ECLI:NL:RBGEL:2022:7328

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1790
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na tegemoetkoming UWV in beroep van De Hamer Beton B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Hamer Beton B.V. en het UWV. De Hamer Beton B.V. had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat een loongerelateerde uitkering had toegekend aan een ex-werknemer van verzoekster op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV had in een eerder besluit het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 15 september 2022, waarin de rechtbank het UWV had aangespoord om opnieuw naar het bezwaar te kijken, heeft het UWV op 17 november 2022 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de eerdere beslissing herroepen. Hierdoor heeft de ex-werknemer van verzoekster recht gekregen op een IVA-uitkering.

Verzoekster heeft vervolgens haar beroep voorwaardelijk ingetrokken, afhankelijk van de beslissing van het UWV over de proceskosten in bezwaar. De rechtbank heeft echter besloten om zonder zitting uitspraak te doen over de proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat het UWV geheel of gedeeltelijk aan het beroep van verzoekster tegemoet was gekomen, wat aanleiding gaf om het UWV te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.300,- voor rechtsbijstand en € 946,88 voor deskundigenkosten, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.246,88. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat verzoekster het betaalde griffierecht van € 360,- kan terugvorderen van het UWV.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van griffier mr. Y.A.J. van Egmond. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/1790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

De Hamer Beton B.V., te Dodewaard, verzoekster

(gemachtigde: mr. L.K. Wouterse),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Procesverloop

Met het besluit van 25 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan de ex-werknemer van verzoekster met ingang van 9 november 2020 een loongerelateerde uitkering in verband met Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Met het besluit van 17 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft op 15 september 2022 tussenuitspraak gedaan.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het UWV met het besluit van 17 november 2022 het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard, (
de rechtbank begrijpt) het besluit van 25 november 2020 herroepen en bepaald dat aan de ex-werknemer van verzoekster met ingang van 9 november 2020 een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) wordt toegekend.
Met de brief van 30 november 2022 heeft verzoekster aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij het beroep zal intrekken, nadat het UWV een beslissing heeft genomen op haar verzoek om de proceskosten in bezwaar te vergoeden, dan wel nadat het UWV deze kosten feitelijk heeft vergoed. Daarnaast is verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep.
De rechtbank heeft het UWV bij brief van 5 december 2022 in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Het UWV heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat verzoekster in haar brief van 30 november 2022 een zogenaamde voorwaardelijke intrekking van haar beroep heeft gemeld. De voorwaarde bestaat volgens verzoekster eruit dat het UWV eerst een beslissing moet nemen over haar proceskosten in bezwaar dan wel dat het UWV deze eerst feitelijk vergoed. De rechtbank stelt vast dat ook zij in deze uitspraak een beslissing kan nemen over de proceskosten in bezwaar, zoals ze dat hierna ook zal doen. Daarmee hoeft de door verzoekster gestelde voorwaarde niet te worden afgewacht. De rechtbank heeft de inhoud van de brief van verzoekster van 30 november 2022 dan ook opgevat als een intrekking van haar beroep.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het UWV met het besluit van 17 november 2022 geheel of gedeeltelijk aan het beroep van verzoekster tegemoet gekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, hetgeen aanleiding geeft het UWV met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoekster.
4. In het nieuwe besluit van 17 november 2022 heeft het UWV geen beslissing genomen over de door verzoekster in bezwaar gemaakte proceskosten. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling strekt zich daarom uit tot de bezwaar- en de beroepsfase.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door verzoekster gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.300,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
6. Verzoekster heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten van het medisch onderzoek in bezwaar en beroep door de deskundige dr. J.M.W.N. Derks ten bedrage van € 402,12 (bezwaar) respectievelijk € 544,76 (beroep). Ter onderbouwing van deze kosten heeft verzoekster aangegeven dat Derks in bezwaar drie uur heeft besteed aan zijn rapportage en in beroep vier uur. Verzoekster heeft hiervan geen specificatie/factuur verstrekt.
7. Het UWV heeft zich in zijn brief van 14 december 2022 niet tegen de opgegeven tijdsbesteding door Derks verzet.
8. De rechtbank acht – mede gelet op het standpunt van het UWV in deze – het aantal door verzoekster opgegeven uren, dat Derks heeft besteed aan zijn rapportages in bezwaar en beroep, niet onredelijk. Verzoekster heeft de kosten voor het deskundigenonderzoek in bezwaar en beroep vervolgens berekend aan de hand van het in de Wet tarieven in strafzaken thans geldende tarief. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek om vergoeding van de kosten van de deskundige, die aan verzoekster advies heeft uitgebracht in bezwaar en beroep, geheel voor toewijzing in aanmerking komt. De vergoeding voor deskundigenkosten komt daarmee uit op € 946,88. Omzetbelasting en administratiekosten zijn niet geclaimd, zodat de rechtbank daarover ook geen beslissing neemt.
9. Wat betreft het griffierecht merkt de rechtbank nog het volgende op.
Ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het door de indiener betaalde griffierecht aan hem of haar vergoed door het bestuursorgaan. Verzoekster zal zich met het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht van € 360,- tot het UWV kunnen wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal € 2.246,88.
Deze uitspraak is gedaan op 27 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.