ECLI:NL:RBGEL:2022:7330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
05/014338-21 en 05/081665-18 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens handelen in hard- en softdrugs met betrekking tot meerdere parketnummers

Op 23 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in hard- en softdrugs. De zaak betreft twee parketnummers: 05/014338-21 en 05/081665-18. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen, verkopen en aanwezig hebben van cocaïne in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 december 2020, en van het verkopen en aanwezig hebben van hasjiesj in de periode van 19 februari 2017 tot en met 15 maart 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de handel in cocaïne, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van deze feiten. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, 0,14 gram, niet bestemd was voor eigen gebruik, waardoor de vervolging door het Openbaar Ministerie gerechtvaardigd was. De verdachte werd ook beschuldigd van het verkopen van hasjiesj, wat door de rechtbank als bewezen werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een actieve bijdrage had geleverd aan de instandhouding van verslavingen en het criminele drugscircuit, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/014338-21 en 05/081665-18 (gev. ttz.)
Datum uitspraak : 23 december 2022
Tegenspraak (art. 279 WvSv)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1992] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] (Turkije).
Raadsman: mr. D.L.A.M. Pluijmakers, advocaat in Almere (ten aanzien van de zaak met parketnummer (05/014338-21).
Raadsman: mr. K. Karakaya, advocaat in Apeldoorn (ten aanzien van de zaak met parketnummer 05/081665-18).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/014338-21:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 december 2020
te Epe, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2020
te Epe, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,14 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05-081665-18:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2017 tot en met 15 maart 2018, in ieder geval op 15 maart 2018 te Epe
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van (in totaal) meer dan 30 gram,
van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de officier van justitie nog opgemerkt, ten aanzien van feit 2 met parketnummer 05/014338-21, dat ondanks de geringe hoeveelheid die verdachte voorhanden heeft gehad er sprake blijft van een strafbaar feit. Om die reden is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in haar vervolging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat ten aanzien van feit 1 met parketnummer 05/014338-21 de tenlastegelegde periode dient te worden beperkt tot de periode van 1 januari 2018 tot en met 6 december 2020. Van 1 januari 2017 tot en met 2018 zou verdachte moeten worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor het medeplegen. Daarvoor is onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat sprake is van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Het beleid van het Openbaar Ministerie is dat in een dergelijk geval vervolging slechts plaatsvindt in het kader van de hulpverlening. Nu van hulpverlening hier geen sprake is, is de beslissing om verdachte hiervoor te vervolgen niet juist. Om die reden dient dan ook niet-ontvankelijkheid te volgen.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde periode van het feit met parketnummer 05/081665-18. Verdachte dient te worden vrijgesproken voor de periode van 19 februari 2017 tot 15 maart 2018. Ook zou verdachte moeten worden vrijgesproken voor het meermalen dealen van softdrugs. Enkel kan worden bewezen het ten laste gelegde feit eenmalig, op 15 maart 2018, heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte softdrugs heeft gehaald voor een vriend en zichzelf.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 05/014338-21 [1] :
Ten aanzien van feit 1
Op 20 juni 2020 heeft de politie bij verdachte een [telefoon] in beslag genomen en vervolgens de data daarvan onderzocht. Daaruit bleekt dat met die telefoon onder meer het volgende nummer gebruikt werd: [telefoonnummer] . In [telefoon] werden gesprekken aangetroffen met [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en in de contactenlijst stonden onder meer de namen van [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] . [2]
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij cocaïne heeft gekocht bij meerdere personen in Ede, waaronder ook bij [verdachte] . Hij kent [verdachte] al 14 jaar [getuige 3] heeft voor het eerst cocaïne gekocht bij [verdachte] in mei/juni 2019. Hij kocht vaak een halve gram per keer voor
€ 20,00. In totaal heeft hij in een periode van één jaar, 4 á 5 keer bij [verdachte] cocaïne gekocht. Het contact tussen hem en [verdachte] verliep via de telefoon, via Messenger of Snapchat. De persoon op de getoonde politiefoto, verdachte [verdachte] herkent [getuige 3] als de persoon waar hij cocaïne van had gekocht. [3]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer een jaar lang cocaïne en wiet heeft gekocht bij een Turkse drugsdealer uit Epe. Het eerste contact was in juni 2019 tot juni 2020. In die periode heeft hij ongeveer vijf keer wiet gekocht voor € 10,00 per keer. In die periode heeft hij ongeveer 5 á 10 keer cocaïne gekocht. Hij haalde vaak een halve gram voor € 20,00 of weleens een hele gram voor € 40,00. De afspraken verliepen altijd via Whatsapp. De persoon op de getoonde foto (politiefoto verdachte [verdachte] ) is mogelijk deze harddrugsdealer, maar [getuige 2] kan dit niet met 100% zekerheid zeggen. [getuige 2] kent het nummer [telefoonnummer] . Het is van dezelfde persoon als waarover hij verklaard heeft van wie hij zijn drugs kocht. Hij stond erin als contact [verdachte] . [4]
Getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer drie jaar lang cocaïne heeft gekocht van een harddrugsdealer, [verdachte] , uit Epe. Hij kent [verdachte] van vroeger. Ze spraken af via Whatsapp en Snapchat. [verdachte] noemde zichzelf, [verdachte] . In januari 2018 heeft [getuige 5] voor de eerste keer cocaïne gekocht en begin november 2020 voor de laatste keer. Hij kocht elke keer een hele gram voor € 50,00 en betaalde contant. [getuige 5] haalde gemiddeld drie keer, één gram, per maand. De persoon op de getoonde politiefoto, verdachte [verdachte] herkent [getuige 5] als de persoon waar hij cocaïne van heeft gekocht. [5]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer 4 jaar cocaïne heeft gekocht bij een drugsdealer, [verdachte] , uit Epe. Hij kende hem al jaren via zijn moeder. [verdachte] was zijn vaste dealer en regelde cocaïne voor hem. Het eerste jaar kocht hij gemiddeld vier keer een halve gram per maand voor € 20,00 euro. Ook heeft hij weleens een hele gram gehaald. De overige drie jaren haalde hij ongeveer twee keer per maand een halve gram cocaïne voor € 20,00. Dat is wel het minimale wat hij aan cocaïne heeft uitgegeven. De deals c.q. afspraken gingen via de telefoon, Whatsapp en Snapchat. De persoon op de getoonde politiefoto, verdachte [verdachte] herkent [getuige 1] als de persoon waar hij cocaïne van heeft gekocht. [6]
Getuige [getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat hij in het verleden wel om de zoveel tijd cocaïne heeft gekocht. Dat was vanaf zijn 18e tot zijn 25e, dus ongeveer 7 jaar. Hij kent [verdachte] maar hij gaat niemand erbij linken. Hij heeft weleens cocaïne bij [verdachte] gekocht in die periode, maar verder wil hij er niet veel over kwijt. In de periode heeft [getuige 6] van de persoon de politiefoto, verdachte [verdachte] weleens cocaïne gekocht, maar dat is wel een jaar tot 1,5 jaar geleden. [7]
Getuige [getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat hij [verdachte] al ongeveer 15 jaar kent uit Epe. Hij heeft over een minimale periode van drie jaar cocaïne bij [verdachte] gekocht. Gemiddeld kocht [getuige 7] drie keer per maand een halve gram voor € 20,00 per halve gram en betaalde dat altijd contant. Ook kocht hij wel eens een hele gram voor € 40,00. De kwaliteit was redelijk. De precieze begindatum weet hij door zijn auto-ongeluk in 2019 niet meer. De laatste keer dat hij cocaïne heeft gekocht was in december 2020. De persoon op de getoonde politiefoto, verdachte [verdachte] herkent [getuige 7] als [verdachte] . [8]
Getuige [getuige 8] heeft bij de politie verklaard dat hij ongeveer drie jaar lang cocaïne heeft gekocht bij een vaste cocaïnedealer, [verdachte] , uit Epe. [getuige 8] kocht gemiddeld drie jaar, drie hele grammen cocaïne per maand voor € 40,00 per gram. De eerste keer dat hij cocaïne bij [verdachte] kocht was begin 2017 en de laatste keer was op 27 november 2020.. De afspraken kwamen via de telefoon en WhatsApp tot stand. De persoon op de getoonde politiefoto, verdachte [verdachte] herkent [getuige 8] als de persoon waar hij cocaïne van heeft gekocht. [9]
Conclusie
Gelet op de voorstaande verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne.
Vrijspraak
De rechtbank is daarbij van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Ontvankelijkheidsverweer
Uit de “Aanwijzing Opiumwet” van het Openbaar Ministerie (hierna: de aanwijzing) volgt dat van vervolging kan worden afgezien indien het gaat om het aanwezig hebben van een geringe hoeveelheid harddrugs, die bestemd is voor eigen gebruik. Volgens de aanwijzing moet onder “een geringe hoeveelheid” worden verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet; in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. Vervolging vindt in dergelijke gevallen slechts plaats ter ondersteuning van de hulpverlening.
Vast staat dat bij verdachte op 20 juni 2020 minder dan 0,5 gram, namelijk 0,14 gram cocaïne is aangetroffen [10] . De cocaïne was verpakt in een wikkel/poneypack. Verdachte was op dat moment samen met [naam 1] , verdachte in een ander onderzoek naar de handel in verdovende middelen. De politie nam op dat moment ook een drugsdeal waar.
De omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen, mede gelet op de hiervoor bewezenverklaarde handel in harddrugs in de periode waarin de drugs zijn aangetroffen, maken dat niet kan worden aangenomen dat de aangetroffen cocaïne bestemd was voor eigen gebruik. Dat kan in die omstandigheden niet worden afgeleid uit de geringe hoeveelheid terwijl verdachte ook niet heeft onderbouwd dat de aangetroffen cocaïne die bestemming (eigen gebruik) had. Die bestemming voor eigen gebruik is verder ook niet aannemelijk, in aanmerking genomen dat verdachte 7 december 2020 heeft verklaard geen drugs (meer) te gebruiken.
Nu geen sprake is van een kleine hoeveelheid voor eigen gebruik staat voornoemde aanwijzing Opiumwet (reeds daarom) niet aan de vervolging door het Openbaar Ministerie in de weg.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 20 juni 2018 0,14 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 05/081665-18 [11] :
Uit het proces-verbaal van bevindingen komt naar voren dat er op 15 maart 2018 een onopvallende politieactie werd gehouden rondom de woning van verdachte ( [adres 2] ) om zicht te krijgen op de activiteiten van verdachte, specifiek op eventuele handel in hard en of softdrugs.
Omstreeks 16:45 uur liep verdachte zijn woning in en omstreeks 16:55 uur stopte een negroïde man op de fiets voor de woning van verdachte. De negroïde de man liep naar de voordeur van verdachte, liep naar binnen en de voordeur werd gesloten. Een halve minuut later werd de voordeur geopend en stapte de negroïde man weer op zijn fiets. Hij werd door de verbalisanten aangesproken. De negroïde man bleek [getuige 9] te zijn. Hij had een gripzakje met twee kleine blokjes hasj in zijn jaszak.
Verdachte is die dag aangehouden en had bij zijn aanhouding een doorzichtig gripzakje met twee kleine brokjes hasj in zijn binnenzak. [12]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de man die op 15 maart 2018 omstreeks 16:50 uur aan de deur kwam [getuige 9] was. Verdachte heeft hasj aan [getuige 9] verstrekt, maar dat kwam uit de shop ‘ [naam 2] ’ in Apeldoorn. [getuige 9] komt wel vaker bij verdachte. Verdachte heeft voor een tientje aan [getuige 9] verkocht. Zelf had hij ook voor een tientje aan hasj. Verdachte heeft er geen winst op gemaakt. [getuige 9] had gisteren via Snapchat aan verdachte gevraagd om voor hem mee te nemen. Gisteren heeft verdachte alleen voor [getuige 9] meegenomen. Verdachte haalde over het algemeen voor € 60,00 of € 70,00 wiet in de coffeeshop. Dat is voor mensen die niet zelf naar de shop kunnen of willen rijden. [13] Verdachte nam ongeveer twee tot drie keer per week softdrugs voor andere mensen uit Epe mee. [14]
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte niet alleen voor zichzelf softdrugs haalde bij de coffeeshop, maar ook voor andere mensen. Deze softdrugs verkocht verdachte dan weer door. Hiermee is naar oordeel van de rechtbank sprake van het dealen van softdrugs.
Op basis van de verklaring van verdachte, dat hij twee tot drie keer per week softdrugs voor andere mensen uit Epe ‘meenam’ en de laatste keer op 15 maart 2018, acht de rechtbank ook de ten laste gelegde periode bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/014338-21:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot en met 6 december 2020
te Epe, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd
, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een ofmeerdere
(gebruikers
)hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks20 juni 2020 te Epe,
althans in Nederland,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,14 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Ten aanzien van parketnummer 05-081665-18:hij op
een ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 19 februari 2017 tot en met 15 maart 2018
, in ieder geval op 15 maart 2018te Epe meermalen
, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd
, in elk geval (telkens) aanwezig heeft gehadeen hoeveelheid van (in totaal) meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/014338-21:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van parketnummer 05-081665-18:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarmee rekening dient te worden gehouden. Daarbij heeft verdachte zijn leven in Turkije opgebouwd. Het opleggen van een gevangenisstraf dient geen enkel doel. Om die reden zou een geheel voorwaardelijke straf opgelegd moeten worden. Dan zou verdachte het tenlastegelegde kunnen afsluiten en zijn familie kunnen bezoeken op het moment dat hij dat wil.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Daarnaast heeft verdachte gehandeld in softdrugs. Het is algemeen bekend dat het gebruik softdrugs en, meer nog, dat van harddrugs schadelijk is voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijsten I en II zijn geplaatst. Drugsverslavingen gaan gepaard met grote sociale, mentale en fysieke problemen. Ook leidt de handel in drugs vaak tot ernstige nevencriminaliteit, die niet zelden gepaard gaat met geweldsdelicten. Ook werkt het criminele geld dat ermee wordt verdiend ondermijnend in de samenleving. Hierdoor ondervinden anderen (ernstige) overlast van dit soort feiten en wordt de samenleving als geheel ernstige schade toegebracht. Door zijn handelen heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan de instandhouding van verslavingen en het criminele drugscircuit.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf aangewezen is.
Verdachte is eerder veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
De reclassering rapporteert dat sprake is van een delictpatroon. Gezien de niet meewerkende houding van verdachte kan de reclassering geen actueel beeld geven van de criminogene en beschermende factoren van verdachte. Omdat verdachte niet wil meewerken is het niet mogelijk om een verband te leggen tussen de verdenking, verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Het is daarom niet mogelijk om een inschatting te maken van het recidiverisico of een plan van aanpak op te stellen. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de zitting dient te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In de zaak met parketnummer 05/081665-18 is verdachte op 16 maart 2018 als verdachte is gehoord door de politie, waarmee de redelijke termijn is aangevangen. Gelet op de datum van het vonnis (23 december 2022) is de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar overschreden. Daarmee is sprake van een schending van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat de enkele constatering van het verzuim volstaat ter compensatie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat het gaat om een langere periode en dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Onder die omstandigheden is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank acht de feiten te ernstig om af te doen met een geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen en dan wel om bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht op te leggen. Verdachte geeft geen inzage in zijn persoonlijke omstandigheden en onduidelijk is gebleven, zowel voor de reclassering als voor de rechtbank, op welke leefgebieden verdachte hulp en begeleiding wenst. Een succesvol traject lijkt dan ook niet voor de hand te liggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikel 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen (voorzitter), mr. drs. T.P.E.E. van Groeningen en mr. M.R. Backer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 december 2022.
mr. drs. T.P.E.E. van Groeningen en mr. M.R. Backer zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Veluwe-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020530000, gesloten op 14 januari 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal bevindingen, p. 67 tot en met 70.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 97 en 98.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 100 tot en met 102.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 104 en 105.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 107 en 108.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 111.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , p. 181 tot en met 183.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] , p. 185 tot en met 187.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p 19 e.v., het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 26 e.v. en het proces-verbaal NFiDent, p 29 e.v.
11.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, basisteam Veluwe-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018113592, gesloten op 7 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p 16 en 17.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 36 tot en met 38.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 46 en 47.