Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man uit Rhenen. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor zijn betrokkenheid bij een serie oplichtingen gericht op oudere slachtoffers. Samen met anderen deed hij zich voor als bankmedewerker en wist hij met leugens toegang te krijgen tot de bankrekeningen van deze slachtoffers. Door middel van deze oplichtingen werd in totaal een bedrag van € 26.090,- buitgemaakt, waarvan het wederrechtelijk voordeel voor de veroordeelde is vastgesteld op € 11.740,50. Dit bedrag moet hij aan de Staat betalen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde via zijn werk bij een energiebedrijf toegang had tot persoonsgegevens van klanten, die hij misbruikte voor criminele doeleinden. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de veroordeelde bij de oplichtingen en het witwassen van de verkregen gelden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de bewijsmiddelen en verklaringen van de veroordeelde en mededaders meegewogen. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst geen draagkracht zal hebben om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde ook de verplichting opgelegd om het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.