ECLI:NL:RBGEL:2022:7175

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
05.094794.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersdelict met dodelijke afloop

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 februari 2022 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk in Sinderen. De verdachte, bestuurder van een vrachtwagen, reed onoplettend en verleende geen voorrang aan een fietser, de heer [slachtoffer], die van rechts kwam. Het ongeval vond plaats op een kruispunt waar de Aaltenseweg gesloten was voor vrachtverkeer, met uitzondering van bestemmingsverkeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot de dood van het slachtoffer op 2 maart 2022 aan zijn verwondingen. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 150 uur op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem. De uitspraak is gedaan in tegenspraak en is gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994, artikel 6, dat schuld aan een verkeersongeval vereist.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.094794.22
Datum uitspraak : 20 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsvrouw: mr. S. Groothuismink, advocaat in Enschede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2022 te Sinderen, in de gemeente Oude IJsselstreek, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met oplegger, zijnde een samenstel van voertuigen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), komende uit de richting van de Varsseveld en/of rijdende richting Sinderen, daarmede rijdende over de weg, de Sinderseweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij met het door hem bestuurde (samenstel van) voertuig(en) een kruispunt naderde, welk kruispunt bestaat uit de kruising van de wegen, de Sinderseweg, de Aaltenseweg en/of de Kapelweg en/of
- terwijl de Aaltenseweg gesloten was verklaard, welke geslotenverklaring(gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt middels het bord C1 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord was voorzien van een onderbord als bedoeld in artikel 67, eerste lid onder c reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, voorzien van de tekst “uitgezonderd bestemmingsverkeer”,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven opletten op de bebording ter plaatse en/of het overige (eventueel van rechts komende) verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse en/of
- voornoemd kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Kapelweg dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
- terwijl voornoemde fietser naar rechts afsloeg en/of de Aaltenseweg op-/inreed,
- in strijd met voornoemde geslotenverklaring zonder te stoppen de Aaltenseweg is op-/ingereden en/of
- (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, voornoemde fietser en/of fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2022 te Sinderen, in de gemeente Oude IJsselstreek, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger, zijnde een samenstel van voertuigen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), komende uit de richting van de Varsseveld en/of rijdende richting Sinderen, daarmede rijdende over de weg, de Sinderseweg,
- terwijl hij met het door hem bestuurde (samenstel van) voertuig(en) een kruispunt naderde, welk kruispunt bestaat uit de kruising van de wegen, de Sinderseweg, de Aaltenseweg en/of de Kapelweg en/of
- terwijl de Aaltenseweg gesloten was verklaard, welke geslotenverklaring(gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt middels het bord C1 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord was voorzien van een onderbord als bedoeld in artikel 67, eerste lid onder c reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, voorzien van de tekst “uitgezonderd bestemmingsverkeer”,
- voornoemd kruispunt is op- en/of overgereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Kapelweg dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets en/of
- terwijl voornoemde fietser naar rechts afsloeg en/of de Aaltenseweg op-/inreed,
- in strijd met voornoemde geslotenverklaring zonder te stoppen de Aaltenseweg is op-/ingereden en/of
- (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, voornoemde fietser en/of fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 28 februari 2022 in zijn vrachtwagen over de Sinderenseweg, komende uit de richting van Varsseveld en rijdend in de richting van Sinderen. Ter hoogte van de kruising van de Sinderenseweg met de Kapelweg, verleende verdachte op een gelijkwaardige kruising geen voorrang aan een fietser, de heer [slachtoffer] , die voor hem van rechts kwam. Verdachte reed hierbij in een gebied dat verboden is voor vrachtverkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer. Op of nabij het kruisingsvlak kwam het slachtoffer in aanrijding met de oplegger van verdachte. Het slachtoffer kwam daardoor ten val op de weg. Het slachtoffer overleed op 2 maart 2022 aan zijn verwondingen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gereden als bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet. Verdachte heeft het slachtoffer over het hoofd gezien, maar er kan niet worden vastgesteld dat sprake was van meer dan een kort moment van onoplettendheid. Er kan daarnaast niet worden vastgesteld dat sprake is van een causaal verband tussen het feit dat verdachte met zijn vrachtwagen reed op een plek waar een geslotenverklaring van kracht was en het ongeval, nu vrachtwagens met bestemming Sinderen daar wel mogen rijden. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat weliswaar sprake was van een momentane onoplettendheid, maar dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte de nodige voorzichtigheid heeft betracht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat sprake was van gevaarzettend gedrag als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
Om tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Ook is in de rechtspraak uitgemaakt dat uit de enkele omstandigheid dat een bestuurder een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel zichtbaar moet zijn geweest, niet zonder meer volgt dat deze bestuurder zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen.
In het proces-verbaal van de aanrijdingsselecteur staat opgenomen dat verdachte drie borden is gepasseerd met daarop de (voor)waarschuwing dat hij zich op een weg bevond waar hij met zijn vrachtwagen niet mocht komen, voordat hij op de kruising aankwam waar een verbodsbord stond. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij de eerste twee borden betreffende de geslotenverklaring heeft gezien. Hij wist dat drie kilometer na het tweede bord een inrijverbod gold, maar hij heeft het derde bord niet gezien. [4] Verdachte realiseerde zich dat hij geen mogelijkheid meer had om terug te gaan of om te draaien en reed (langzaam) verder. Hij heeft de fietser niet gezien en de aanrijding niet opgemerkt. [5]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij op 28 februari 2022 achter een vrachtwagen reed die uit de richting van Varsseveld kwam. De vrachtwagen reed rechtdoor Sinderen in. De vrachtwagen nam veel plek in op de weg en het ging net goed met tegenliggers. De bestuurder van de vrachtwagen negeerde een bord inhoudende dat vrachtverkeer uitgezonderd bestemmingsverkeer verboden is. Twee of drie meter na de kruising zag [getuige] een man op het wegdek liggen. [6]
Het ongeval vond plaats op het kruispunt Sinderenseweg, de Kapelweg en de Aaltenseweg te Sinderen. Op het kruispunt dienen bestuurders voorrang te verlenen aan personen die van rechts komen. De bestuurder van de vrachtwagen verleende geen voorrang aan de voor hem van rechts naderende fietser. De borden met opschrift ‘30 km zone’ en ‘geslotenverklaring uitgezonderd bestemmingsverkeer’ waren goed zichtbaar. Het zicht van de bestuurder van de vrachtwagen werd op geen enkele wijze belemmerd. [7]
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gelet op de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het verkeersgedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een verkeersdeelnemer heeft onder meer de zorgplicht om goed op te letten op het overige verkeer en zich zodanig te gedragen dat andere verkeersdeelnemers geen gevaar lopen dan wel worden gehinderd.
De rechtbank is van oordeel dat van verdachte als beroepschauffeur, rijdend in een trekker met oplegger op een weg waar een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt, de nodige voorzichtigheid en alertheid in het verkeer mag worden verwacht. Extra voorzichtigheid was geboden voor verdachte omdat hij wist dat hij zich in een gebied bevond waar het hem (weldra) niet (meer) was toegestaan om te rijden. Toen hij op de plaats van het ongeval een derde bord zag waaruit hem duidelijk had moeten zijn dat hij niet mocht rijden waar hij reed, had verdachte extra oplettend moeten zijn. Deze geboden oplettendheid heeft hij bij de kruising van de Sinderenseweg met de Kapelweg niet betracht en zodoende heeft hij het slachtoffer, dat op de fiets van rechts kwam, over het hoofd gezien en geen voorrang verleend.
Van een tijdelijke onoplettendheid als enig verkeersverzuim, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Er is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een enkele verkeersfout, maar van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte te kwalificeren als aanmerkelijk onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 februari 2022 te Sinderen, in de gemeente Oude IJsselstreek,
in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met oplegger, zijnde een samenstel van voertuigen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen), komende uit de richting van de Varsseveld en
/ofrijdende richting Sinderen, daarmede rijdende over de weg, de Sinderseweg,
zeer, althansaanmerkelijk
, onvoorzichtig,onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij met het door hem bestuurde (samenstel van) voertuig(en) een kruispunt naderde, welk kruispunt bestaat uit de kruising van de wegen, de Sinderseweg, de Aaltenseweg en
/ofde Kapelweg en
/of- terwijl de Aaltenseweg gesloten was verklaard, welke geslotenverklaring (gezien vanuit de rijrichting van verdachte) kenbaar werd gemaakt middels het bord C1 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord was voorzien van een onderbord als bedoeld in artikel 67, eerste lid onder c reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, voorzien van de tekst “uitgezonderd bestemmingsverkeer”,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven opletten op de bebording ter plaatse en
/ofhet overige (eventueel van rechts komende) verkeer en
/ofde (verkeers)situatie ter plaatse en
/of- voornoemd kruispunt is op- en
/ofovergereden en
/ofin strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van genoemd reglement geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een voor verdachte van rechts komende, toen over die Kapelweg dicht genaderd zijnde bestuurder van een fiets en
/of- terwijl voornoemde fietser naar rechts afsloeg en
/ofde Aaltenseweg op-/inreed,
- in strijd met voornoemde geslotenverklaring zonder te stoppen de Aaltenseweg is op-/ingereden en
/of- (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met, voornoemde fietser en
/offiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
“overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood”

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de gevolgen die verdachte van het ongeval heeft moeten ondervinden. De raadsvrouw heeft de rechtbank gevraagd een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen gezien het feit dat verdachte afhankelijk is van zijn rijbewijs. In het geval van oplegging van een geldboete heeft de raadsvrouw bepleit dat de rechtbank rekening houdt met de draagkracht van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als bestuurder van een vrachtauto aanmerkelijk onoplettend gereden, zoals hiervoor in de bewezenverklaring is omschreven, waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Door dit ongeval is de heer [slachtoffer] overleden.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken. Bij aanmerkelijke schuld met de dood tot gevolg, wordt een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar als uitgangspunt genomen. Verder neemt de rechtbank de door verdachte duidelijk geuite schuldbewustheid en verantwoordelijkheidsbesef in aanmerking. Daaruit blijkt de grote impact die het ongeval ook op verdachte heeft gehad. Hij zal verder moeten leven met de wetenschap dat hij een ongeluk heeft veroorzaakt waardoor een ander is overleden. Hij heeft contact opgenomen met de nabestaanden van de heer [slachtoffer] , die middels een indringende schriftelijke slachtofferverklaring hebben laten weten aan verdachte dat ze verdrietig zijn om hetgeen is gebeurd, maar dat zij verdachte vergeven.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij geen justitiële documentatie heeft en niet eerder betrokken is geweest bij een aanrijding met letsel. In het vorenstaande ziet de rechtbank ook aanleiding om de taakstraf in duur te beperken. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een taakstraf van 150 uur, bij niet uitvoeren te vervangen door 75 dagen hechtenis. Ook zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaar.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
 bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.W. van de Meerakker (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2022.
Mr. Prisse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022090193-1, gesloten op 13 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2-3.
3.Fotoreportage, p. 33a-33c.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 36-38.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 december 2022.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 41.
7.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, p. 12-26.