2.3Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 december 2016 is ingebroken bij de [bedrijfsnaam 2] aan het [adres 2] in Kerkdriel. Aangever [benadeelde] zag een donkerkleurige Audi voor zijn winkel staan. Er zat één persoon op de bestuurdersstoel. Het stalen rolhek dat voor de deuren van de winkel zat was omhoog getrokken en het onderste raam van de deuren van de winkel was kapot. Achter de Audi lag een balk van ongeveer 2,5 meter lang. De bestuurder van de Audi was uitgestapt en waarschuwde de anderen dat zij moesten komen. Toen [benadeelde] dat probeerde te verhinderen, heeft de bestuurder een fiets gepakt en tegen de borst van [benadeelde] gegooid. Kort daarna heeft de bestuurder [benadeelde] tegen zijn linkerzij geslagen met een stootijzer. [benadeelde] zag dat er drie personen onder het rolhek doorkropen. Ze sprongen samen met de bestuurder in de Audi en reden weg.[benadeelde] is naar het ziekenhuis gebracht met een klaplong, twee gebroken ribben, een mogelijke longkneuzing, meerdere huidverkleuringen en schaafwonden.Op een sporttas die op de plaats delict lag is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Ook op de muts en op tweetal overschoenen die in de later teruggevonden Audi lagen is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe primair aangevoerd dat op basis van het DNA-materiaal niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte één van de vier daders is geweest. De raadsman voert daartoe aan dat uit het dossier niet duidelijk wordt hoe DNA-materiaal van verdachte op de goederen terecht is gekomen en ook niet wanneer dit is gebeurd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij het gebruik van geweld tegen [benadeelde] . Het handelen van de daders was niet gericht op het zoeken van een confrontatie. De daders hebben in de nacht ingebroken, zij wisten dus dat er op dat moment geen personen aanwezig waren. Het lijkt erop dat de daders onverwachts zijn gestoord tijdens hun actie en dat toen één van hen plots geweld heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden kan het geweldsgebruik van één van de daders de overige daders niet in het kader van medeplegen worden aangerekend. Omdat niet kan worden vastgesteld welke van de daders het geweld tegen [benadeelde] heeft gebruikt, zou dit hooguit kunnen leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot diefstal met braak.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het inbraakalarm van zijn winkel, [bedrijfsnaam 2] , naar de winkel is gegaan. Aldaar trof hij een auto van het merk Audi aan. Toen hij stopte, ter hoogte van de winkel, zag hij een persoon uit de auto stappen en hoorde hij zeggen: “Doorrijden, doorrijden” . Hij hoorde deze persoon naar de winkel roepen: “Komen, komen”. Het stalen rolhek dat voor de deuren van de winkel zit, was omhoog getrokken en op de grond lag glas. Het onderste raam van de twee deuren van de winkel was kapot. Ook het kastje van het alarmsysteem lag op de grond. Achter de auto op de grond lag een grote balk van ongeveer 2,5 meter lang. Eén van de daders heeft de fiets van aangever opgepakt en deze tegen de borst van aangever gegooid waardoor aangever op de grond viel. Toen aangever bijna weer overeind stond, werd hij door dezelfde dader met een stootijzer tegen zijn linker zij geslagen.
Getuige [naam 1] woont boven [bedrijfsnaam 2] en heeft verklaard dat hij op omstreeks 04:00 uur gestommel hoorde. Toen hij uit het raam keek zag hij een zwarte Audi staan met de achterzijde schuin naar de gevel van [bedrijfsnaam 2] gedraaid. Hij zag een man bij de auto staan die af en toe zenuwachtig heen en weer liep. De kofferbak van de auto stond open en er liep een ketting of staalkabel vanuit de kofferbak richting de winkel. Vervolgens zag hij aangever [benadeelde] op de fiets aan komen rijden. Even later zag getuige [naam 1] hem vechtend met de man die eerder bij de auto had gestaan. Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij toen uit het raam heeft geschreeuwd, waardoor het gevecht ophield.Het kenteken van de Audi, [kenteken] , heeft hij aan de meldkamer doorgegeven.
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij een Audi met de achterkant naar de gevel van [bedrijfsnaam 2] zag staan. Er kwam een kabel achter uit de auto en één man liep op en neer. Hij stapte tussendoor in om de Audi iets te verzetten en stapte dan weer uit en liep weer richting de pui van [bedrijfsnaam 2] , dat deed hij diverse keren. Zij zag dat aangever [benadeelde] eraan kwam fietsen. De man bij de auto en [benadeelde] zijn met elkaar in gevecht geraakt. Eén van de daders heeft de fiets van [benadeelde] opgetild en op dat moment begonnen getuige [naam 2] en haar man, getuige [naam 1] , hard te gillen. De dader reageerde hierop en drie andere daders kwamen tevoorschijn. De vier daders zijn snel ingestapt en hard weggereden in de richting van de Graaf Ansfriedstraat en de Pietersdijk.
Er is een brandonderzoek ingesteld. De voordeur van [bedrijfsnaam 2] had braakschade ter hoogte van de voordeur, bij de brievenbus. In de deuropening lag een houten balk, deze is vermoedelijk gebruikt om de deur naar binnen toe, open te drukken vanuit een achteruitrijdende auto. Het metalen hek was middels wrikken met de houten balk, vanaf de onderzijde, tot ongeveer 1 meter hoogte, omhoog gedrukt.
De zwarte Audi A6 met kenteken [kenteken] is op maandag 5 december 2016 omstreeks 08:30 uur op de [straatnaam] in Tiel aangetroffen en in beslag genomen.De auto bleek gestolen te zijn.In de auto lagen onder meer een muts en overschoenen. Deze goederen zijn bemonsterd en vervolgens is DNA-onderzoek verricht.
- Uit de bemonstering van de rand van de muts, binnenzijde bij aantreffen, is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat dit DNA-mengprofiel DNA bevat van [eigenaar Audi] , [verdachte] en 1 willekeurige onbekende persoon (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van [eigenaar Audi] en 2 willekeurige onbekende personen (niet verwant);
- Uit de bemonstering van één van de overschoenen is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer deze bemonstering DNA bevat van [verdachte] en 2 of 3 willekeurige onbekende persoon (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van 3 of 4 willekeurige onbekende personen (niet verwant).
Daarnaast is tijdens het forensisch brandonderzoek in [bedrijfsnaam 2] op de droogloopmat net achter de voordeur een blauw overschoentje aangetroffen. Rechts naast deze mat, in de winkel lag een rode tas met daarin gereedschap.Ook deze rode sporttas is bemonsterd en vervolgens is DNA-onderzoek verricht.
- Uit de bemonstering van de hengels van de sporttas is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is ongeveer 7 miljoen keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ).
De resultaten van het DNA onderzoek en de hoge bewijswaarde van de afzonderlijke bemonsteringen wijzen op de aanwezigheid van verdachte in de vluchtauto en op de plaats delict. Zijn DNA is op drie afzonderlijke voorwerpen aangetroffen, die zowel in de vluchtauto als op de plaats delict lagen. De muts en de overschoen lagen in de vluchtauto en de sporttas met gereedschap lag op de plaats delict. Daarnaast is op de plaats delict een soortgelijke overschoen aangetroffen als de overschoen in de vluchtauto. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat het soort overschoen dat is aangetroffen in de vluchtauto kennelijk ook gebruikt is bij de inbraak.
Verdachte heeft geen concrete of verifieerbare verklaring gegeven voor de wijze waarop het DNA-mengprofiel met zijn DNA op de voorwerpen terecht kan zijn gekomen, terwijl dit wel van hem kan worden gevergd. Zijn standpunt dat het om verplaatsbare en overdraagbare voorwerpen gaat die mogelijk door hem zijn aangeraakt en vervolgens zonder zijn medeweten door de daders bij het delict zijn gebruikt, overtuigt de rechtbank niet. Verdachte heeft als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal alleen in het algemeen verklaard dat hij voor zijn werk tassen gebruikte om gereedschap in te vervoeren en die meermaals kwijt is geraakt en dat hij wel eens overschoenen op een bouwplaats heeft vastgehouden, maar die nooit heeft gedragen. Verder heeft hij verklaard dat hij meerdere malen in een Audi heeft gezeten en dat het mogelijk is dat hij toen een muts die niet van hem was heeft aangeraakt of opgezet. Dit alternatieve scenario acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de eigenaar van de gestolen Audi niet kent.De muts waarop het DNA van verdachte is aangetroffen is van de eigenaar van de gestolen Audi en lag op de achterbank van de gestolen Audi.Op basis hiervan leidt de rechtbank af dat verdachte de muts na de diefstal van de auto moet hebben aangeraakt. Aangezien hij geen concrete en verifieerbare verklaring heeft kunnen of willen geven voor het aantreffen van zijn DNA op de muts in combinatie met het aantreffen van zijn DNA op een tweetal andere objecten, zowel in de gestolen Audi, als op de plaats delict, stelt de rechtbank vast dat verdachte één van de vier daders is geweest.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat er vier daders waren, drie in de winkel en één buiten. De man die buiten was stapte zo nu en dan in de auto om deze te verzetten. Wie van de vier mannen verdachte was kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar dat staat volgens de rechtbank niet aan bewezenverklaring in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vier daders samen in de Audi naar [bedrijfsnaam 2] gereden. Zij hebben daar samengewerkt om de winkel binnen te komen door met de auto de pui en het rolhek te rammen. Vervolgens zijn drie van hen de winkel ingegaan terwijl één ander buiten bleef en [benadeelde] maande door te rijden. Hierbij heeft de persoon die buiten bleef staan richting de winkel geroepen: “komen, komen”, waarna de drie personen binnen naar buiten zijn gekomen. Ten slotte zijn de vier personen gezamenlijk in de Audi gestapt en hiermee weg gereden. Hieruit volgt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Alle vier de daders hebben een substantiële bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering van het delict. Er was immers sprake van een onderlinge taakverdeling, het tezamen aanwezig zijn tijdens het plegen van het delict en het gezamenlijk verlaten van de plaats delict. De rechtbank overweegt dat ook ten aanzien van het geweld tegen aangever sprake is van medeplegen. De daders waren met zijn vieren bezig een diefstal te plegen waarbij sprake was van braak. Naar het oordeel van de rechtbank wilden de daders voorkomen dat zij gepakt zouden worden. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat zij een snelle vluchtauto hadden geregeld en dat één van de daders op de uitkijk stond. Het geweld dat de bestuurder vervolgens heeft gebruikt tegen aangever toen zij werden betrapt, kan ook aan de andere drie daders worden toegerekend. Gelet op de genoemde omstandigheden, lag het toepassen van geweld om de vlucht te verzekeren bij betrapping namelijk besloten in het voorbereiden van de diefstal.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen, ook ten aanzien van de geweldpleging op aangever. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte en de mededaders aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een klaplong, meerdere ribfracturen, mogelijk een longkneuzing, meerdere huidverkleuringen en schaafwonden, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Immers, het slachtoffer heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen, er is een drain geplaatst in verband met de klaplong, hij heeft daarvan een blijvend litteken en er was sprake van langdurig herstel, te weten 6 tot 8 weken. Ook mocht hij 2 maanden niet sporten en 6 weken geen zware werkzaamheden verrichten. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.