ECLI:NL:RBGEL:2022:7338

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
29 december 2022
Zaaknummer
05/175787-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met ernstige gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden

Op 29 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 juli 2022 in Bruchem, gemeente Zaltbommel, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met een mes in de hals te steken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, met een totale schadevergoeding van ruim € 100.000,00, inclusief wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit benadrukt, waarbij de verdachte in een vlaag van woede zijn collega neerstak na een discussie over een werkwijze. Het slachtoffer, een 38-jarige man, is als gevolg van de messteek overleden, wat niet alleen een onomkeerbare daad is, maar ook grote impact heeft gehad op de nabestaanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de emotionele druk en de gevolgen voor de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het feit een lange gevangenisstraf rechtvaardigt.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en heeft vastgesteld dat de schadeposten, waaronder uitvaartkosten en affectieschade, toewijsbaar zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 3], [benadeelde 4] en [slachtoffer 2] toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf de datum van de schade. De vordering van [benadeelde 5] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tot de kring van gerechtigden behoort voor affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/175787-22 en 02/233559-19 (tul)
Datum uitspraak : 29 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1974] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
15 december 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juli 2022 te Bruchem, gemeente Zaltbommel, althans in Nederland,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die voornoemde [slachtoffer 1] met kracht met een groot mes, althans een steekwapen, in het sleutelbeen en/of de schouder en/of de nek en/of de hals, althans in het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2022 te Bruchem, gemeente Zaltbommel, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend een groot mes, althans een steekwapen, in de hand te nemen en/of in de richting van die voornoemde [slachtoffer 2] te lopen en/of te rennen en/of die voornoemde [slachtoffer 2] daarmee te benaderen, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde doodslag van [slachtoffer 1] en de onder 2 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 2, omdat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen vaststellen dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij ernstig zou worden verwond of het leven zou laten.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 28-29;
- het NFI-rapport (forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden), p. 94-101;
- de processen-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , p. 59-64 en p. 66-68;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 december 2022.
De rechtbank leidt uit deze bewijsmiddelen het volgende af. Er heeft een discussie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] over de werkwijze met het lassen. Verdachte is daarop naar de werkbus gelopen, heeft daar een mes gepakt en heeft [slachtoffer 1] vervolgens in zijn hals gestoken. Getuige [slachtoffer 2] heeft hierover het volgende verklaard:
“Ik zag dat [verdachte] het mes bovenhands, van boven naar beneden, in zijn hals duwde. (…) Zonder te knipperen, zonder te dreigen, hij liep zo op hem af en bam, stak hem.”
De rechtbank concludeert op grond van de bewijsmiddelen dat verdachte één keer met een mes in de hals van [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat hij ten gevolge van die messteek is overleden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het handelen van verdachte volgt dat hij (vol) opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Feit 2
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen én dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af. Verdachte had een discussie met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] stond op dat moment naast [slachtoffer 1] . Op enig moment is verdachte naar zijn werkbus gelopen, heeft daar een mes gepakt en is met dat mes teruggelopen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft als getuige verklaard dat verdachte met het mes in zijn hand direct op [slachtoffer 1] af liep en hem direct neerstak. In zijn aangifte heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij niet wist wat verdachte met het mes ging doen, en dat hij zich daarom bedreigd voelde. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] nog heeft gezien op het moment dat de discussie aan de gang was, maar dat hij daarna alleen [slachtoffer 1] zag. Waar [slachtoffer 2] daarna was, weet hij niet (meer).
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat, hoewel de situatie door [slachtoffer 2] als bijzonder dreigend moet zijn ervaren, niet is komen vast te staan dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het ontstaan van de vrees bij [slachtoffer 2] dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Dat leidt ertoe dat het onder 2 tenlastegelegde niet is bewezen. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 2 tenlastegelegde.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 juli 2022 te Bruchem, gemeente Zaltbommel,
althans in Nederland,
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die voornoemde [slachtoffer 1] met kracht met een groot mes,
althans een steekwapen,in
het sleutelbeen en/of de schouder en/of de nek en/ofde hals,
althans in het (boven)lichaam,te steken
en/of te snijden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
doodslag.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verder heeft de officier van justitie zich uitgelaten over het beslag. Het inbeslaggenomen mes dient verbeurd te worden verklaard. De kleding en schoenen van verdachte en zijn mobiele telefoon kunnen aan hem worden geretourneerd. De inbeslaggenomen kleding van het slachtoffer kan worden vernietigd, evenals een veiligheidshesje.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de openheid van zaken die verdachte van meet af aan heeft gegeven en de informatie die uit de verhoren, het reclasseringsrapport en de PJ-rapportage naar voren komt, inhoudende dat verdachte schuld en schaamte ervaart ten aanzien van zijn handelen.
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd op 12 september 2022;
  • een Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog drs. K.A. Rose, gedateerd op 15 november 2022;
  • het reclasseringsadvies, gedateerd op 24 november 2022.
Ernst van het feit
Verdachte heeft in de ochtend van 13 juli 2022 zijn collega [slachtoffer 1] met een mes in zijn hals gestoken. Het slachtoffer is, net als verdachte, die dag aan het werk gegaan op het bouwterrein in Bruchem. Na een korte discussie over een werkwijze, is verdachte kennelijk ontstoken in woede. In die vlaag van woede heeft hij vervolgens het slachtoffer neergestoken. Met deze messteek in de hals zijn meerdere aderen geraakt met veel bloedverlies tot gevolg, waardoor het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft het leven van een 38-jarige man bruut beëindigd. Door aldus te handelen heeft verdachte een vreselijke en onomkeerbare daad begaan. Ook heeft hij hiermee de nabestaanden ernstig en onomkeerbaar leed toegebracht. De aanwezige [slachtoffer 2] heeft het voorval waarbij zijn collega en vriend werd neergestoken van dichtbij zien gebeuren en heeft hem niet kunnen redden. Dit heeft bij hem veel angst en verdriet veroorzaakt. Daarnaast schokt een dergelijke gebeurtenis de maatschappij in ernstige mate.
Uit het besprokene ter zitting blijkt dat de nabestaanden van het slachtoffer niet allemaal een actieve rol speelden in het leven van het slachtoffer. De redenen hiervan zijn de rechtbank niet bekend geworden. Desondanks blijft het slachtoffer de vader van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , de zoon van mevrouw [benadeelde 1] en de heer [benadeelde 2] en de broer van mevrouw [benadeelde 5] . Verdachte heeft de nabestaanden de kans ontnomen om de relatie te herstellen of te verbeteren. Zijn kinderen zullen zonder vader verder moeten opgroeien. De dood van [slachtoffer 1] heeft bij de nabestaanden verdriet, pijn en onbegrip veroorzaakt, zo is indringend naar voren gekomen in de verschillende afgelegde slachtofferverklaringen.
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van psycholoog drs. K.A. Rose van 15 november 2022. Er was volgens de psycholoog ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake van een psychische stoornis. Verdachte beschikt doorgaans over voldoende coping vaardigheden om problemen op aanvaardbare wijze op te lossen. Wel komt uit de rapportage naar voren dat de emotionele druk bij hem zo hoog kan oplopen, dat de beperkingen in zijn emotieregulatie zijn draagkracht kunnen overschrijden. Op dat moment kunnen zijn emotieregulatie- en coping vaardigheden tekortschieten. Er is echter geen sprake van een stoornis die invloed heeft gehad op zijn impulscontrole. Het recidiverisico wordt door de psycholoog als laag ingeschat, met dien verstande dat de psycholoog in het rapport heeft opgenomen dat vanwege de amnesie van verdachte (hij heeft aangegeven zich het moment van het delict niet te herinneren), de kans op herhaling moeilijk te bepalen is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 november 2022. Het recidiverisico wordt door de reclassering als laag ingeschat. Behandeling kan in de visie van de rapporteurs plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting en in het kader van de voorlopige invrijheidsstelling. Verdachte heeft zich gemotiveerd getoond en is bereid zich binnen die setting te laten behandelen. Gelet op het lage recidiverisico achten de deskundigen een strikter kader niet nodig.
De straf
De rechtbank kan niet doorgronden waarom verdachte het slachtoffer heeft gedood. De stap van een discussie over een lasnaad naar het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer valt in het geheel niet te begrijpen. Waarom verdachte tot deze afschuwelijke daad is gekomen is tot op de dag van vandaag onbeantwoord gebleven. Verdachte kan hiervoor geen verklaring geven. Daarnaast geeft ook de Pro Justitia rapportage hier geen inzicht in en is er bij verdachte geen psychische stoornis vastgesteld. Dit zal voor de nabestaanden moeilijk te bevatten, zo niet onverteerbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar wat in soortgelijke zaken aan straffen doorgaans wordt opgelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 jaren passend en geboden is. De rechtbank zal de duur van het voorarrest in mindering brengen op de opgelegde straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van [benadeelde 1]
, moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 29.275,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 11.775,50 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft zij aangegeven dat de kosten van de uitvaart gedeeltelijk zijn gecompenseerd en dat deze compensaties in mindering dienen te worden gebracht op de vordering. Dit gaat om een bedrag van € 1.000,00 dat door verdachte is betaald en een bedrag van € 3.000,00 dat bij een crowdfundingsactie is opgehaald, beide bedragen ten behoeve van de begrafenis.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van deze en de overige vorderingen van oordeel, dat hoewel zij (deels) laat zijn ingebracht, zij wel tijdig zijn aangekondigd en overigens ook op hoofdlijnen redelijk eenvoudig van aard zijn. De rechtbank zal de vorderingen in behandeling nemen en niet reeds om hun complexiteit niet-ontvankelijk verklaren.
Materiële schade
De rechtbank stelt voorop dat artikel 51f, eerste lid Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces om vergoeding van deze rechtstreekse schade te vorderen. Artikel 51f, tweede lid Sv bepaalt voorts dat indien degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit ten gevolge van dat strafbare feit is overleden, diens nabestaanden zich kunnen voegen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen als bedoeld in artikel 6:108 BW ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
De door de nabestaanden opgevoerde schade betreft geen rechtstreekse schade als bedoeld in het eerste lid van artikel 51f Sv. Zij zijn immers niet zelf het slachtoffer geworden van het bewezenverklaarde feit. Ook is bij alle vorderingen benadeelde partij geen sprake van een onder algemene titel verkregen vordering als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt mee dat de vorderingen moeten worden beoordeeld op grond van het in artikel 6:108 BW bepaalde.
De schadeposten die op grond van artikel 6:108 BW in aanmerking komen betreffen gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de schadeposten uitvaartkosten (€ 10.570,30) en de toekomstige uitvaartkosten (€ 1.045,00) kosten van lijkbezorging betreffen. De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank overweegt verder dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er bedragen van € 1.000,00 van de zijde van verdachte en een bedrag van € 3.000,00 middels crowdfundingsactie zijn uitgekeerd aan de benadeelde partij. Benadeelde heeft ter terechtzitting erkend dat de middels crowdfunding ingezamelde som zag op de kosten van de begrafenis. Ten aanzien van de betaling van de zijde van verdachte heeft zij dit betwist. Naar het oordeel van de rechtbank dient het bedrag van € 3.000,- in mindering te worden gebracht op de vordering. Ten aanzien van de betaling door (de werkgever van) verdachte is niet komen vast te staan dat dit ten behoeve van de begrafenis was, zodat dit niet in mindering wordt gebracht.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de uitvaartkosten (€ 10.570,30) en de toekomstige uitvaartkosten (€ 1.045,00) kan worden toegewezen, maar dient te worden verminderd met € 3.000,00 vanwege de hiervoor genoemde bijdrage. Het totale bedrag aan toegewezen uitvaartkosten komt daarmee uit op € 8.615,30. De vordering zal voor het overige bedrag aan uitvaartkosten (€ 3.000,-) niet-ontvankelijk worden verklaard.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot bespreking met de advocaat van € 16,40 (63 x 2 x € 0,26), het bijwonen van de zitting van € 130,00 (250 x 2 x € 0,26) en de bespreking met de officier van justitie van € 13,80 (53 x 2 x € 0,26), zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door de benadeelde partij gemaakte kosten, namelijk als proceskosten. Op die grond (hierna aan de orde) liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 8.615,30.De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade gevorderd in verband met feit 1.
Het vorderen van affectieschade vanaf 1 januari 2019 is mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) limitatief opgesomde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Het bewezenverklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden.
Uitgangspunt is dat de kring van gerechtigden is beperkt tot personen die geacht mogen worden een zeer nauwe affectieve band met het slachtoffer te hebben. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde [benadeelde 1] , als ouder van het (niet thuiswonend) slachtoffer, tot deze kring van gerechtigden behoort en bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. De vordering is voorts niet inhoudelijk betwist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Ten aanzien van de reeds gemaakte uitvaartkosten zal de rechtbank, gelet op de omstandigheid dat de kosten op verschillende data zijn gemaakt, bepalen dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 8 september 2022. Ten aanzien van de toekomstige uitvaartkosten zal de rechtbank bepalen dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf het moment van dagtekening van die toekomstige rekening.
Verdachte is vanaf 13 juli 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
Proceskostenvergoeding
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op
€ 160,20, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van de bespreking met de advocaat (€ 16,40), het bijwonen van de zitting (€ 130,00) en de bespreking met de officier van justitie (€ 13,80).
De vordering van [benadeelde 2]
, stiefvader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 29.275,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 11.775,50 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting is door de advocaat van de benadeelde partij toegelicht dat het materiële deel van de vordering dubbel is gevorderd in zowel de vordering van [benadeelde 1] als de vordering van [benadeelde 2] doch dat de kosten één keer zijn gemaakt.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade dient te worden afgewezen, omdat deze kosten op naam van [benadeelde 1] zijn gemaakt en betaald. Verder heeft zij gesteld dat de affectieschade kan worden toegewezen omdat [benadeelde 2] de stiefvader is van het slachtoffer nu hij gehuwd is met [benadeelde 1] .
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de materiële kosten dienen te worden afgewezen omdat deze slechts eenmalig kunnen worden toegewezen. Verder heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot affectieschade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een bloedband en geen feitelijke band, omdat de relatie gebrouilleerd lijkt te zijn.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt – met de officier van justitie en de raadsvrouw – vast dat de gevorderde materiële kosten slechts eenmalig toewijsbaar zijn. De vordering tot materiële schadevergoeding van [benadeelde 2] wordt daarom afgewezen.
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade gevorderd in verband met feit 1.
Zoals hiervoor overwogen, is voor de vordering tot vergoeding van affectieschade de kring van gerechtigden beperkt tot personen die geacht moeten worden een zeer nauwe affectie band met het slachtoffer te hebben. Voor zover hier van belang wijst artikel 6:108, vierde lid onder c BW de ouders aan als aanspraakgerechtigden. Daarnaast is in het vierde lid onder g een hardheidsclausule opgenomen die onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toekent aan een persoon die niet tot de ‘vaste kring’ van gerechtigden behoort.
Benadeelde partij [benadeelde 2] stelt in 1993 te zijn benoemd tot toeziend voogd van het slachtoffer en in alle opzichten de rol van vader op zich te hebben genomen en daarmee aan een vader gelijkgesteld dient te worden. Daarnaast heeft de benadeelde partij stukken overlegd waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat het slachtoffer al vanaf zijn jeugd zijn achternaam hanteert.
De benadeelde partij [benadeelde 2] is stiefvader van het slachtoffer en kan naar het oordeel van de rechtbank, ook als deze in alle opzichten de rol van vader heeft aangenomen, niet gelijkgesteld worden aan een ouder als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid onder d BW. De strekking van dit artikel is limitatief, waardoor alleen de in dit artikel genoemde personen recht op hebben op vergoeding van de daarin genoemde schadeposten.
Bij beantwoording van de vraag of de benadeelde partij een beroep toekomt op voornoemde hardheidsclausule is niet de formele maar de feitelijke relatie is beslissend. Factoren van belang zijn onder meer de intensiteit, de aard, de duur en de (te verwachten) bestendigheid van de relatie in de toekomst en de invloed die de gebeurtenis daarop heeft. Het gaat daarbij om de feitelijke relatie ten tijde van de gebeurtenis.
Uit de overlegde stukken kan niet worden opgemaakt dat benadeelde partij ten tijde van de dood van het slachtoffer (nog) een nauwe affectieve relatie met hem had. Ter terechtzitting heeft benadeelde partij ter zake bovendien verklaard dat hij het slachtoffer rond het jaar 2017 voor het laatst gezien heeft. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij geen beroep toekomt op de hardheidsclausule.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat benadeelde partij [benadeelde 2] niet behoort tot de kring van personen die het recht hebben om affectieschade te vorderen. De vordering tot vergoeding van affectieschade zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van [benadeelde 3] en [naam 1]
, ex-partner van het slachtoffer, heeft zich mede als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde 3] , (minderjarige) zoon van het slachtoffer, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 38.478,02, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 18.478,02 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 32.338,40 (
de rechtbank begrijpt: € 32.376,10). De officier heeft verzocht de schadeposten die geen rechtstreeks verband hebben met het tenlastegelegde, niet-ontvankelijk te verklaren (
de rechtbank begrijpt dat de officier heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor zover de schadeposten geen rechtstreeks verband hebben met het tenlastegelegde). Het gaat om de niet-gewerkte uren van mevrouw [naam 1] (€ 3.965,00), de opgenomen dag van de bonusvader van [benadeelde 3] (€ 149,04), de bloemen voor de boekhouder (€ 31,40) en de kosten voor oogzalf van hond [naam 2] (€ 1.956,48).
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert en omdat de voeging niet conform de in de wet voorgeschreven wijze is geschied. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de materiële schadeposten van mevrouw [naam 1] zijn. Verder heeft zij ten aanzien van het materiële deel van de vordering de volgende posten betwist. Het verlies van het levensonderhoud is in de visie van de verdediging schade voor mevrouw [naam 1] en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Mocht deze schade wel voor [benadeelde 3] gelden, is dit bedrag onvoldoende onderbouwd en levert eventueel onderzoek naar de hoogte van dit bedrag een onredelijke belasting op voor het strafproces.
Verder zijn de niet gewerkte uren van mevrouw [naam 1] betwist nu deze post onvoldoende is onderbouwd nu de Vof pas zeer kort voor het overlijden van [slachtoffer 1] is ingeschreven in de KvK en niet kan worden verondersteld dat de onderneming reeds op volle kracht draaide.
Verder is ten aanzien van de opgenomen, dus niet genoten vrije dag van de echtgenoot van mevrouw [naam 1] bepleit dat deze niet in rechtstreeks verband staat tot het tenlastegelegde. Daarnaast komen de gevorderde notariskosten in de visie van de raadsvrouw niet voor vergoeding in aanmerking omdat het geen kosten zijn in de zin van artikel 6:108 BW. Verder is ten aanzien van de kosten van de huur van de boedelbak, ophalen van grof afval, de reiskosten voor het halen van de hond, de bloemen voor de boekhouder bepleit dat het geen rechtstreekse schade betreft en dient te worden afgewezen.
Tot slot is ten aanzien van de (toekomstige) verzorgingskosten van hond [naam 2] bepleit dat dit geen noodzakelijke kosten betreft die rechtstreeks voortvloeien uit het tenlastegelegde en bovendien toekomstige schade betreft met een onzekere factor (de levensverwachting van de hond). De raadsvrouw verzoekt de vordering op dit punt af te wijzen of de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De door [benadeelde 3] en [naam 1] opgevoerde schade betreft geen rechtstreekse schade als bedoeld in het eerste lid van artikel 51f Sv. Zij zijn immers niet zelf het slachtoffer geworden van het bewezenverklaarde feit. Ook is geen sprake van een onder algemene titel verkregen vordering als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt mee dat de vordering moeten worden beoordeeld op grond van het in artikel 6:108 BW bepaalde.
De door [benadeelde 3] en [naam 1] opgevoerde schade komt daarmee slechts voor vergoeding in aanmerking als deze behoren tot de in artikel 6:108 BW genoemde schadeposten, te weten gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande dat de volgende schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen:
De schadeposten met betrekking tot gederfd inkomen van mevrouw [naam 1] en de niet genoten vrije dag van de echtgenoot van mevrouw (post 4 en 5), de notariskosten (post 6 en 7), de kosten van de huur van een boedelbak (post 8), de kosten van het laten ophalen van grof vuil (post 9), de reiskosten naar het ziekenhuis in Utrecht van € 37,50 (125 x € 0,30) (post 10), de reiskosten naar de woning van [slachtoffer 1] in verband met de eerste zorg voor de woning en het leeghalen van de woning van € 37,50 (125 x € 0,30) (post 11), de kosten van de bloemen voor de boekhouder (post 13) en de verzorgingskosten voor hond [naam 2] (post 14).
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in deze delen van de vordering verklaren.
De kosten van de bloemen die zijn gelegd op de begrafenis van € 82,90 (post 3) behoren tot de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108 BW en komen voor toewijzing in aanmerking.
Anders dan de verdediging meent de rechtbank dat de kosten van het verlies van het levensonderhoud van [benadeelde 3] toewijsbaar zijn, omdat deze behoren tot de in artikel 6:108 lid 1 onder a BW genoemde kosten van levensonderhoud. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat mevrouw [naam 1] en het slachtoffer mondeling een bedrag van € 120,00 per maand overeengekomen waren. Dat hierbij rekening zou worden gehouden met inflatie is niet vast komen te staan. In zoverre dient het gevorderde bedrag gematigd te worden tot € 10.080,00 (7 x 12 x € 120,00) (post 2).
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot het parkeren bij de rechtbank in Arnhem zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door of namens de benadeelde partij gemaakte kosten, namelijk als proceskosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 10.162,90. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft € 20.000,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade gevorderd in verband met feit 1 (post 1).
Het bewezenverklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden. De benadeelde partij is het minderjarige kind van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden van affectieschade behoort en bij de vordering aansluiting heeft gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag.
De vordering is niet inhoudelijk betwist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering zal de rechtbank, bepalen dat de wettelijke rente over de kosten van de bloemen toewijsbaar is vanaf 15 juli 2022. Ten aanzien van de toekomstige kosten levensonderhoud zal de rechtbank bepalen dat de wettelijke rente telkens toewijsbaar is vanaf de eerste dag van iedere maand waarop een maandbedrag verschuldigd zou zijn geweest.
Verdachte is vanaf 13 juli 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
Proceskostenvergoeding
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op
€ 29,00, bestaande uit de parkeerkosten ten behoeve van de pro forma zitting en de inhoudelijke behandeling (2 x € 14,50).
De vordering van [benadeelde 4] en [naam 3]
, ex-partner van het slachtoffer, heeft zich mede als wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde 4] , (minderjarige) zoon van het slachtoffer, als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 45.306,33, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 20.000,00 aan affectieschade en € 25.306,33 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert en omdat de voeging niet conform de in de wet voorgeschreven wijze is geschied. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde affectieschade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de materiële schadeposten van mevrouw [naam 3] zijn. Verder heeft zij ten aanzien van het materiële deel van de vordering de volgende posten betwist. Het verlies van het levensonderhoud is in de visie van de verdediging schade voor mevrouw [naam 3] en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Mocht deze schade wel voor [benadeelde 4] gelden, dan is dit bedrag onvoldoende onderbouwd en levert eventueel onderzoek naar de hoogte van dit bedrag een onredelijke belasting op voor het strafproces. Verder heeft de raadsvrouw ten aanzien van de reiskosten bepleit dat onvoldoende duidelijk is dat de kosten als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit kunnen worden aangemerkt. Daarnaast zijn in de visie van de raadsvrouw de kosten van de begeleiding rouwverwerking van [benadeelde 4] onvoldoende onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Ook de door [benadeelde 4] en [naam 3] opgevoerde schade betreft geen rechtstreekse schade als bedoeld in het eerste lid van artikel 51f Sv. Zij zijn niet zelf het slachtoffer geworden van het bewezenverklaarde feit. Ook is geen sprake van een onder algemene titel verkregen vordering als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt mee dat de vordering moeten worden beoordeeld op grond van het in artikel 6:108 BW bepaalde.
De door [benadeelde 4] en [naam 3] opgevoerde schade komt daarmee slechts voor vergoeding in aanmerking als deze behoren tot de in artikel 6:108 BW genoemde schadeposten, te weten gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande dat de volgende schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen:
De kosten voor het leeghalen van de werkbus van € 140,54 (post 3), de kosten van de zwemles van € 8,60 (post 4), de schadeposten met betrekking tot reiskosten voor de begrafenis, het leeghalen van de woning en het afwikkelen van de erfenis (post 5) en de kosten met betrekking tot de rouwverwerking van [benadeelde 4] (post 6).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in deze delen van de vordering verklaren.
Anders dan de verdediging meent de rechtbank dat ook de kosten van het verlies van het levensonderhoud van [benadeelde 4] toewijsbaar zijn, omdat dit valt onder artikel 6:108 lid 1 onder a BW. Deze schadepost van € 23.010,00 (post 2) is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank redelijk voor.
De opgevoerde reiskosten met betrekking tot de bespreking met de officier van justitie
€ 30,66 (102,2 x 0,30), van het bijwonen van de pro forma-zitting van € 104,76 (297,8 x € 0,30 + € 15,42) en het bijwonen van de inhoudelijke behandeling van € 79,80 (266 x € 0,30), zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv. Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 361, zesde lid, Sv kan de verdachte echter wel worden verwezen in deze door of namens de benadeelde partij gemaakte kosten, namelijk als proceskosten. Op die grond liggen deze kosten wel voor toewijzing gereed.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 23.010,00. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft € 20.000,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade gevorderd in verband met feit 1 (post 1).
Het bewezenverklaarde feit is gepleegd na 1 januari 2019 en betreft een misdrijf. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden. De benadeelde partij is het minderjarige kind van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden van affectieschade behoort en bij de vordering aansluiting heeft gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag.
De vordering is niet inhoudelijk betwist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd. Ten aanzien van de toekomstige kosten levensonderhoud zal de rechtbank bepalen dat de wettelijke rente telkens toewijsbaar is de eerste dag van iedere maand waarop een maandbedrag verschuldigd zou zijn geweest.
Verdachte is vanaf 13 juli 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan affectieschade verschuldigd.
Proceskostenvergoeding
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, tot op heden begroot op
€ 215,22, bestaande uit de reiskosten ten behoeve van de bespreking met de officier van justitie, het bijwonen van de pro forma-zitting en het bijwonen van de inhoudelijke behandeling.
De vordering van [benadeelde 5]
, zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.687,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 17.500,00 aan affectieschade en € 2.187,00 aan materiële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering materiële schade van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een hoogte van € 2.187,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder heeft zij gesteld dat mevrouw [benadeelde 5] als zus van het slachtoffer volgens de wet niet in aanmerking komt voor affectieschade, maar zij merkt ook op dat de wetsgeschiedenis op dit punt onduidelijk is.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij in de vordering tot affectieschade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat er geen sprake is van een bloedband en geen feitelijke band, omdat de relatie gebrouilleerd lijkt te zijn.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De door [benadeelde 5] opgevoerde schade betreft geen rechtstreekse schade als bedoeld in het eerste lid van artikel 51f Sv. Zij is immers niet zelf het slachtoffer geworden van het bewezenverklaarde feit. Ook is geen sprake van een onder algemene titel verkregen vordering als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt mee dat de vordering moeten worden beoordeeld op grond van het in artikel 6:108 BW bepaalde.
De door benadeelde [benadeelde 5] opgevoerde schade komt daarmee slechts voor vergoeding in aanmerking als deze behoren tot de in artikel 6:108 BW genoemde schadeposten, te weten gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
De rechtbank overweegt dat de door benadeelde [benadeelde 5] opgevoerde materiële schadeposten gelet op het voorgaande niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft € 17.500,00 aan smartengeld in de zin van affectieschade gevorderd in verband met feit 1.
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen nabestaanden vergoeding van schade vorderen die bestaat uit het verdriet door het overlijden van een naaste, als gevolg van een strafbaar feit. In artikel 6:108 lid 4 BW is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Indien een vordering niet onder een van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (categorie g van artikel 6:108 lid 4 BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt. In dat geval zal die benadeelde partij moeten aantonen dat sprake was van een hechte, affectieve relatie met de persoon die is overleden ten tijde van het overlijden.
De vordering van de zus van het slachtoffer valt niet onder (een van) de genoemde categorieën uit de wet. Het uitgangspunt in de wet is namelijk dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ook ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus (de hierboven genoemde hardheidsclausule). Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat betekent dat de benadeelde partij niet tot de kring van personen behoort die het recht hebben om affectieschade te vorderen. De vordering tot vergoeding van affectieschade komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande komt de vordering voor zover deze ziet op proceskosten evenmin voor toewijzing in aanmerking.
Benadeelde partij [benadeelde 5] wordt niet-ontvankelijk in haar vorderingen verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.513,81, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 8.013,81 aan materiële schade, € 6.500,00 aan shockschade in verband met het onder 1 tenlastegelegde en € 1.000,00 aan immateriële schade in verband met het onder 2 tenlastegelegde. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de benadeelde partij gesteld dat de materiële schadeposten ten aanzien van de gederfde inkomsten, de reiskosten naar de politiebureaus en de nieuwe werkkleding en -schoenen onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat shockschade enkel kan worden toegewezen indien sprake is van een naaste en daar is in het geval van [slachtoffer 2] geen sprake van. In de visie van de raadsvrouw moet de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft een bedrag van € 8.013,81 aan materiële schade gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. Benadeelde [slachtoffer 2] is weliswaar niet zelf het slachtoffer van de gepleegde doodslag, maar tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (jegens [slachtoffer 1] ) en de schade van benadeelde [slachtoffer 2] (die er naast stond en zich over het slachtoffer [slachtoffer 1] ontfermd heeft) bestaat voldoende verband om aan te kunnen nemen dat hij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten van de reiskosten naar het politiebureau Zaandijk (post 3) van € 15,22, de reiskosten naar het politiebureau Arnhem (post 4) van € 49,99, de kosten van nieuwe werkkleding (post 5) van € 93,00 en de kosten van nieuwe werkschoenen (post 6) van € 55,60, niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. De schadeposten zijn overigens voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor.
De rechtbank acht de schadepost van het gederfde inkomen (post 2) onvoldoende onderbouwd. De behandeling van post 2 levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 213,81.
Smartengeld
In verband met het tenlastegelegde onder 2 heeft de benadeelde partij immateriële schade verzocht. Verdachte is hiervan vrijgesproken. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard in het dat deel van de vordering.
Shockschade
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat de bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de doodslag op zijn collega en vriend [slachtoffer 1] . Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) kan de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – die tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
In het dossier bevindt zich een brief van 9 augustus 2022 van huisarts [naam 4] inhoudende een verwijzing naar een psycholoog. De huisarts benoemt in die verwijzing een vermoeden uit van trauma- en stress gerelateerde stoornissen. Verder blijkt hieruit dat [slachtoffer 2] tot op heden last heeft van vlakke gevoelens, piekeren en slaapproblemen. Op grond van de doorverwijzing van de huisarts naar de psycholoog in combinatie met de toelichting van de advocaat ter zitting, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van geestelijk letsel bij [slachtoffer 2] . Anders dan door de verdediging is gesteld, is voor het toewijzen van shockschade niet (altijd) vereist dat er sprake is van een naaste die geconfronteerd wordt met de gevolgen van een gebeurtenis. In zoverre onderscheidt shockschade zich van affectieschade.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van
€ 6.500,00toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is wettelijke rente over het toegewezen bedragen verschuldigd.
Verdachte is vanaf 13 juli 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan shockschade verschuldigd en vanaf 29 december 2022 over het toegewezen bedrag aan materiële schade.
Ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen:
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02/233559-19)

De rechtbank heeft verdachte op 13 maart 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal beslissen dat het in beslag genomen mes verbeurd wordt verklaard, omdat het bewezenverklaarde feit hiermee is begaan.
De rechtbank zal gelasten dat de kleding, de schoenen en de mobiele telefoon aan de verdachte worden teruggegeven.
Verder heeft de officier van justitie verzocht de kleding van het slachtoffer en een veiligheidshesje te vernietigen. Die beslissing van de rechtbank niet gelasten en zal aan de officier van justitie zelf worden overgelaten.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde;
  • verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd het mes;
 gelast de teruggave van inbeslaggenomen de kleding, de schoenen en de mobiele telefoon aan de verdachte;
 gelast de tenuitvoerlegging van de op 13 maart 2020 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 6 maanden (parketnummer 02/233559-19);
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [slachtoffer 2] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde 1] € 7.570,30september 2022
€ 1.045,00n.t.b.
€ 17.500,0013 juli 2022
2. [benadeelde 3] € 10.080,00n.t.b.
€ 20.000,0013 juli 2022
€ 82,9015 juli 2022
3. [benadeelde 4] € 23.010,00n.t.b.
€ 20.000,0013 juli 2022
4. [slachtoffer 2] € 6.500,00juli 2022
€ 213,8129 december 2022

wijstde materiële vordering de benadeelde partij [benadeelde 1]
afvoor een bedrag van € 3.000,00;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 3] . [benadeelde 4] en [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering(en) tot materiële schade/smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen,
Benadeelde partij Bedrag
1. [benadeelde 1]tot vandaag begroot op
€ 160,20;
2. [benadeelde 3]tot vandaag begroot op
€ 29,00;
3. [benadeelde 4]tot vandaag begroot op
€ 215,22;
4.
[slachtoffer 2]tot vandaag begroot op nihil.
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 25.115,30 92 dagen;

2. [benadeelde 3] € 30.162,90 82 dagen;

3. [benadeelde 4] € 43.010,00 156 dagen;

4. [slachtoffer 2] € 6.713,81 30 dagen.

  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering;

wijstde materiële vordering (ad € 11.755,50) van de benadeelde partij [benadeelde 2]
afen verklaart de vordering voor het overige niet ontvankelijk;
 bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 2] ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. M.W.R. Koch en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2022.
Mrs. M.W.R. Koch en F.E. Venema zijn buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022316917 gesloten op 9 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.