ECLI:NL:RBGEL:2022:7222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
05.318358.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door wurging in relatie tot psychische problematiek en terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, was op het moment van de uitspraak gedetineerd in de JJI Den Hey-Acker te Breda. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 tot en met 28 november 2021 te Zevenaar en/of Doetinchem opzettelijk het leven heeft beroofd van zijn vriendin, door haar te wurgen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder forensisch onderzoek en verklaringen van de verdachte, zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat er sprake was van vol opzet op de dood, terwijl de verdediging voorwaardelijk opzet aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte zozeer gericht was op het om het leven brengen van het slachtoffer, dat er sprake was van opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging, rekening houdend met de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de pleegouders en pleegzussen van het slachtoffer, en de vordering van de biologische moeder niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.318358.21
Datum uitspraak : 2 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de JJI Den Hey-Acker te Breda.
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2021 tot en met 28 november 2021 te Zevenaar en/of Doetinchem, in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 24 november 2021 de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op [datum en plaats overlijden] is overleden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Volgens de officier van justitie is sprake van “vol” opzet op de dood. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Beoordeling door de rechtbank
Door verdachtes gewelddadige handelen is [naam slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin, om het leven gekomen. Hij heeft haar gewurgd; in juridische zin is sprake van doodslag. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Bewijsmiddelen
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt voor wat betreft de bewijsmiddelen volstaan met de volgende opgave:
- forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 29 maart 2022 (los bijgevoegd);
- proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [verdachte] (p. 259-264 met bijlagen);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzittingen van 11 maart 2022 en 4 november 2022.
Wijze van wurgen
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] heeft gewurgd als gevolg waarvan zij uiteindelijk is overleden.
De precieze wijze waaropverdachte [naam slachtoffer] heeft gewurgd, bijvoorbeeld met de handen of met een (onder)arm, kan niet op basis van forensisch bewijs worden vastgesteld. [naam slachtoffer] was tot haar overlijden niet meer aanspreekbaar en er zijn geen getuigen die de verwurging hebben waargenomen. De verklaring die verdachte heeft gegeven, en die er op neer komt dat hij zijn onderarm om haar hals heeft geklemd en tijdens de worsteling geklemd heeft gehouden, wordt volgens het NFI niet weersproken door de letsels. Dit betekent dat de rechtbank voor wat betreft de wijze waarop de wurging heeft plaatsgevonden, uitgaat van een wurging met de (onder)arm.
Opzet op de dood
Om tot een bewezenverklaring van doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ondanks een eerdere ruzie toch door [naam slachtoffer] , ’s nachts, is binnengelaten in de woning. Verdachte is bij [naam slachtoffer] in bed gaan liggen, dicht tegen haar aan (lepeltje-lepeltje), wat zij niet wilde. Dat maakte ze verbaal duidelijk en door van zich af te schoppen. Verdachte schoof toen zijn (onder)arm van haar middel naar haar hals en klemde die vast. Er ontstond een worsteling. [naam slachtoffer] probeerde onder zijn arm uit te komen. Tijdens de worsteling kwamen verdachte en [naam slachtoffer] omgekeerd op het bed terecht, dus met hun hoofden bij het voeteneinde; verdachte hield daarbij zijn onderarm nog steeds om de hals van [naam slachtoffer] geklemd. Daarna vielen ze van het bed af. Verdachte bleef [naam slachtoffer] vasthouden tot het moment dat hij besefte dat ze geen lucht meer kreeg en geen tegengas meer gaf.
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte [naam slachtoffer] in een wurggreep heeft genomen en gehouden, ook toen zij zich verzette, dat hij met kracht zijn arm om de hals heeft geklemd, haar hals heeft dichtgedrukt en zo haar ademhaling heeft belemmerd, waardoor zij buiten bewustzijn is geraakt en uiteindelijk is komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht geweest op het om het leven brengen van [naam slachtoffer] , dat het opzet van verdachte hierop gericht moet zijn geweest. Hij heeft haar dus opzettelijk van het leven beroofd. Er is dus in juridische zin sprake van vol opzet. Zijn spijt achteraf over zijn eigen gedragingen doet daar niet aan af.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 24 november 2021 tot en met 28 november 2021 te Zevenaar
en/of Doetinchem,
in elk geval in Nederland, [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 24 november 2021 de keel en/of hals van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] op [datum en plaats overlijden] is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het is feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een psychiatrisch en psychologisch rapport opgemaakt. Aan beide onderzoeken heeft verdachte meegewerkt.
De psychiater E.L.G. Heinsman-Carlier heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een combinatie van ontwikkelingsproblematiek (disharmonisch intelligentieprofiel met functioneren op zwakbegaafd niveau bij overvraging), een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde trekken en verslavingsgevoeligheid (stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne). Ten tijde van het tenlastegelegde feit waren deze stoornissen of beperkingen aanwezig. De psychiater adviseert om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog M.J.E. van Kempen heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde trekken en ernstige stoornissen in cannabis- en cocaïnegebruik. Onderliggend is sprake van een sterke autonomiebehoefte, informatieverwerkings- en impulscontroleproblemen, gebrekkig zicht op de gevoelswereld en op de beleving en bedoelingen van zichzelf en anderen (mentaliserend vermogen), een gebrekkige identiteits- en gewetensontwikkeling en gebrekkige (hoofdzakelijk vermijdende)
copingvaardigheden. Op grond van genoemde stoornissen en onderliggende tekorten wordt hij snel overvraagd wat betreft de (sociale) informatieverwerking, in het bijzonder binnen relaties waarin een emotioneel beroep op hem wordt gedaan. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een psychische stoornis zoals hiervoor beschreven. De psycholoog adviseert om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en is op grond daarvan van oordeel dat, gelet op het advies van de rapporterende deskundigen, de feiten verdachte in mindere mate moeten worden toegerekend. Verdachte is wel strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Ook heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat terbeschikkingstelling met voorwaarden in combinatie met een korte gevangenisstraf van twee of maximaal drie jaar het meest passend is gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen. Verdachte kan op die manier op redelijk korte termijn starten met zijn behandeling en hierdoor blijft het gevaar op hospitalisering en de daarmee gepaard gaande verlaagde kans op succes van de behandeling binnen de marge.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat er in de zaak van deze jonge verdachte geen aanleiding is voor toepassing van het jeugdstrafrecht, mede gezien de adviezen van de gedragsdeskundigen om volwassenenstrafrecht toe te passen. De leeftijd is wel een van de factoren die wordt betrokken bij de strafmaat.
Op 24 november 2021 heeft verdachte zijn vriendin [naam slachtoffer] gewurgd. Zij is uiteindelijk een paar dagen later in het ziekenhuis overleden als gevolg van het geweld van verdachte. [naam slachtoffer] heeft tijdens de worsteling gevochten voor haar leven. Verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw die volop in het leven stond. Hij heeft haar het meest fundamentele bezit ontnomen. Haar dood raakt ook anderen. [naam slachtoffer] is als baby van zes maanden geplaatst in een hecht en liefdevol gezin en heeft hier tot haar dood gewoond. Alleen omwille van de leesbaarheid zal dit gezin worden aangeduid als de ‘pleegfamilie’. De pleegfamilie is een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan en het gemis is enorm. Dit is ook gebleken tijdens het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht door de pleegmoeder en een van de pleegzussen van [naam slachtoffer] . De biologische moeder heeft toegelicht dat de dood van [naam slachtoffer] voor veel verdriet zorgt. De nabestaanden moeten bovendien verder in het besef dat het strafrechtelijk onderzoek geen sluitend antwoord heeft kunnen geven op alle vragen die de gebeurtenissen van die novembernacht oproepen, waaronder de vraag hoe lang verdachte [naam slachtoffer] in reanimatiebehoeftige toestand alleen in de woning heeft achtergelaten. Dit besef moet hen bij de verwerking van hun verlies erg op de proef stellen.
Uit de justitiële documentatie van 13 september 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een misdrijf.
Bij het bepalen van de straf en maatregel spelen verschillende aspecten een rol, zoals: vergelding, normhandhaving en voorkoming van recidive. Vergelding en normhandhaving worden bij ernstige geweldsdelicten vaak tot uitdrukking gebracht in een gevangenisstraf, voorkoming van recidive doorgaans in een (gedwongen) behandeling.
Gelet op de ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat voor een verdachte van deze leeftijd een gevangenisstraf van (ongeveer) tien jaren passend moet worden geacht voor een partnerdoding op de wijze zoals hier heeft plaatsgevonden. Dit is echter zonder het meewegen van de aan de orde zijnde persoonlijkheidsproblematiek, de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling. Zoals hierna nader wordt weergegeven, acht de rechtbank ook de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling noodzakelijk. Daarbij is van belang dat de terbeschikkingstelling een intensief, meerjarig en vrijheidsbeperkend traject is zonder vaststaande einddatum.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is. Een kortere gevangenisstraf dan deze zes jaar doet onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit, mede vanuit oogpunt van vergelding en normhandhaving. Dat ook behandeling nodig is ter voorkoming van recidive, doet aan de hoogte van deze straf niet af.
Omdat de rechtbank komt tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaren, zal de maatregel terbeschikkingstelling worden opgelegd in de vorm van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De geadviseerde terbeschikkingstelling met voorwaarden kan immers wettelijk niet worden opgelegd in combinatie met een gevangenisstraf van meer dan vijf jaren.
Bij de beslissing om verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Uit het psychiatrisch rapport van 1 juli 2022 blijkt dat in algemene zin in de beschrijving van het tenlastegelegde binnen een relationele context zowel de doorwerking naar voren komt van verdachtes functioneren op zwakbegaafd niveau (als moeite met hanteren intimiteit en wederkerigheid in relaties, gerichtheid op directe behoeftebevrediging, beperkingen in de impulscontrole, problemen met aandacht vasthouden en impulsiviteit) als zijn persoonlijkheidsstoornis (moeite met afstemming en wederkerigheid, afstandelijk). Bij dit alles is het aannemelijk dat het gebruik van alcohol en cocaïne een versterkend effect heeft gehad op het verlies van agressieve impulsen. Het risico op recidive van ernstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. Verdachte is in belangrijke mate afhankelijk van externe structuur, een omgeving met weinig prikkels en overzicht, de aanwezigheid van hulpverlening voor het behoud van overzicht en communicatie met mensen in zijn omgeving. De psychiater adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hierbij gaat de voorkeur uit naar een start van de behandeling in een FPK welke specifiek aandacht heeft voor ontwikkelingsproblematiek in combinatie met verslaving. De psychiater acht terbeschikkingstelling met dwangverpleging gecontra-indiceerd omdat een langdurige klinische behandeling het gevaar van hospitalisatie met verder verlies van autonomie in zich draagt, wat bij kan dragen aan verdere verhoging van het recidiverisico. Ter zitting heeft de psychiater dit aangevuld in die zin dat het risico op hospitalisatie bij een terbeschikkingstelling met dwangverpleging in beginsel bij iedereen kan spelen. In het geval van verdachte zou hij bij een terbeschikkingstelling met dwangverpleging wel de benodigde steun krijgen, maar zal hij ondervraagd kunnen worden in datgene wat hij zou moeten kunnen en leren.
Uit het psychologisch rapport van 30 juni 2022 blijkt dat het recidiverisico matig tot hoog wordt geacht als het gaat om enig reactief gewelddadig gedrag; het risico op ernstig lichamelijk letsel wordt in het algemeen matig geacht en het risico op acuut dreigend geweld laag. Het risico op herhaling van enig gewelddadig gedrag bestaat vooral in situaties waarin hij wordt overvraagd wat betreft zijn mentaliserende vermogen, coping- en probleemoplossende vaardigheden en zelfredzaamheid en vervolgens terugvalt in middelengebruik. Specifiek wordt het risico hoog geacht wanneer hij bovendien wordt overvraagd wat betreft zijn mentaliserende vermogen en emotionele betrokkenheid binnen een intieme relatie. De psycholoog adviseert terbeschikkingstelling met voorwaarden, gevolgd door een langere periode van toezicht op het middelengebruik en beschermd of begeleid wonen in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Mocht door een strafoplegging van vijf jaar of meer het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk zijn, dan zou behandeling kunnen plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling met dwang, gevolgd door een periode van toezicht en begeleiding in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel met als belangrijk nadeel het risico op hospitalisering. Verdachte zou dan mogelijk onvoldoende worden uitgedaagd tot het ontwikkelen van vaardigheden die hij nodig heeft voor een succesvolle resocialisatie.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Zoals hierboven overwogen zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Op basis van de rapporten van de deskundigen acht de rechtbank het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De kans op herhaling van een ernstig gewelddadig feit is daarvoor te groot. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Bij de oplegging van deze maatregel heeft de rechtbank betrokken dat het klinische deel van de behandeling volgens de adviezen en de door de deskundigen ter zitting gegeven toelichtingen waarschijnlijk in duur relatief beperkt zal zijn, hetgeen naar verwachting van de rechtbank het benoemde risico op mogelijke hospitalisatie enigszins doet afnemen. Dat (aan de maatregel klevende) risico is gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit in elk geval onvoldoende contra-indicatie voor oplegging van de maatregel.
De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van het feit en de persoonlijkheidsproblematiek in aanmerking genomen.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van zwaarwegend belang is.
Om dit te kunnen bewerkstelligen kan een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich na het beëindigen van de terbeschikkingstelling aan gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan het langdurige toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd.
Uit het maatregelenrapport van 18 augustus 2022 blijkt dat de reclassering adviseert om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat dergelijke voorwaarden kunnen worden toegepast ná de gevangenisstraf en de terbeschikkingstelling.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
De rechtbank legt dus ook aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Vorderingen
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend, na aanpassing (al dan niet ter zitting van 4 november 2022) als volgt:
1. M.R. Wikkerink in hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van mevrouw [naam biologische moeder] (biologische moeder van [naam slachtoffer] ) vordert de volgende bedragen: (i) € 100,- aan materiële schadevergoeding (reis- en telefoonkosten), (ii) € 17.500,- aan affectieschade en (iii) € 25.000,- aan smartengeld namens [naam slachtoffer] ;
2) [naam pleegvader] en [naam pleegmoeder] (pleegouders van [naam slachtoffer] ) vorderen per persoon zowel € 20.000,- aan affectieschade als € 10.000,- aan schokschade;
3) [naam pleegzus 1] en [naam pleegzus 2] (pleegzussen van [naam slachtoffer] ) vorderen per persoon € 10.000,- wegens schokschade.
Alle benadeelde partijen vorderen bovendien de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen met toekenning van de wettelijke rente. Ook vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [naam biologische moeder] op het standpunt gesteld dat bij de gevorderde de reis- en telefoonkosten enige onderbouwing van de gestelde kosten ontbreekt. Ten aanzien van de affectieschade moet deze benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, dan wel moet de vordering worden afgewezen. De verdediging beroept zich hierbij op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 2 BW). De verdediging stelt dat tussen [naam slachtoffer] en haar biologische moeder geen enkele affectieve relatie bestond. Zo heeft [naam slachtoffer] , in het kader van pleegzorgbegeleiding, meermaals benoemd dat zij geen contact wil met haar biologische moeder. Ten aanzien van het smartengeld betwist de verdediging dat is voldaan aan het mededelingsvereiste, en is aangevoerd dat voor zover al mededeling was gedaan, deze daarna is ingetrokken. Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat het gevraagde bedrag niet is onderbouwd.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de pleegfamilie op het standpunt gesteld dat het door de pleegouders gevorderde bedrag aan affectieschade niet ter discussie staat. De vorderingen van de pleegouders die betrekking hebben op schokschade en de vorderingen van de pleegzussen dienen te worden afgewezen dan wel niet ontvankelijk te worden verklaard. De verdediging betwist dat sprake is van geestelijk letsel bij het gezin [achternaam gezin] dat is veroorzaakt door een hevige emotionele schok en betoogt dat uit de stukken van de benadeelde partijen niet blijkt van vastgesteld geestelijk letsel bij [naam pleegzus 2] . De verdediging heeft zich nog op het standpunt gesteld dat bij toewijzing van een bedrag aan schokschade, de rechtbank het bedrag dient te matigen ingeval van samenloop met een eveneens toegewezen vergoeding wegens affectieschade.
Tot slot heeft de verdediging een beroep gedaan op de matigingsbevoegdheid die aan de rechtbank toekomt op grond van artikel 6:109 BW. De verdediging stelt dat door diverse nabestaanden grote civiele vorderingen zijn ingediend die bij integrale toewijzing optellen tot een bedrag van € 150.000,- en dat verdachte daar waarschijnlijk de rest van zijn leven voor nodig zal hebben om dat te betalen. Het is daarbij niet de verwachting dat verdachte in de toekomst draagkracht zal ontwikkelen.
Op deze standpunten wordt hierna voor zover nodig ingegaan.
Overwegingen van de rechtbank
Vordering bewindvoerder namens biologische moeder [naam biologische moeder]
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de ingestelde vordering niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De rechtbank motiveert deze beslissing als volgt.
Reis- en telefoonkosten
De bewindvoerder stelt dat [naam biologische moeder] diverse telefoonkosten heeft gemaakt door het veelvuldig bellen met de politie. Ook heeft zij reiskosten moeten maken.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus dat de omvang van de gestelde schade wordt betwist. Gezien deze betwisting staat niet vast dat [naam biologische moeder] de door haar gestelde schade heeft geleden. Nadere bewijslevering is dan ook aan de orde. Voor nadere bewijslevering is binnen dit strafproces echter geen plaats, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. De reiskosten zijn overigens evenmin onderbouwd of gespecificeerd als het gaat om het bijwonen van zittingen, zodat de rechtbank de betreffende kosten, voor zover gemaakt, evenmin kan toewijzen bij wijze van proceskosten.
Affectieschade
Deze vordering is grotendeels eerst ter zitting van 4 november 2022 namens benadeelde toegelicht. De rechtbank overweegt dat [naam biologische moeder] de biologische moeder is van [naam slachtoffer] en dus valt binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW die in beginsel aanspraak kan maken op een vergoeding wegens affectieschade.
Namens de bewindvoerder is het standpunt ingenomen dat slechts onder uitzonderlijke omstandigheden een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid kan slagen. Zodanige omstandigheden doen zich niet voor. [naam biologische moeder] en [naam slachtoffer] hadden regelmatig (stiekem) contact. Ook geldt dat tussen een kind en een ouder een onvoorwaardelijke (bloed)band bestaat dat maakt dat het verlies van een ouder of kind pijn doet, of er nou wel of geen of minder contact is. Namens de bewindvoerder is tot slot gewezen op verschillende rechterlijke uitspraken waarin aan een ouder een vergoeding wegens affectieschade is toegekend, ondanks dat de relatie tussen de ouder en het slachtoffer was verbroken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het door de verdediging gevoerde verweer ligt de rechtsvraag voor of in de gegeven omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om aan de biologische moeder van [naam slachtoffer] een forfaitaire schadevergoeding toe te kennen wegens affectieschade. De rechtbank is van oordeel dat beantwoording van deze rechtsvraag niet in het strafproces thuishoort, omdat de kwestie niet van eenvoudige aard is. Nadere bewijslevering kan daarbij aan de orde zijn. Om deze redenen zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering een onevenredige belasting opleveren van het strafproces. De door de advocaat van [naam biologische moeder] aangehaalde rechterlijke uitspraken waarin het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid werd verworpen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. In die uitspraken was de relatie tussen de ouder en het slachtoffer pas sinds enkele jaren verbroken. De voorgeschiedenis in deze zaak is anders. Zo is – naar het oordeel van de rechtbank – een relevante omstandigheid dat [naam slachtoffer] vanaf de leeftijd van zes maanden tot aan haar overlijden niet bij haar biologische moeder heeft ingewoond.
Smartengeld namens [naam slachtoffer]
Deze vordering is grotendeels eerst ter zitting van 4 november 2022 namens benadeelde toegelicht. Daarbij is onder meer aangevoerd dat een aansprakelijkstelling aan verdachte is toegezonden toen [naam slachtoffer] in coma lag.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor toewijzing van een vordering voor smartengeld namens [naam slachtoffer] is vereist dat zij bij leven aanspraak heeft gemaakt op een vordering tot immateriële schadevergoeding. Gelet op de betwisting dat een dergelijke mededeling is gedaan, is een nadere standpuntuitwisseling nodig, waarbij ook nadere bewijslevering aan de orde kan zijn. Om deze redenen zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van het smartengeld niet-ontvankelijk verklaren, omdat nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering een onevenredige belasting opleveren van het strafproces.
Vorderingen pleegouders en pleegzussen
Vanwege de (deels) onderlinge samenhang tussen de vorderingen van de pleegouders en de pleegzussen, zal de rechtbank deze vorderingen gezamenlijk bespreken.
Affectieschade
De rechtbank zal aan [naam pleegvader] en [naam pleegmoeder] ieder een bedrag van € 20.000,- toewijzen wegens affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021 (datum overlijden [naam slachtoffer] ) tot aan de dag van algehele voldoening. Zij vallen allebei - als pleegouder - binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en daarnaast is dit deel van de vordering niet betwist door de verdediging.
Schokschade
De rechtbank overweegt als volgt.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over schokschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer: (i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Aan beide pleegouders en beide pleegzussen zal de rechtbank de gevorderde bedragen aan schadevergoeding wegens schokschade toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stellingen van het gezin [achternaam gezin] dat de daad van verdachte en de daarop aansluitende periode waarin [naam slachtoffer] in het ziekenhuis lag bij hen een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht. De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende niet weersproken feiten. [naam slachtoffer] is door het handelen van verdachte, met wie zij een relatie had, van het leven beroofd. [naam slachtoffer] is door verdachte gedurende een enige tijd in hulpeloze toestand achtergelaten, waardoor de overlevingskansen van [naam slachtoffer] ernstig zijn verminderd. Kort nadat [naam slachtoffer] door de hulpdiensten is aangetroffen en nadat zij langdurig (ongeveer 20 minuten) is gereanimeerd, is het gezin [achternaam gezin] geconfronteerd met [naam slachtoffer] op de intensive-careafdeling van het ziekenhuis. Het gezicht van [naam slachtoffer] was opgezwollen en vertoonde verkleuringen. Tot haar overlijden heeft het gezin [achternaam gezin] geleefd tussen hoop en vrees en in onzekerheid over de toedracht. Zij waren bovendien aanwezig op het moment dat [naam slachtoffer] overleed. Extra wrang is de omstandigheid dat verdachte – voor zijn aanhouding – ook aanwezig was in het ziekenhuis en daar het gezin [achternaam gezin] troost heeft geboden. Nadat verdachte het ziekenhuis had verlaten, is het gezin [achternaam gezin] geconfronteerd met een door verdachte aan [naam slachtoffer] gestuurde WhatsApp audiobericht. Verdachte zegt in dit bericht onder meer: “
het spijt me zo. Ik weet niet wat er gebeurd is. Ik was mezelf niet meer. Ik heb dit nooit willen doen.” Dit bericht heeft verdachte aan [naam slachtoffer] gestuurd voordat hij de hulpdiensten belde en heeft ertoe geleid dat hij in beeld is gekomen als verdachte. Tot slot overweegt de rechtbank dat het gezin [achternaam gezin] , waar [naam slachtoffer] tot haar dood ook deel van uitmaakte, zeer hecht is.
Aanspraak op een vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel.
Uit de verschillende (medische) verklaringen volgt genoegzaam dat zowel de pleegouders als de pleegzussen geestelijk letsel ondervinden in de vorm van stagnerende rouwverwerking. Dit letsel is veroorzaakt door de hevige emotionele schok die het handelen van verdachte bij het gezin Keuben teweeg heeft gebracht. Verder volgt uit door de advocaat van het gezin [achternaam gezin] overgelegde verklaring van GZ-psycholoog N. Klaassen-van Beek van 23 juni 2022 dat bij [naam pleegzus 2] sprake is van een ernstige PTSS. De verweren van de verdediging worden dus verworpen.
De verdediging heeft de hoogte van de door het gezin [achternaam gezin] gevorderde bedragen (€ 10.000,- per persoon) niet betwist. De rechtbank zal de schokschade van de pleegouders en de pleegzussen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021, de dag waarop zij [naam slachtoffer] in het ziekenhuis aantroffen, tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank heeft in haar oordeel betrokken de aard, toedracht en gevolgen van de jegens [naam slachtoffer] gepleegde onrechtmatige daad en de wijze waarop de pleegfamilie daarmee is geconfronteerd. Ook heeft de rechtbank gelet op bedragen die door Nederlandse rechters aan schokschade zijn toegekend in vergelijkbare gevallen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (r.o. 3.9) overwogen dat in geval van samenloop tussen een aanspraak op vergoeding wegens schokschade en een vergoeding wegens affectieschade de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs een afweging moet maken of de hoogte van de vergoeding wegens schokschade aangepast moet worden wegens een eveneens toegewezen vergoeding voor affectieschade. De verdediging heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom in dit concrete geval de hoogte van de door de pleegouders gevorderde vergoeding wegens schokschade moet worden aangepast wegens de ook toegewezen affectieschade. Zodanige omstandigheden zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Beroep op matiging 6:109 BW
De rechtbank overweegt dat matiging in de zin van artikel 6:109 BW alleen aan de orde is indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden zou leiden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. Hierbij dient een afweging plaats te vinden van de belangen waaronder de aard van de aansprakelijkheid en alle overige omstandigheden aan de zijde van beide partijen. Deze maatstaf noopt de rechter tot een grote mate van terughoudendheid.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die tot matiging leiden. De rechtbank baseert dit oordeel op de aard van de aansprakelijkheid, de nog relatief jonge leeftijd van verdachte en de daarmee samenhangende toekomstige verdiencapaciteit en het feit dat in totaal wordt toegewezen een schadebedrag van € 80.000,- (exclusief wettelijke rente) en geen € 150.000,-.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. In de duur van de gevangenisstraf en het daarop te volgen traject van de terbeschikkingstelling, ziet de rechtbank aanleiding de duur van de gijzeling enigszins te matigen tot na te melden aantal dagen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
zes (6) jarenen beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswegezal worden verpleegd;
 legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Vordering benadeelde partij [naam biologische moeder]
 verklaart de benadeelde partij [naam biologische moeder] niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade, affectieschade en smartengeld;
Vordering benadeelde partij [naam pleegvader]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam pleegvader] een totaalbedrag van € 30.000,-, bestaande uit:
o de schokschade ad € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021;
o de affectieschade ad € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam pleegvader] , een bedrag te betalen van € 10.000,- aan schokschade en € 20.000,- affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der gehele voldoening;
o de schokschade ad € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021;
o de affectieschade ad € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021;
Als dit totaalbedrag van € 30.000,- niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [naam pleegmoeder]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam pleegmoeder] een totaalbedrag van € 30.000,-, bestaande uit:
o de schokschade ad € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021;
o de affectieschade ad € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam pleegmoeder] , een bedrag te betalen van € 10.000,- aan schokschade en € 20.000,- affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der gehele voldoening;
o de schokschade ad € 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021;
o de affectieschade ad € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021;
Als dit totaalbedrag van € 30.000,- niet wordt betaald, kunnen 60 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [naam pleegzus 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam pleegzus 1] van € 10.000,- aan schokschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam pleegzus 1] , een bedrag te betalen van € 10.000,- aan schokschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [naam pleegzus 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [naam pleegzus 2] van € 10.000,- aan schokschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam pleegzus 2] , een bedrag te betalen van € 10.000,- aan schokschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON4R021141 Koala, gesloten op 4 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.