ECLI:NL:RBGEL:2022:7331

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
C/05/390081 / HA ZA 21-332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwzaak met financiële afwikkeling en geschil over facturen tussen RPM Bouw B.V. en De Oosterbeekse Studio's B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen RPM Bouw B.V. (hierna: RPM) en De Oosterbeekse Studio's B.V. (hierna: OS) over de financiële afwikkeling van de bouw van een appartementencomplex. De rechtbank heeft op 21 december 2022 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/05/390081 / HA ZA 21-332. De procedure volgde op een eerder tussenvonnis van 11 mei 2022, waarin werd vastgesteld dat de financiële afwikkeling nog niet voldoende gedocumenteerd was. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.

RPM vorderde een bedrag van € 179.758,38, dat bestond uit een bonusfactuur, verschenen rente en buitengerechtelijke kosten. OS betwistte de verschuldigdheid van de facturen en stelde dat deze niet inzichtelijk waren. De rechtbank heeft de onderbouwing van de facturen door RPM beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor de afbouw en de facturen voldoende waren onderbouwd. OS heeft onvoldoende onderbouwd dat RPM te veel heeft gefactureerd.

De rechtbank concludeerde dat OS gehouden was om het openstaande bedrag van € 91.186,16 exclusief btw te voldoen, evenals een bonus van € 60.500,00. Daarnaast werd OS veroordeeld in de proceskosten van RPM, die zijn vastgesteld op € 9.595,81. De rechtbank heeft de vordering van RPM tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/390081 / HA ZA 21-332 / 1571/871
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
RPM BOUW B.V.,
gevestigd te Beek,
eisende partij,
hierna te noemen: RPM,
advocaat: mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting,
tegen
DE OOSTERBEEKSE STUDIO'S B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: OS,
advocaat: mr. S. Schuurman te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2022
- de akte uitlating en overlegging producties van RPM met producties 22 tot en met 38
- de akte nadere toelichting van OS met producties 33 tot en met 44
- de antwoordakte, akte uitlating producties van RPM
- de antwoordakte van OS met producties 45.1 en 45.2.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis van 11 mei 2022 is overwogen dat de door partijen gewenste financiële afwikkeling van de bouw van een appartementencomplex nog niet voldoende gedocumenteerd inzichtelijk is gemaakt en dat het partijdebat daarover nog niet volledig is gevoerd. Daarom zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over hetgeen is vermeld onder rov. 5.9., 5.12, 5.14. en 5.11 van het tussenvonnis. Partijen hebben dit bij gelijktijdige aktes en antwoordaktes gedaan. Deze uitlatingen zullen worden betrokken bij de verdere beoordeling van het door RPM gevorderde.
2.2.
Uit de door partijen genomen (antwoord)aktes begrijpt de rechtbank dat het door RPM gevorderde bedrag van € 179.758,38 als volgt is opgebouwd. Het bedrag ziet op de bonusfactuur (€ 60.500,00 inclusief btw), verschenen rente (€ 4.894,00) en buitengerechtelijke kosten (€ 4.027,00) maar ook op een drietal bedragen die OS op de facturen van RPM niet heeft voldaan. Uit randnummer 16 van de antwoordakte van OS en de daarin genoemde e-mail van 19 mei 2021, welke e-mail door RPM bij haar akte overlegging producties als productie 33 in het geding is gebracht, maakt de rechtbank op dat OS met haar betaling van 25 mei 2021 factuur 21043 (€ 80.927,95 inclusief btw) volledig heeft voldaan en een bedrag van € 48.712,00 exclusief btw heeft voldaan op factuur 21044. Op laatstgenoemde factuur heeft OS blijkens de e-mail twee bedragen ingehouden, te weten € 20.000,00 voor infrakosten die door OS zouden zijn betaald en € 43.940,00 voor kosten die in discussie zijn. Daarnaast heeft OS de slotfactuur 21091 van € 27.246,16 (€ 32.967,85 inclusief btw) niet voldaan. Daarmee staat een bedrag van € 91.186,16 exclusief btw open op de facturen van RPM. Dit komt (afgerond) overeen met het saldo van de onbetwiste stelling van RPM dat het project in totaal € 2.292.467,00 heeft gekost en de onweersproken stelling van OS dat zij daarvan in totaal € 2.201.280,00 heeft voldaan (€ 2.292.467,00 -/- € 2.201.280,00 = € 91.187,00). Kort gezegd is dus de vraag of OS is gehouden het openstaande bedrag van € 91.186,16 exclusief btw op de facturen 21044 en 21091 alsnog aan RPM te voldoen.
Facturen 21044 en 21091 voldoende inzichtelijk?
2.3.
OS betwist de verschuldigdheid van deze facturen omdat voor haar niet inzichtelijk zou zijn op welke werkzaamheden deze facturen zien, of en in hoeverre deze werkzaamheden zijn verricht en of de facturen opeisbaar zijn [1] . Hoewel OS niet toelicht hoe dit verweer zich verhoudt tot de gedeeltelijke betaling die zij op factuur 21044 heeft verricht, overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.
Naar aanleiding van voormeld tussenvonnis (rov. 5.11.) heeft RPM de twee facturen nader onderbouwd. Voor factuur 21044 verwijst RPM naar een financieel overzicht van 27 januari 2021 [2] , welk overzicht als bijlage bij een e-mail van 15 februari 2021 aan OS is gestuurd. Het betreft een Excel bestand van alle kosten die tot laatstgenoemde datum ten laste van het project zijn geboekt en de nog te verwachten kosten. Ter onderbouwing van factuur 21091 verwijst RPM naar een vergelijkbaar bestand maar dan bijgewerkt tot 21 april 2021 [3] . Dit overzicht is volgens RPM op 16 juni 2021 aan OS gestuurd. Voor zover de geboekte kosten betrekking hebben op externe kosten waarvoor RPM van derden facturen heeft ontvangen, zijn die facturen in de overzichten opgenomen, aldus RPM. Als voorbeeld van de onderbouwing overlegt RPM de werkbladen die betrekking hebben op de Afbouw posten. [4] Van de andere posten die op dezelfde manier zijn geboekt, biedt RPM aan de complete administratie en onderleggers in het geding te brengen maar meent dat dit vanwege de grote omvang niet opportuun en wellicht niet nodig is. Volgens RPM zijn deze overzichten regelmatig met OS en haar directievoerder [betrokkene 1] besproken en heeft RPM daarbij steeds de vragen van OS beantwoord.
2.5.
In reactie op de door RPM overgelegde werkbladen ‘Afbouw’ overlegt OS een door directievoerder [betrokkene 1] gemaakte beoordeling. [5] Volgens OS kan het niet kloppen dat hele bedragen worden genoemd, zijn niet alle kopiefacturen van materialen aangeleverd, ontbreken offertes en opdrachten van leveranciers en onderaannemers, is uit de kopiefacturen niet op te maken of deze zien op de studio’s of de appartementen en blijkt uit de kopiefacturen dat deze ten onrechte als meerwerk worden gekwalificeerd omdat het gaat om werkzaamheden die zijn vermeld in de begroting. Verder is uit sommige facturen volgens OS op te maken dat het gaat om kosten die betrekking hebben op herstelwerkzaamheden van door RPM ondeugdelijk verricht werk en ontbreken de specificaties van de facturen. Ook zijn kopiefacturen bijgevoegd die niets met het werk te maken hebben of waarop materieel wordt doorbelast terwijl dit niet is ingezet. Verder meent OS uit de door RPM geplaatste vraagtekens op de facturen te kunnen afleiden dat RPM zelf ook niet weet of de facturen kunnen worden doorbelast. Tot slot meent OS dat onnodig veel materialen zijn gekocht welke niet kunnen worden doorberekend evenmin als de daarmee gemoeide manuren. Volgens OS kan niet worden beoordeeld of de door RPM in rekening gebrachte kosten in overeenstemming zijn met de begroting en evenmin of sprake is van een redelijke prijs.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. In eerste instantie hebben partijen voor de bouw van een aantal studio’s onderhandeld op basis van een vaste aanneemsom. Met de ‘Aanvullende afspraken’ is daar de bouw van appartementen bijgekomen en hebben partijen afgesproken dat wordt gewerkt met een opdracht in regie met een taakstellend budget. Ondanks deze opdracht in regie staat vast dat RPM in eerste instantie termijnfacturen aan OS heeft gestuurd. De rechtbank begrijpt nu dat de facturen 21044 en 21091 gezamenlijk zijn bedoeld als eindafrekening op basis van de werkelijke uitvoeringskosten. De facturen zijn immers het saldo van de reeds in rekening gebrachte termijnen en het in rekening gebrachte meerwerk en de kosten voor afbouw van de studio’s enerzijds [6] , en de werkelijke uitvoeringskosten van het project anderzijds. Deze werkelijke uitvoeringskosten bedroegen ten tijde van factuur 21044 kennelijk € 2.265.221,00 en ten tijde van factuur 21091 € 2.292.467,16 [7] . Deze door RPM gegeven onderbouwing is inzichtelijk en de gehanteerde systematiek is de rechtbank thans duidelijk. Gebleken is dat de bouwkosten aansluiten op de bedragen die zijn genoemd in de begroting [8] en RPM heeft de onderleggers overgelegd [9] . De kosten voor de afbouw heeft RPM voorzien van werkbladen en onderliggende facturen [10] . Wellicht valt op detailniveau het een en ander aan te merken op de onderbouwing van de afbouwkosten, zoals OS met verwijzing naar de beoordeling van [betrokkene 1] aanvoert, maar OS verbindt daaraan geen duidelijke conclusies of rechtsgevolgen. Ditzelfde geldt voor de constatering van OS dat RPM de offertes en de opdrachten van de directe kosten door RPM moest overleggen (artikel 4. onder e van de Ingrediënten Bouwteam). Of de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, kan OS zelf vaststellen. Behoudens de twee hierna te bespreken bedragen (€ 43.940,22 en € 22.736,35) maakt OS niet duidelijk welk deel van het gefactureerde bedrag concreet door haar wordt betwist. (De advocaat van) OS blijft steken in algemeenheden en maakt niet door middel van een berekening concreet welk bedrag van de eindfacturen door RPM onvoldoende zou zijn onderbouwd. Het ontbreken van duidelijke afspraken omtrent de wijze van financiële afwikkeling, komt voor rekening en risico van partijen. Het is niet aan de rechtbank om een dergelijke berekening te maken dan wel die berekening uit de producties te halen. De eisen van behoorlijke rechtspleging brengen immers mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810). Daarmee staat vast dat voor de financiële afronding van het project in beginsel kan worden uitgegaan van de twee eindfacturen (€ 136.309,69 en € 32.967,85) en liggen alleen de door OS concreet betwiste posten uit het financiële eindoverzicht ter beoordeling voor.
Het bedrag van € 20.000 exclusief btw
2.7.
De rechtbank begrijpt dat dit bedrag ziet op het door OS bij conclusie van antwoord genoemde bedrag van € 22.736,35. Volgens OS is dat bedrag door haar aan derden betaald terwijl het ziet op werk dat in de opdracht aan RPM zat. Daarom zou dit bedrag als minderwerk verrekend moeten worden. In voormeld tussenvonnis (rov. 5.10.) is al overwogen dat voor verrekening van minderwerk geen plaats is omdat het werk op regiebasis (afrekening op basis van feitelijk gewerkte uren en gebruikte materialen) wordt verricht. Dat het bedrag van € 22.736,35 volgens OS zelfs € 78.947,10 bedraagt [11] , maakt dit oordeel niet anders. Of een en ander van invloed is op de vraag of OS gehouden is de bonus aan RPM te voldoen, zal hierna worden beoordeeld.
Het bedrag van € 43.940,22 exclusief btw
2.8.
In het tussenvonnis (rov. 5.9.) is OS in de gelegenheid gesteld haar standpunten ten aanzien van het volgens haar teveel in rekening gebrachte bedrag van € 43.940,22 nader te onderbouwen. Het bedrag bestaat uit drie hoofdposten, te weten € 11.259,00 (installaties), € 26.212,00 (afbouw) en € 6.469,00 (extra werkzaamheden).
-
installatiewerkzaamheden (€ 11.259,00)
2.9.
OS betwist dat zij dit bedrag verschuldigd is. Volgens OS zijn deze kosten te veel berekend omdat kosten inzake 30% reductie op hak en breekwerk in verband met dubbel werk door fouten van RPM ten koste zijn gegaan van het budget dat voor installateurs was gereserveerd. [12] Verder is OS van mening dat het hak en breekwerk het gevolg is van fouten in de bedrijfsvoering van RPM zodat dit niet bij OS in rekening mag worden gebracht.
2.10.
RPM weerspreekt [13] dat deze kosten aan haar zijn toe te rekenen. Volgens RPM was OS de opdrachtgever van de installateurs. Het hak en breekwerk ten behoeve van de installaties heeft OS zelf laten uitvoeren. Dit behoort niet tot het aangenomen werk van RPM. RPM verwijst daarbij naar de Aanvullende afspraken van 4 juli 2019. Verder heeft OS de gehanteerde 30% niet onderbouwd en weerspreekt RPM de hoogte van de kosten. Daarbij merkt RPM op dat OS zelf zou hebben erkend dat de in haar opdracht gemaakte tekeningen niet juist waren en dat dit extra werk tot gevolg heeft gehad.
2.11.
De rechtbank overweegt dat OS niet betwist dat het hak en breekwerk is verricht. Omdat OS haar stelling dat deze kosten hoger zijn uitgevallen door fouten van RPM op geen enkele wijze nader onderbouwt en RPM weerspreekt dat de kosten aan haar zijn toe te rekenen, valt niet in te zien dat OS het bedrag van € 11.259,00 niet zou hoeven te betalen.
-
afbouw (€ 26.212,00)
2.12.
OS betwist de verschuldigdheid van dit bedrag. Volgens OS heeft RPM dit te veel in rekening gebracht. Het bedrag is onderverdeeld in een viertal posten. De eerste post betreft € 4.018,00 voor ‘sonair apparaten’. Onder verwijzing naar het door RPM overgelegde financiële overzicht van 27 januari 2021 [14] betwist OS een bedrag van € 4.018,00 verschuldigd te zijn omdat deze ‘nog te verwachten kosten’ door RPM niet zouden zijn onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat uit het meest recente overzicht van 21 april 2021 [15] blijkt dat de ‘nog te verwachten kosten’ op nihil zijn gesteld. Het in ‘bewaking’ opgenomen bedrag van € 3.813,00 heeft RPM onderbouwd met een urenoverzicht en facturen. [16] Omdat OS hierop in haar antwoordakte niet meer heeft gereageerd, is haar betwisting voor een bedrag van € 4.018,00 onvoldoende.
2.13.
De tweede post die OS op de afbouwkosten betwist, ziet op € 10.735,00 voor ‘werkvoorbereiding en uitvoering’. OS voert aan dat deze werkzaamheden behoren tot de basisopdracht en onder code 05 van de begroting zouden vallen. RPM voert aan dat OS nooit eerder over deze post heeft geklaagd en dat het specifiek gaat om de werkvoorbereiding van de afbouw [17] wat buiten de opdracht viel. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat OS onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat zij gehouden is deze kosten te voldoen.
2.14.
De derde post ziet op ‘schoonmaakkosten studio’s’. OS betwist dat zij daarvoor € 3.210,00 verschuldigd is omdat deze werkzaamheden volgens haar tot de basisopdracht behoorden. OS verwijst daarbij naar een in haar akte opgenomen printscreen van code ’05 Opleveringsschoonmaak’ [18] . Omdat OS termijnen heeft betaald waarin deze begrotingspost is opgenomen, zijn de kosten dubbel in rekening gebracht, aldus OS. RPM reageert [19] dat de schoonmaak geen onderdeel meer uitmaakte van het aangenomen werk omdat deze post voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst is gesneuveld. De post ABK is van € 185.000,00 verlaagd naar € 145.000,00, aldus RPM. Omdat OS voor de rechtbank niet inzichtelijk heeft gemaakt uit welke (concept)begroting de door OS in haar akte opgenomen printscreen komt en deze printscreen niet overeenkomt met post 05 van de in de procedure ingebrachte begroting van 4 juli 2019, is de door OS gegeven onderbouwing van haar betwisting onvoldoende.
2.15.
De vierde en laatste post die OS betwist, ziet op wijziging van de hekwerken. In het financieel overzicht van 27 januari 2021 is daarvoor een bedrag van € 16.500,00 aan nog te verwachten kosten opgenomen. Volgens OS [20] is RPM medeverantwoordelijk voor deze meerkosten voor de hekwerken zodat € 8.250,00 (50% van die kosten) voor rekening van RPM moet blijven. OS verwijst naar de door haar binnen de afspraken opgevraagde offerte van [betrokken bedrijf 1] [21] die binnen de begroting viel. Volgens OS heeft RPM willens en wetens geen gebruik gemaakt van deze offerte terwijl RPM haar nooit heeft gewaarschuwd voor meerwerk. RPM voert onder verwijzing naar het meest recente overzicht van 21 april 2021 aan [22] dat uiteindelijk niet € 16.500,00 maar € 25.035,00 in rekening is gebracht. Over de hekwerken is uitvoerig tussen partijen gesproken en het was voor OS duidelijk dat het om een wijziging ging, aldus RPM. Daarbij merkt RPM op dat de door OS aangehaalde offerte dateert van 9 januari 2019 en uitgaat van ander, goedkoper materiaal terwijl verschillen in de tekeningen van de architect en de interieurarchitect ervoor hebben gezorgd dat de beslissing over de uitvoering van de hekwerken eerst op 22 december 2020 is genomen. De rechtbank overweegt dat, anders dan OS betoogt, artikel 7:755 BW over meerwerk dan wel artikel 7:753 BW over kostenverhogende omstandigheden naar hun aard niet van toepassing zijn op regieovereenkomsten. Gelet op de door beide partijen overgelegde stukken over de hekwerken valt niet in te zien dat RPM voormelde kosten niet in rekening heeft mogen brengen. De hekwerken zijn steeds onderwerp van gesprek geweest tijdens de bouwvergaderingen zoals ook blijkt uit de door OS bij haar conclusie van antwoord overgelegde productie 25, waarbij RPM opmerkt dat uit de verslagen niet blijkt dat OS nog steeds van mening was dat [betrokken bedrijf 1] moest worden benaderd.
-
extra werkzaamheden (€ 6.468,00)
2.16.
OS betwist de verschuldigdheid van dit bedrag. In haar conclusie van antwoord [23] stelde OS dat op post 4 (verrekening uitvoering balkons, extra post staalconstructie) een correctie van 50% (€ 4.212,00) moet worden doorgevoerd omdat dit reeds in de basisopdracht zat en dat post 5 (wijziging kelderindeling) een rekenverschil kent. In haar akte nadere toelichting [24] merkt OS echter op dat ze geen idee heeft waar het bedrag van € 6.468,56 betrekking op heeft. RPM voert aan dat dit bedrag de optelsom is van € 4.212,00 (post 4) en € 2.257,00 (post 5, wijziging kelder indeling) en dat OS haar eigen verweer kennelijk verwart met de vordering van RPM. Gelet op het meest recente overzicht van 21 april 2021 en de door RPM gegeven onderbouwing met onderliggers, is de betwisting van OS van de posten 4 en 5 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
conclusie
2.17.
De conclusie is dat OS onvoldoende heeft onderbouwd dat RPM voor een bedrag van € 43.940,22 te veel zou hebben gefactureerd. OS is in beginsel gehouden de openstaande bedragen op de twee eindfacturen te voldoen.
2.18.
In reactie op rov. 5.12. van voormeld tussenvonnis betoogt OS nog dat RPM door af te wijken van de in de begroting vermelde bedragen geen redelijke prijs in de zin van 7:752 lid 1 BW in rekening heeft gebracht [25] voor
* inkoop hekwerken
* inkoop wapening
* inkoop beton
* inkoop staalconstructie en hekwerken
* schilderwerk.
OS stelt dat op RPM een waarschuwingsplicht rustte voor bedragen die de betreffende posten in de begroting overstijgen [26] . Door bij deze posten af te wijken van de in de begroting vermelde bedragen, is geen redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW in rekening gebracht, aldus OS. De rechtbank overweegt dat voor zover OS heeft willen stellen dat de begroting als richtprijs moet worden gezien, de enkele omstandigheid:
- dat RPM heeft gecontracteerd met een derde en niet met een door OS aangedragen partij (inkoop hekwerken, inkoop beton en staalconstructies),
- dat reductie is veroorzaakt door iets anders (inkoop wapening), dan wel
- dat kosten konden worden bespaard door het schilderwerk aan één partij uit te besteden, niet maakt dat de prijs onredelijk is. OS heeft daarmee haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Daarmee is OS gehouden tot betaling van de nog openstaande bedragen op voormelde twee facturen, te weten een bedrag van € 91.186,16 exclusief btw.
Bonus - factuur 21092 (€ 60.500,00 inclusief btw)
2.19.
In het tussenvonnis (rov. 5.16.) is de beslissing over de vraag of OS een bonus aan RPM verschuldigd is, aangehouden. RPM stelt dat zij binnen het taakstellend budget is gebleven en recht heeft op de bonus. [27] OS betoogt [28] allereerst dat RPM voor een bedrag van € 22.726,35 dan wel € 78.947,10 aan werkzaamheden zoals opgenomen in de begroting niet heeft uitgevoerd zodat dit bedrag in mindering zou moeten worden gebracht op het taakstellend budget. Daardoor wordt, zo begrijpt de rechtbank, het taakstellend budget lager dan € 1.850.000,00. Hierin kan de rechtbank OS niet volgen. OS stelt immers niet dat het project is opgeleverd met ontbrekende eigenschappen welke eigenschappen wel zijn overeengekomen. Doelstelling van het taakstellend budget was dat partijen zouden kijken waar zij besparingen zouden kunnen realiseren ten opzichte van de begroting en volgens RPM zijn die besparingen gerealiseerd. Omdat OS niet stelt dat deze besparingen hebben geleid tot een onvolledig werk, gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van OS dat het taakstellend budget moet worden verlaagd.
2.20.
Daarnaast betoogt OS dat RPM ten onrechte onderdelen van het werk buiten de basisopdracht heeft geplaatst om zo binnen het taakstellend budget te blijven. [29] OS verwijst daarbij naar een door haar opgestelde Notitie [30] en een overzicht van 15 februari 2021, naar de rechtbank begrijpt is dit het financieel overzicht van 27 januari 2021. Volgens OS zijn er vier posten die volgens haar in de bouwkosten zouden moeten zitten en ten onrechte daarbuiten in rekening zijn gebracht. Het gaat om de posten 41 (tegelwerk), 40 (stucadoorswerk), 30 (kozijnen, ramen en deuren) en 45 (afbouwtimmerwerk). Als bedragen van deze posten worden overgeheveld naar de budgetbewaking van de begroting, komen de totale bouwkosten op € 1.930.338,00. Daarmee is het taakstellend budget overschreden zodat RPM geen aanspraak kan maken op de bonus, aldus OS. De rechtbank kan OS hierin niet volgen. De door OS genoemde bedragen zijn kennelijk het saldo van de op het financiële overzicht vermelde ‘nog te verwachten kosten’ voor de afbouw enerzijds en de daadwerkelijke kosten anderzijds. OS maakt zelf een berekening van de daadwerkelijke kosten maar gaat daarbij niet uit van het meest recente financiële overzicht van 21 april 2015 en de door RPM onderbouwde bedragen. Ook het betoog dat het verschil tussen de verwachte kosten en de volgens eigen berekening van OS daadwerkelijke kosten moet worden overgeheveld naar de bouwkosten, is voor de rechtbank onnavolgbaar. OS heeft daarmee de verschuldigdheid van de bonus onvoldoende gemotiveerd betwist.
2.21.
Daarmee staat vast dat OS op de facturen een totaalbedrag van € 170.835,25 (€ 91.186,16 + € 50.000,00 = € 141.186,16 vermeerderd met 21% btw) moet voldoen, te vermeerderen met de niet betwiste rente (op grond van de Algemene voorwaarden UAV 2012 de wettelijke handelsrente + 2%), door RPM tot 25 mei 2021 berekend op € 4.894,11.
Verrekening?
2.22.
OS beroept zich op verrekening. [31] Uit voormeld tussenvonnis (rov. 5.24.) volgt dat OS geen recht heeft op een vergoeding of korting wegens overschrijding van de bouwtijd. Voor zover OS zich beroept op verrekening met beweerdelijk gemaakte herstelkosten, overweegt de rechtbank als volgt.
2.23.
In voormeld tussenvonnis (rov. 5.14.) is OS in de gelegenheid gesteld de geraamde herstelkosten, te onderbouwen c.q. bewijs te leveren dat zij de opgevoerde kosten heeft betaald. OS schrijft in haar akte nadere toelichting [32] dat de kosten voor het herstellen van de opleveringsgebreken uiteindelijk zijn meegevallen en zij beroept zich, onder overlegging van stukken, thans op verrekening voor een bedrag van € 6.898,75 exclusief btw. Dit bedrag bestaat uit € 4.500,00 voor het egaliseren van vloeren [33] en een bedrag van € 2.398,75 voor het bijwerken van het schilderwerk [34] . RPM betwist dat deze bedragen voor haar rekening komen. Zij voert aan [35] dat het egaliseren van de vloer niet bij het aangenomen werk behoort en, net als het schilderwerk, niet als opleverpunt staat vermeld op het opnameverslag van 2 maart 2021. OS heeft bij oplevering de toestand van de vloer en het schilderwerk geaccepteerd zodat RPM hiervoor décharge is verleend. RPM betoogt dat zij voor deze werkzaamheden niet in gebreke is gesteld noch op andere wijze in verzuim is geraakt. Verder betwist RPM dat de kosten voor het egaliseren zijn gemaakt, is het door OS gehanteerde percentage voor haar niet duidelijk en is het schilderwerk rechtstreeks door OS opgedragen werk zoals blijkt uit de door OS als productie 44 overgelegde e-mail van TBOR. In de begroting staat expliciet vermeld dat het schilderen van houten binnendeuren en -kozijnen niet in de offerte is opgenomen. Het behoort dus niet tot het aangenomen werk, aldus steeds RPM. RPM betwist verder dat OS de factuur van TBOR (volledig) heeft betaald. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van RPM, is de gegrondheid van het verrekenverweer van OS naar het oordeel van de rechtbank niet op eenvoudige wijze vast te stellen (artikel 6:136 BW). Het beroep op verrekening voor voormeld bedrag, slaagt daarom niet.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.24.
RPM vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is omdat het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. RPM heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
2.25.
OS is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van RPM als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
85,81
- griffierecht
4.200,00
- salaris advocaat
5.310,00
(3,00 punten × € 1.770,00)
Totaal
9.595,81
2.26.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt OS om aan RPM te betalen een bedrag van € 175.729,36 (€ 170.835,25 + € 4.894,11), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verhoogd met 2% over € 170.835,25, met ingang van 25 mei 2021 en tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt OS in de proceskosten, aan de zijde van RPM tot dit vonnis vastgesteld op € 9.595,81
3.3.
veroordeelt OS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als OS niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
871

Voetnoten

1.Randnummers 52 en 53 conclusie van antwoord
2.Productie 22 bij akte overlegging producties van RPM
3.Productie 23 bij akte overlegging producties van RPM
4.Productie 24 bij akte overlegging producties van RPM
5.Productie 45.1 bij antwoordakte van OS
6.€ 1.379.174,00 voor de appartementen + € 668.826,00 voor de studio’s + € 104.568,36 meerwerk en afbouw
7.€ 2.294.467,16 -/- € 2.000,00 niet uitgevoerd luifels cf begroting
8.Vgl. productie 5 bij dagvaarding
9.Productie 23 bij akte overlegging producties van RPM
10.Productie 24 bij akte overlegging producties van RPM
11.Randnummer 11 akte nadere toelichting van OS
12.Randnummer 16 akte nadere toelichting van OS
13.Randnummers 13a tot en met 13f antwoordakte, akte uitlating producties van RPM
14.Productie 22 bij akte overlegging producties van RPM
15.Productie 23 bij akte overlegging producties van RPM
16.Productie 24, blad 5 onder post H61
17.Randnummer 13i antwoordakte, akte uitlating producties van RPM
18.Randnummer 17 onder c. akte nadere toelichting van OS
19.Randnummer 13j antwoordakte, akte uitlating producties van RPM
20.Randnummer 17 akte nadere toelichting van OS
21.Productie 16 dagvaarding
22.Randnummers 13k en 13l antwoordakte, akte uitlating producties van RPM en randnummer 4.10 dagvaarding
23.Randnummer 50 conclusie van antwoord
24.Randnummer 17 onder e akte nadere toelichting van OS
25.Randnummer 21 akte nadere toelichting van OS
26.Randnummer 21 akte nadere toelichting van OS
27.Randnummer 3.3 dagvaarding
28.Randnummers 47 en 11 als ook productie 34 akte nadere toelichting van OS
29.Randnummer 41 akte nadere toelichting van OS
30.Productie 41 akte nadere toelichting van OS
31.Randnummer 111 conclusie van antwoord
32.Randnummer 49 tot en met 53 akte nadere toelichting van OS
33.75% van € 6.000,00 conform een prijsopgave van 13 januari 2021 van Hovek Projectinrichting
34.factuur van TBOR Afbouw van 28 mei 2021
35.Randnummer 35a tot en met 35n antwoordakte, akte uitlaten producties