022:7363

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
05/100381-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging doodslag en wapenbezit na steekincident

Op 19 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man uit Arnhem, die werd beschuldigd van driemaal poging doodslag en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, een geluidsdemper en een grote hoeveelheid munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar. De feiten vonden plaats op 11 april 2021, toen de verdachte naar de woning van zijn ex-partner ging, waar hij in een conflict verwikkeld raakte met familieleden van zijn ex-partner. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte met een mes meerdere steken uitgedeeld aan de slachtoffers, die hierdoor ernstig gewond raakten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De verdachte had ook een grote hoeveelheid munitie en een automatisch vuurwapen in zijn bezit, wat leidde tot een veroordeling voor wapenbezit. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de slachtoffers toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/100381-21 + 05-282517-20 (TUL)
Datum uitspraak : 19 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1988] in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Almelo.
Raadsman: mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de hand en/of de borst (hartstreek) en/althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekverwonding in de borst (hartstreek) en/of steekletsel aan het hartoor en/of slagader en/of een bloeding in de borst en/of long (waarvoor een open hartoperatie en/of medisch ingrijpen noodzakelijk was) en/of een klaplong, althans ernstig steekletsel in het bovenlichaam en/of blijvende littekens heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans scherp/puntig voorwerp (diep)
in het bovenlichaam te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de hand en/of de borst (hartstreek) en/althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de linker flank en/of in de rug en/althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de linker flank en/of in de rug en/althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de arm en/of (diep) in het bovenbeen en/althans in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe steek/snijverwonding in het bovenbeen (met een groot blijvend zichtbaar litteken als gevolg) heeft toegebracht door die [slachtoffer 3] (meermalen) met een mes, althans scherp/puntig voorwerp (diep) in het been te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2021 te Westervoort, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de arm
en/of (diep) in het bovenbeen en/althans in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2021 tot en met 11 april 2021 te Arnhem, althans in Nederland,
  • een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machinepistool (pistoolmitrailleur), zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, en/of
  • 6 patroonmagazijnen, zijnde onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor (een) vuurwapen(s) en van wezenlijke aard zijn en/of
  • een grote hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (ongeveer)
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.62 X 25 mm,
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber .25 Auto,
500 stuks Kogelpatronen van het kaliber 9 mm Luger,
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber .32 Auto,
155 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm Browning en/of
9 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.72 X 25 mm,
in elk geval een (grote) hoeveelheid kogelpatronen/munitie voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van de maand januari 2021 tot en met 11 april 2021 te Arnhem, althans in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een geluiddemper voor een pistoolmitrailleur/vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 11 april 2021 naar de woning van zijn ex-partner in Westervoort gegaan. Verdachte had zijn bezoek niet van tevoren aangekondigd. Verdachte wilde zijn dochter zien, zij werd die dag drie jaar. In de woning was familie van de ex-partner van verdachte aanwezig om deze verjaardag te vieren.
Uit de in beslag genomen camerabeelden, die werden opgenomen met een camera in de woning van de ex-partner van verdachte, komt blijkens het proces verbaal van bevindingen het volgende naar voren. Verdachte lijkt aan te bellen en gaat daarna voor de deur staan met zijn handen in zijn jaszakken. Vervolgens deinst hij achteruit en komen er twee mannen uit de woning die direct op verdachte afkomen. Verdachte doet zijn handen omhoog, hij heeft niets in zijn handen. Een van de mannen slaat richting verdachte en verdachte slaat bijna tegelijkertijd richting de man. Ze raken elkaar niet. Verdachte rent weg het grasveld op en beide mannen rennen achter hem aan. [2] Tijdens het wegrennen grijpt verdachte naar zijn jas, hij draait zich om en maakt met zijn rechterarm een zwaaiende beweging van boven naar onder. Verdachte lijkt man 2 te raken. Man 2 deinst achteruit en grijpt naar zijn arm. Vervolgens springt man 1 en geeft verdachte een trap tegen het lichaam. Verdachte staat in vechthouding tegenover man 2. Man 1 pakt een kinderfiets en gooit deze naar verdachte. Verdachte rent dan de parkeerplaats op en de twee mannen volgen hem. Alle personen zijn vervolgens buiten het bereik van de camera. [3]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij tijdens het wegrennen van de voordeur naar het grasveld, zich op het grasveld omdraait en een mes trekt. Dit betreft een zogenaamd flipmes. [4] Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij twee messen, waaronder dit flipmes, op zak had toen hij aanbelde bij de woning van zijn ex-partner.
Verdachte komt vervolgens op de grond terecht doordat [slachtoffer 1] hem pootje haakt. [5] Op de grond ontstaat een worsteling tussen verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [6] De verwondingen die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben opgelopen zijn in de worsteling ontstaan. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen primair onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegd is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op de grond lag met een mes in zijn hand en dat aangever en zijn vader, [slachtoffer 2] , op verdachte lagen. [slachtoffer 1] wilde de pols van verdachte pakken om hem het mes afhandig te maken, daarop werd aangever in zijn linkerhand gesneden. Toen zag hij dat zijn borst ook helemaal onder het bloed zat. [8]
Uit de letselrapportage komt naar voren dat [slachtoffer 1] een wond van 3 centimeter ter hoogte van de linkerborst heeft opgelopen. De diepte is tot in het hartzakje regio hartoor en de linker arteria mammaria (LIMA). Het hartoor en de slagader hebben hierbij steekletsel opgelopen. Daarnaast heeft hij een grote wond in de linkerhand over de hele handpalm en een wond aan de top van de middelvinger. Hij heeft een open hart operatie moeten ondergaan vanwege een bloeding in de thorax, de wond op zijn hand is gehecht en zijn vingertop werd circa 5 millimeter verkort en met huidplastiek weer gedicht. De letsels zijn allen potentieel levensbedreigend. Het is zeker mogelijk dat het letsel is veroorzaakt door het inbeslaggenomen mes. [9]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op enig moment zag dat verdachte een mes in zijn hand had. Hij wilde het mes afpakken en kwam samen met zijn zoon, [slachtoffer 1] , en verdachte in een worsteling terecht. Aangever heeft verklaard dat ze met z’n drieën op de grond terecht kwamen en dat hij nog op verdachte heeft gelegen. Hij drukte op de rechterarm van verdachte en probeerde het mes uit de hand van verdachte te krijgen. Aangever heeft verklaard dat hij pas later merkte dat hij in zijn linkerzij was gestoken. [10]
Uit de letselrapportage komt naar voren dat [slachtoffer 2] twee steekverwondingen heeft opgelopen, een steekverwonding in de linker flank en een steekverwonding op de linkerzijde van de rug. De diepte is een vingerkootje diep. Beide verwondingen zijn met een hechtpleister behandeld. De letsels zijn potentieel levensbedreigend. Het is zeker mogelijk dat het letsel is veroorzaakt door het inbeslaggenomen mes. [11]
Aangever [slachtoffer 3] , destijds de partner van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij zag dat aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] boven op verdachte doken toen hij op de grond lag. Zij stond naast verdachte en zag dat hij een mes in zijn hand had. Zij zag dat een van de omstanders het mes wegschopte over de tegels van de parkeerplaats. Zij heeft het mes opgepakt en later aan de politie overhandigd. Daarna zag zij pas dat zij een grote wond op haar been had. [12]
Uit de letselrapportage komt naar voren dat [slachtoffer 3] een steekwond aan de binnenzijde van de rechter onderarm nabij de pols en een steekwond aan de binnenzijde linker bovenbeen nabij de knie heeft. Beide letsels zijn op de spoedeisende hulp behandeld door middel van het naar elkaar toebrengen van de wondranden met behulp van hechtmateriaal. Een letsel van een slagader of ader en een infectie aan de zenuwen, pezen, spieren en/of het bot hadden het slachtoffer fataal kunnen worden. Het is zeker mogelijk dat de verwondingen zijn veroorzaakt door het inbeslaggenomen mes. [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij een mes in zijn handen had tijdens de worsteling en dat daardoor de verwondingen zijn ontstaan. Hij heeft verklaard dat hij geen zwaaiende beweging heeft gemaakt, maar hij heeft het mes wel heen en weer bewogen tijdens de worsteling. De bij de worsteling betrokken personen gingen op de hand waarin hij het mes hield staan en probeerden het uit zijn hand te werken door zijn vingers open te maken. [14]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe het heen en weer bewegen met het mes moet worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] aanwezig geweest. Verdachte heeft meerdere malen met een gekarteld mes – waarvan de grootte aanzienlijk was – heen en weer bewogen terwijl in ieder geval [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hem zaten en [slachtoffer 3] naast hem stond. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij hen met het mes zou raken en zij zouden komen te overlijden, mede gelet op de letselrapportages waaruit blijkt dat de letsels potentieel levensbedreigend zijn en de kwetsbare en vitale organen die hij heeft geraakt en verder nog had kunnen raken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van poging tot doodslag zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair.
Ten aanzien van feit 4:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 233;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 267 t/m 270;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2022.
Ten aanzien van feit 5:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 233;
- het proces-verbaal onderzoek wapen, p. 267 t/m 270;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2022.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks11 april 2021 te Westervoort,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerpin de hand en
/ofde borst (hartstreek)
en/althans in het (boven)lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
/ofgesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks11 april 2021 te Westervoort,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerpin de linker flank en
/ofin de rug
en/althans in het (boven)lichaamvan die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks11 april 2021 te Westervoort,
althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een mes,
althans een scherp/puntig voorwerpin de arm en
/of(diep) in het bovenbeen
en/althans in het lichaamvan die [slachtoffer 3] heeft gestoken en
/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in
of omstreeksde periode van de maand januari 2021 tot en met 11 april 2021 te Arnhem,
althans in Nederland,
  • een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machinepistool (pistoolmitrailleur), zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, en
  • 6 patroonmagazijnen, zijnde onderdelen en/of hulpstukken die specifiek bestemd zijn voor (een) vuurwapen(s) en van wezenlijke aard zijn en
  • een grote hoeveelheid munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.62 X 25 mm,
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber .25 Auto,
500 stuks Kogelpatronen van het kaliber 9 mm Luger,
100 stuks Kogelpatronen van het kaliber .32 Auto,
155 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.65 mm Browning en
/of
10 stuks Kogelpatronen van het kaliber 7.72 X 25 mm,
in elk geval een (grote) hoeveelheid kogelpatronen/munitievoorhanden heeft gehad;
5.
hij in
of omstreeksde periode van de maand januari 2021 tot en met 11 april 2021 te Arnhem,
althans in Nederland,een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een geluiddemper voor een pistoolmitrailleur/vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair:
poging doodslag;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 5:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer of noodweerexces toekomt. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat aan het proportionaliteitsvereiste niet is voldaan en dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte had te maken met personen die hem te grazen namen en stevig mishandelden, waardoor het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de slachtoffers. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, nu aannemelijk is dat de overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en/of subsidiariteit het gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De beoordeling door de rechtbank
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient allereerst sprake te zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf waartegen noodzakelijke verdediging geboden is, dan wel een ogenblikkelijk dreigend gevaar daartoe.
De rechtbank stelt op basis van de beschrijving van de camerabeelden vast dat verdachte bij de woning van zijn ex-partner aanbelt en even later achteruit deinst als er twee mannen uit de woning op hem af komen. Een van de mannen slaat richting verdachte en verdachte slaat bijna tegelijkertijd richting de man. Ze raken elkaar niet. Op dat moment heeft verdachte niets in zijn handen. Verdachte rent weg en beide mannen rennen achter hem aan. Tijdens het wegrennen haalt verdachte een mes uit zijn jaszak, hij draait zich om en maakt een zwaaiende beweging richting een van de mannen. Verdachte lijkt een van de mannen te raken, nu een van de mannen naar zijn arm grijpt en achteruit deinst.
Vervolgens geeft een van de mannen een high kick in de richting van verdachte, waarna de man een kinderfiets naar verdachte gooit. Daarna rent verdachte weg in de richting van de parkeerplaats en de twee mannen volgen hem.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding jegens verdachte. Verdachte probeert zich te onttrekken aan de situatie door weg te rennen in de richting van de parkeerplaats. Op het moment dat hij wegrent, wordt hij pootje gehaakt, komt hij op de grond terecht en gaan de mannen op hem zitten. Op dat moment kan verdachte zich niet meer onttrekken aan de situatie. Dit maakt dat verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was.
Daarna ontstaat er een worsteling en verdachte heeft het mes, dat hij eerder tijdens het wegrennen heeft gepakt, nog steeds in zijn hand en beweegt daarmee meerdere malen heen en weer.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt proportioneel is. In beginsel staat het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding tot een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist. [15] In onderhavig geval is verdachte door meer dan één persoon aangevallen. De verklaringen omtrent de hoeveelheid personen betrokken bij de aanval lopen sterk uiteen. De rechtbank stelt vast dat verdachte in ieder geval is aangevallen door [slachtoffers 1 en 2] en dat in ieder geval [slachtoffer 3] bij de worsteling stond. [16] De verklaring van verdachte dat hij door zes à zeven man werd geslagen en geschopt, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu de verklaringen van verdachte, aangevers en de getuigen hierover te veel uiteen lopen. Bovendien wordt deze verklaring van verdachte niet ondersteund door een geneeskundige verklaring van letsel van verdachte. Verdachte is direct na zijn aanhouding door een arts onderzocht en deze heeft geen letsel geconstateerd anders dan de uitwendige verwondingen aan het hoofd en de knieën van verdachte, zoals is te zien op de foto’s die zijn gevoegd bij het verhoor van verdachte. [17] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet onder medische behandeling heeft hoeven stellen en geen medicatie nodig heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de aard, ernst en hoeveelheid letsel bij de verdachte niet past bij de verklaring van verdachte dat hij door zes à zeven man is geschopt en geslagen.
Verdachte heeft over de aanval op de parkeerplaats verklaard dat de bij de worsteling betrokken personen gingen staan op de hand waarin hij het mes hield en probeerden het uit zijn hand te werken door zijn vingers open te maken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens de worsteling de pols van verdachte wilde pakken om hem het mes afhandig te maken. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij het mes wilde afpakken en samen met zijn zoon, [slachtoffer 1] , en verdachte in een worsteling terechtkwam. Hierbij heeft hij op de rechterarm van verdachte gedrukt en geprobeerd het mes uit de hand van verdachte te krijgen. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte het mes vast bleef houden en dat hij zijn arm bleef bewegen terwijl de familieleden het mes uit zijn handen probeerden te pakken. [18] Getuige [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij bij de worsteling stond en zag dat verdachte het mes niet wilde loslaten. [19]
De rechtbank is van oordeel dat gelet op vorenstaande het geweld dat door de aangevers is toegepast ten doel had het potentieel gevaarlijke mes, waarmee verdachte al vanaf het moment op het grasveld heen en weer bewoog in de richting van de aangevers, af te pakken. De rechtbank betrekt hierbij mede de overige feiten en omstandigheden van dit geval. Te weten de omstandigheid dat verdachte onaangekondigd en met twee messen op zak naar de woning van zijn ex-partner is gegaan, terwijl hij in de dagen voorafgaand aan zijn komst via de Whatsapp bedreigingen aan het adres van zijn ex-partner en zijn moeder heeft geuit [20] . De ex-partner van verdachte een alarmsysteem, een zogenoemde ‘aware-knop’ in haar woning had en daarbij de afspraak met de politie dat zij de knop kon indrukken als verdachte bij haar woning zou verschijnen. Verdachte op 4 maart 2021 is veroordeeld door de politierechter wegens het tweemaal handelen in strijd met een gedragsaanwijzing en het driemaal plegen van vernieling waarbij de ex-partner van verdachte steeds benadeelde was en in dat kader ook een schadevergoeding heeft ontvangen. En tot slot de omstandigheid dat de worsteling plaatsvond op een parkeerplaats middenin een woonwijk waar op dat moment een kinderverjaardag werd gevierd.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verdedigingsmiddel, het mes, niet in verhouding staat tot de aanval van twee mannen die juist aanvielen om het gevaar van het mes af te wenden, van welke intentie verdachte zich ook bewust was gelet op de eerdergenoemde verklaring die hij daarover heeft afgelegd. Dat het doel van de aanval het afpakken van het mes was, wordt ook ondersteund door de verklaring van de verdachte dat hij kon wegrennen nadat men het mes van hem had afgepakt. [21] Ook [slachtoffer 2] heeft hierover verklaard dat toen hij zag dat verdachte het mes niet meer in zijn hand had, hij is opgestaan en naar de woning is gelopen. [22]
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat de keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, het heen en weer bewegen van een gekarteld knipmes in de richting van personen die zonder wapen op hem zitten, niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Echter, niet is aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op het moment dat verdachte het mes pakte, werd hij door twee mannen achterna gezeten en waren er (nog) geen rake klappen uitgedeeld. Verdachte heeft hierover enkel verklaard dat hij zich bedreigd voelde en daarom zijn mes pakte. Over het moment dat hij op de parkeerplaats op de grond lag, heeft verdachte verklaard dat hij in paniek raakte en klem zat. Hij vreesde voor zijn gezondheid en vreesde dat ze hem te grazen zouden nemen. [23] Tegelijkertijd heeft hij verklaard dat ze op zijn hand gingen staan en probeerden het mes uit zijn hand te werken. [24] De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging welke door de wederrechtelijke aanranding zou zijn opgewekt.
Gelet op het voorgaande wordt het beroep op noodweerexces verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De officier van justitie heeft de rechtbank daarnaast gevraagd om ten aanzien van alle slachtoffers een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen nu aan de wettelijke vereisten hiervoor is voldaan en dit bovendien door de reclassering geadviseerd wordt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank maximaal een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een taakstraf zou moeten opleggen. De raadsman heeft daarnaast opgemerkt dat indien de rechtbank tot een ontslag van alle rechtsvervolging komt, er geen gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd kan worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan driemaal poging doodslag door met een mes familieleden van zijn ex-partner te steken. Hij heeft dit gedaan middenin een woonwijk waar op dat moment een kinderverjaardag werd gevierd. Hij is hieraan voorafgaand onaangekondigd en met twee messen op zak naar het huis van zijn ex gegaan en heeft het conflict daarmee in zekere zin opgezocht. Verdachte had blijkens de WhatsApp-wisseling in het dossier onenigheid met zijn ex over de omgang met de kinderen. Hij heeft de dagen voorafgaand aan het incident zijn ex rechtstreeks en ook via zijn moeder meermalen bedreigd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij onder deze omstandigheden naar de woning van zijn ex is gegaan. Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij doet voorkomen alsof er niets aan de hand is. Hij heeft tijdens de terechtzitting verklaard dat hij in goede harmonie naar de woning van zijn ex ging en geen kwaad in zin had, terwijl uit de WhatsApp-wisseling duidelijk het tegendeel blijkt. Ook uit het feit dat de ex een aware-knop in haar woning had (bedoeld als bescherming tegen verdachte) en het feit dat verdachte al eerder is veroordeeld voor feiten waarbij zijn ex was betrokken als benadeelde partij, blijkt dat de situatie tussen verdachte en zijn ex zeer gevoelig lag. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen boosheid omtrent de omgangsregeling met de kinderen en heeft hierbij in het geheel niet gedacht aan de gevoelens van zijn kinderen, welke getuige zijn geweest van het ernstige letsel van de drie familieleden. Uit een van de getuigenverklaringen komt naar voren dat een van de kinderen zo heftig reageerde op het letsel dat zij bij het zien daarvan spontaan begon over te geven.
Daarnaast heeft verdachte verboden wapens en munitie in zijn bezit gehad. Het betreft hier een machinepistool (een automatisch vuurwapen), een kleine 1000 stuks patronen geschikt voor het machinepistool en een geluidsdemper welke geschikt is voor het machinepistool. Verdachte had deze wapens en munitie zonder medeweten van zijn ouders, opgeslagen in de schuur van zijn ouders. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie leidt veelal tot het plegen van strafbare feiten en levert een gevaar op voor de samenleving, zeker bij een verdachte die verwikkeld is in een (langlopende) relationele crisis en strijd omtrent de omgang met de kinderen. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan. Daarnaast maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over dit vuurwapenbezit in samenhang met de conflictueuze relatie met zijn ex en de bedreigingen die verdachte via whatsapp heeft geuit. Ook hier bagatelliseert verdachte de situatie, nu hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het wapen, de munitie en de demper onder zich had omdat hij militaire spullen verzamelt. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, verdachte heeft hierover niets verklaard bij de politie, heeft hierover niets gezegd tegen zijn ouders waar hij de spullen had opgeslagen en is niet gebleken dat verdachte overigens andere ‘militaire spullen’ onder zich had.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten (jegens zijn ex-partner).
Uit de Pro Justitie rapportage van 1 december 2022 volgt dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrisch syndromencomplex dat tot een stoornis leidt. Verdachte heeft slechts gedeeltelijk meegewerkt aan het onderzoek, in die zin dat hij geen toestemming heeft gegeven om essentiële biografische gegevens op te vragen bij zijn ouders en bij vrienden. Door de beperkte informatie die is verkregen, is er verder weinig zicht verkregen op onder andere de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte. Omdat verdachte maar deels heeft meegewerkt aan het onderzoek, is de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek matig. Er worden door de onderzoekers wel stressverhogende factoren gezien, namelijk de conflictueuze relatie met de ex-partner en de omgangsregeling met de kinderen. Die zouden kunnen leiden tot een verhoging van het recidive risico. Vanuit gedragsdeskundig perspectief kan geen advies gegeven worden over een strafrechtelijk juridische kader, aangezien onderzoeker tot een advies tot volledig toerekenen is gekomen.
Uit het reclasseringsrapport van 2 december 2022 volgt dat het beeld dat de reclassering vanuit de stukken, vanuit verdachte, het verloop van het toezicht en de ketenpartners van het veiligheidshuis heeft opgedaan zorgen baart. De reclassering schat op basis hiervan de kans op recidive en letselschade in als gemiddeld-hoog, zolang de spanningen in de relatie met de ex-partner van verdachte blijven, de omgangsregeling met de kinderen hem blijft frustreren en er geen ondersteuning van de daarvoor bevoegde instanties door betrokkene omarmd wordt.
De reclassering adviseert een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank de straffen die doorgaans voor een voltooide doodslag worden opgelegd, te weten negen tot twaalf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vervolgens houdt de rechtbank rekening met het feit dat hier sprake is van een poging en dat de wet in dat geval bepaalt dat de maximumstraf met een derde wordt verminderd.
Alles afwegend maakt dit dat de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van zes jaren passend en geboden acht. De rechtbank zal daarnaast, in navolging van het advies van de reclassering, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de oplegging van deze maatregel het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Mede gelet op de inschatting van de deskundigen en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vorderingen

Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder 1 primair bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert primair
€ 1.267,90 en subsidiair € 846,84 aan materiële schade en € 15.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot materiële en immateriële schade tot een percentage van 75% kan worden toegewezen, te weten tot een totaalbedrag van € 12.200,92, gelet op de medeschuld van de benadeelde partij, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie is daarnaast van mening dat de vordering tot proceskosten dient te worden toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard vanwege primair een geslaagd beroep op noodweer(exces) en subsidiair nu sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kleding, de fysiotherapie en het eigen risico tot een hoogte van € 1267,90 kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de poging doodslag heeft de benadeelde immers zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 10.000,- vaststellen.
Eigen schuld
De rechtbank matigt het toegewezen bedrag met 25%, vanwege het eigen aandeel in de worsteling van [slachtoffer 1] waarin hij zich niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 11 april 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het onder 2 bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 200,- aan materiële schade en € 7.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade van de benadeelde partij kan worden toegewezen, nu uit het dossier blijkt dat zijn kleding kapot was. De vordering tot immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,- gelet op de aard van het letsel. De officier van justitie heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat het totale bedrag dient te worden gematigd met 25% tot een bedrag van € 2.025,-, gelet op de medeschuld van de benadeelde partij, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard vanwege primair een geslaagd beroep op noodweer(exces) en subsidiair nu sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadepost is weliswaar niet onderbouwd met stukken, zoals bijvoorbeeld met aankoopbonnen van de betreffende kleding, maar wel duidelijk is dat de kleding beschadigd is. Een bedrag van € 200,- komt de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kleding tot een hoogte van € 200,- kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de poging doodslag heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen.
Eigen schuld
De rechtbank matigt het toegewezen bedrag met 25%, vanwege het eigen aandeel in de worsteling van [slachtoffer 1] waarin hij zich niet onbetuigd heeft gelaten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 11 april 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het onder 3 bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 485,- aan materiële schade en € 3.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Voorts vordert de benadeelde partij € 7,12 aan reis- en parkeerkosten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard vanwege primair een geslaagd beroep op noodweer(exces) en subsidiair nu sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de kleding en de gemaakte medische kosten tot een hoogte van € 485,- kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de poging doodslag heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.500,- vaststellen.
Verdachte is vanaf 11 april 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om reis- en parkeerkosten. De rechtbank acht deze kosten tot een hoogte van € 7,12 toewijsbaar.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal beslissen dat het in beslag genomen mes (PL0600-2021160779-2499442) met behulp waarvan feit 1, 2 en 3 zijn begaan, wordt verbeurd verklaard.
De rechtbank zal beslissen dat het andere in beslag genomen mes (PL0600-2021160779-2499445), wordt onttrokken aan het verkeer. Weliswaar is dit mes niet gebruikt bij het plegen van een strafbaar feit, maar het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
De rechtbank zal beslissen dat
  • het automatische vuurwapen (PL0600-2021161144-2499300);
  • de geluidsdemper (PL0600-2021161144-2499304);
  • de munitie (PL0600-2021161144-2499297); en
  • de patroonhouders (PL0600-2021161144-2499298, PL0600-2021161144-2508241, PL0600-2021161144-2508244, PL0600-2021161144-2508245, PL0600-2021161144-2508246, PL0600-2021161144-2508238),
met betrekking tot welke feiten 4 en 5 zijn begaan, worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

(parketnummers: 05-282517-20 + 05-272000-20)

De politierechter heeft verdachte op 4 maart 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren met aftrek van 50 uren met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf, nu verdachte meerdere strafbare feiten heeft gepleegd in de proeftijd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, gelet op de bij dit vonnis opgelegde (langdurige) gevangenisstraf, niet meer opportuun is.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36c, 36f, 38z, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van het mes met goednummer PL0600-2021160779-2499445, het automatische vuurwapen, de geluidsdemper, alle munitie en alle patroonhouders;
 verklaart verbeurd het mes met goednummer PL0600-2021160779-2499442;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 4 maart 2021 voorwaardelijk opgelegde taakstraf af (parketnummers 05-282517-20 + 05-272000-20);
de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1, 2 en 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald:
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente vanaf
1. [slachtoffer 1] € 11.267,90april 2021
2.
2. [slachtoffer 2] € 2.025,00april 2021
3.
3. [slachtoffer 3] € 3.985,00april 2021
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 7,12;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling

1. [slachtoffer 1] € 11.267,90 91 dagen

2. [slachtoffer 2] € 2.025,00 30 dagen

3. [slachtoffer 3] € 3.985,00 49 dagen

 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter), mr. M.P. Bos en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R021039 BLOEM, gesloten op 27 juli 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 164 t/m 166.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 164 t/m 168.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 79.
5.Proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 1] , p. 9.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 114 en verklaring van verdachte ter terechtzitting.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 80.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 142.
9.Letsel interpretatie [slachtoffer 1] , p. 42 en 43.
10.Proces-verbaal van aangifte, p. 114 en 115.
11.Letsel interpretatie [slachtoffer 2] , p. 7 en 8.
12.Proces-verbaal van aangifte, p. 132.
13.Letsel interpretatie [slachtoffer 3] , p. 23 t/m 25.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
15.ECLI:NL:HR:2008:BC5982, NJ 2008/233.
16.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 114, proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3] , p. 131, proces-verbaal [slachtoffer 1] , p. 140, proces-verbaal van getuige [getuige 2] , p. 149, proces-verbaal van getuige [getuige 3] , p. 179, proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 196.
17.Proces-verbaal verhoor verdachte, bijlage 5-9, p. 84 ev.
18.Proces-verbaal van getuige [getuige 1] , p. 191
19.Proces-verbaal getuigenverhoor [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris, p. 3.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55-74.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 81.
22.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 114.
23.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 80.
24.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.