ECLI:NL:RBGEL:2022:711

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
13 februari 2022
Zaaknummer
05/881029-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot diefstal met geweld en vrijspraak voor brandstichting

Op 14 februari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man uit 's-Hertogenbosch, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal met braak en brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor poging tot diefstal met geweld, waarbij de verdachte en zijn mededaders een winkel in Kerkdriel hebben geprobeerd te beroven. Tijdens deze poging is geweld gebruikt tegen de eigenaar van de winkel, wat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders samenwerkten en dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tijdens het delict. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank oordeelde dat de oorzaak van de brand niet met zekerheid kon worden vastgesteld en dat er geen bewijs was dat de verdachte of zijn mededaders opzettelijk vuur in aanraking hebben gebracht met brandbare stoffen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor de geleden materiële schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/881029-19
Datum uitspraak : 14 februari 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. T. Deckwitz, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 januari 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 5 december 2016 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een (winkel)pand gelegen aan het [adres 2] door een of meerdere gasflessen, te weten een of meerdere flessen acetyleen en/of een of meerdere flessen zuurstof te plaatsen in voornoemd (winkel)pand en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking te brengen met een of meer voorwerpen, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer bewoners van bovenliggende woningen en/of (toevallige) voorbijgangers en/of een of meer anderen in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, en/of gemeen gevaar voor de naastgelegen en/of bovengelegen panden en/of de in die naastgelegen en/of bovengelegen panden aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 5 december 2016 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing in een geldautomaat teweeg te brengen, met dat opzet: een of meerdere gasflessen, te weten een of meerdere flessen acetyleen en/of
een of meerdere flessen zuurstof heeft/hebben geplaatst in het (winkel)pand gelegen aan het [adres 2] en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer voorwerpen, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor één of meer bewoners van bovenliggende woningen en/of (toevallige) voorbijgangers en/of een of meer anderen in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, en/of gemeen gevaar voor de naastgelegen en/of bovengelegen panden en/of de in die naastgelegen en/of bovengelegen panden aanwezige goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2016 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing waardoor levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten is (zogenaamde plofkraak) (ex artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht) opzettelijk - een of meerdere gasflessen, te weten een of meerdere fles(sen) acetyleen en/of een of meerdere fles(sen) zuurstof met (bijbehorende) slangen (met spuitstang) en (bijbehorende) drukregelaars en/of - een oliefles en/of - een sporttas en/of – een schroevendraaier en/of - een breekijzer en/of - een voorhamer en/of - een (lang) elektriciteitssnoer met daaraan een taser bevestigd en/of - een of meerdere schoenovertrekken en/of - een jerrycan gevuld met (ongeveer 7,5 liter, althans een hoeveelheid) een naar benzine ruikende vloeistof bestemd tot het in vereniging begaan van voornoemd misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 5 december 2016 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een winkel gelegen aan het [adres 2] en/of uit een geldautomaat, geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam bank] en/of [bedrijfsnaam 1] / [bedrijfsnaam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, inklimming en/of een valse sleutel immers hebben verdachte en/of zijn mededaders met een houten balk de deur van voornoemde winkel open gedrukt vanuit een achteruitrijdende auto en/of het metalen hek van voornoemde winkel open gewrikt met een houten balk, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders met kracht een fiets heeft/hebben gegooid tegen/in de richting van die [benadeelde] en/of meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) heeft/hebben geslagen met een stootijzer, in elk geval een ijzeren voorwerp op/tegen het lichaam van die [benadeelde] , terwijl dit door hem en/of zijn mededaders gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een of meer gebroken ribben en/of een longkneuzing en/of een of meer huidverkleuringen en/of een of meer schaafwonden voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
2.1
Vrijspraak feiten 1 primair, subsidiair en feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat mede door het toedoen van verdachte, door het plaatsen van de gasflessen, een brand is ontstaan. Hoewel niet precies kan worden vastgesteld hoe de brand is ontstaan, staat dat een bewezenverklaring van brandstichting niet in de weg. Het is namelijk overduidelijk dat de brand door de handelingen van de daders is ontstaan. De officier van justitie is van mening dat verdachte en de mededaders het risico op het ontstaan van brand hebben aanvaard doordat zij gasflessen, acetyleen, zuurstofflessen en een elektriciteitssnoer aan een taser hebben meegenomen. Daarmee is volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet op de brandstichting. Ook is er volgens de officier van mening sprake van levensgevaar voor andere personen, nu de appartementen boven en naast [bedrijfsnaam 2] ontruimd moesten worden vanwege de zeer grote brand.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiervoor heeft hij aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde goederen die in de vluchtauto zijn aangetroffen bestemd waren voor het plegen van een plofkraak. Dat feit 1 ook bewezen kan worden staat volgens de officier van justitie niet aan bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen in de weg. Omdat de voorbereiding van een feit waar 8 jaar of meer gevangenisstraf op staat een zelfstandig feit is, staat de voltooiing van het delict dat werd voorbereid niet aan bewezenverklaring van de voorbereidingshandelingen in de weg.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor feit 1 primair, subsidiair en feit 2 vrijspraak gepleit. Volgens de verdediging blijkt niet uit de bewijsmiddelen op welke wijze de brand is ontstaan. De brand is immers ontstaan nadat de daders vertrokken waren. Daarbij komt dat er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt welke stoffen de aangetroffen flessen bevatten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd onder feit 1 primair, subsidiair als feit 2. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Op 5 december 2016 omstreeks 04:00 uur is een melding gedaan van inbraak bij de [bedrijfsnaam 2] aan het [adres 2] in Kerkdriel. Op het moment dat de politie ter plaatse kwam, waren de daders vertrokken. De verbalisanten zagen dat het glas van de voordeur van [bedrijfsnaam 2] was ingeslagen. Een verbalisant ter plaatse zag in [bedrijfsnaam 2] een aantal flessen op de grond liggen en rook een penetrante lucht die hij niet kon plaatsen. Een andere verbalisant heeft verklaard dat hij een plof hoorde en een sterke gaslucht rook. De officier van dienst heeft na 04:53 uur geconstateerd dat er rookontwikkeling uit het pand van [bedrijfsnaam 2] kwam, waarna zich snel een brand ontwikkelde. Op 5 en 6 december 2016 is door forensisch rechercheurs een brandonderzoek ingesteld. De medewerkers van de basispolitiezorg hebben op straat voor [bedrijfsnaam 2] een set flessen met daaraan een lange dubbele slang aangetroffen. Met behulp van een speurhond brandversnellende middelen is onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van brandversnellende middelen. Er werden geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid hiervan. Gezien het aantreffen van de tas met gereedschap, het elektriciteitssnoer met de taser en de set flessen was volgens de forensisch rechercheurs zeer waarschijnlijk getracht de pinautomaat en kluis open te breken door het in laten stromen van een acetyleen/zuurstofmengsel in de kluisruimte om door middel van een gasexplosie bij de inhoud van de kluis te kunnen komen. Door de forensisch rechercheurs is echter geen oorzaak aangetroffen voor het ontstaan van de brand. Een elektrische en/of mechanische oorzaak van de brand werd niet gevonden en is niet aannemelijk maar kan niet geheel worden uitgesloten.
Feit 1
De rechtbank overweegt dat op het moment dat de verbalisanten ter plaatse kwamen er nog geen sprake was van een brand of ontploffing en dat op dat moment de daders vertrokken waren. Verder is er om 04:00 uur melding gedaan van een inbraak en is er na 04:53 uur vastgesteld dat er rookontwikkeling uit het pand kwam. Hoewel het volgens de forensisch rechercheurs niet aannemelijk is dat de brand een elektrische en/of mechanische oorzaak heeft, kan dat door hen niet geheel worden uitgesloten. Daarnaast is niet vastgesteld welke stoffen op de plaats delict zijn aangetroffen nu de inhoud van de aangetroffen flessen niet is onderzocht. De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte en/of de medeverdachten opzettelijk (open) vuur in aanraking hebben gebracht met een brandbare stof of dat daartoe een poging is gedaan. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte en/of de medeverdachten brand hebben gesticht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat ook niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van het teweegbrengen van een ontploffing en dat hij van het onder 2 tenlastegelegde daarom ook dient te worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte wordt onder meer verweten dat hij ter voorbereiding van het teweegbrengen van een ontploffing onder meer een fles acetyleen, een fles zuurstof met slangen en drukregelaars en een jerrycan met een naar benzine ruikende vloeistof voorhanden heeft gehad.
Zoals hiervoor is overwogen bij feit 1 is geen onderzoek verricht naar de stof die zich bevond in de set flessen die op de plaats delict is gevonden. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat in de gasflessen daadwerkelijk acetyleen en/of zuurstof heeft gezeten. Ook de inhoud van de jerrycan met naar benzine ruikende vloeistof is niet onderzocht. Daarnaast is deze jerrycan op de achterbank van de vluchtauto aangetroffen en niet op de plaats delict. De rechtbank overweegt dat de overige in de tenlastelegging genoemde goederen naar hun aard niet geschikt zijn om een ontploffing teweeg te brengen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
2.3
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 3:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 5 december 2016 is ingebroken bij de [bedrijfsnaam 2] aan het [adres 2] in Kerkdriel. Aangever [benadeelde] zag een donkerkleurige Audi voor zijn winkel staan. Er zat één persoon op de bestuurdersstoel. Het stalen rolhek dat voor de deuren van de winkel zat was omhoog getrokken en het onderste raam van de deuren van de winkel was kapot. Achter de Audi lag een balk van ongeveer 2,5 meter lang. De bestuurder van de Audi was uitgestapt en waarschuwde de anderen dat zij moesten komen. Toen [benadeelde] dat probeerde te verhinderen, heeft de bestuurder een fiets gepakt en tegen de borst van [benadeelde] gegooid. Kort daarna heeft de bestuurder [benadeelde] tegen zijn linkerzij geslagen met een stootijzer. [benadeelde] zag dat er drie personen onder het rolhek doorkropen. Ze sprongen samen met de bestuurder in de Audi en reden weg. [2] [benadeelde] is naar het ziekenhuis gebracht met een klaplong, twee gebroken ribben, een mogelijke longkneuzing, meerdere huidverkleuringen en schaafwonden. [3] Op een sporttas die op de plaats delict lag is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Ook op de muts en op tweetal overschoenen die in de later teruggevonden Audi lagen is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en hiertoe primair aangevoerd dat op basis van het DNA-materiaal niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte één van de vier daders is geweest. De raadsman voert daartoe aan dat uit het dossier niet duidelijk wordt hoe DNA-materiaal van verdachte op de goederen terecht is gekomen en ook niet wanneer dit is gebeurd.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking bij het gebruik van geweld tegen [benadeelde] . Het handelen van de daders was niet gericht op het zoeken van een confrontatie. De daders hebben in de nacht ingebroken, zij wisten dus dat er op dat moment geen personen aanwezig waren. Het lijkt erop dat de daders onverwachts zijn gestoord tijdens hun actie en dat toen één van hen plots geweld heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden kan het geweldsgebruik van één van de daders de overige daders niet in het kader van medeplegen worden aangerekend. Omdat niet kan worden vastgesteld welke van de daders het geweld tegen [benadeelde] heeft gebruikt, zou dit hooguit kunnen leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot diefstal met braak.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van het inbraakalarm van zijn winkel, [bedrijfsnaam 2] , naar de winkel is gegaan. Aldaar trof hij een auto van het merk Audi aan. Toen hij stopte, ter hoogte van de winkel, zag hij een persoon uit de auto stappen en hoorde hij zeggen: “Doorrijden, doorrijden” . Hij hoorde deze persoon naar de winkel roepen: “Komen, komen”. Het stalen rolhek dat voor de deuren van de winkel zit, was omhoog getrokken en op de grond lag glas. Het onderste raam van de twee deuren van de winkel was kapot. Ook het kastje van het alarmsysteem lag op de grond. Achter de auto op de grond lag een grote balk van ongeveer 2,5 meter lang. Eén van de daders heeft de fiets van aangever opgepakt en deze tegen de borst van aangever gegooid waardoor aangever op de grond viel. Toen aangever bijna weer overeind stond, werd hij door dezelfde dader met een stootijzer tegen zijn linker zij geslagen. [5]
Getuige [naam 1] woont boven [bedrijfsnaam 2] en heeft verklaard dat hij op omstreeks 04:00 uur gestommel hoorde. Toen hij uit het raam keek zag hij een zwarte Audi staan met de achterzijde schuin naar de gevel van [bedrijfsnaam 2] gedraaid. Hij zag een man bij de auto staan die af en toe zenuwachtig heen en weer liep. De kofferbak van de auto stond open en er liep een ketting of staalkabel vanuit de kofferbak richting de winkel. Vervolgens zag hij aangever [benadeelde] op de fiets aan komen rijden. Even later zag getuige [naam 1] hem vechtend met de man die eerder bij de auto had gestaan. Getuige [naam 1] heeft verklaard dat hij toen uit het raam heeft geschreeuwd, waardoor het gevecht ophield. [6] Het kenteken van de Audi, [kenteken] , heeft hij aan de meldkamer doorgegeven. [7]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij een Audi met de achterkant naar de gevel van [bedrijfsnaam 2] zag staan. Er kwam een kabel achter uit de auto en één man liep op en neer. Hij stapte tussendoor in om de Audi iets te verzetten en stapte dan weer uit en liep weer richting de pui van [bedrijfsnaam 2] , dat deed hij diverse keren. Zij zag dat aangever [benadeelde] eraan kwam fietsen. De man bij de auto en [benadeelde] zijn met elkaar in gevecht geraakt. Eén van de daders heeft de fiets van [benadeelde] opgetild en op dat moment begonnen getuige [naam 2] en haar man, getuige [naam 1] , hard te gillen. De dader reageerde hierop en drie andere daders kwamen tevoorschijn. De vier daders zijn snel ingestapt en hard weggereden in de richting van de Graaf Ansfriedstraat en de Pietersdijk. [8]
Er is een brandonderzoek ingesteld. De voordeur van [bedrijfsnaam 2] had braakschade ter hoogte van de voordeur, bij de brievenbus. In de deuropening lag een houten balk, deze is vermoedelijk gebruikt om de deur naar binnen toe, open te drukken vanuit een achteruitrijdende auto. Het metalen hek was middels wrikken met de houten balk, vanaf de onderzijde, tot ongeveer 1 meter hoogte, omhoog gedrukt. [9]
De zwarte Audi A6 met kenteken [kenteken] is op maandag 5 december 2016 omstreeks 08:30 uur op de [straatnaam] in Tiel aangetroffen en in beslag genomen. [10] De auto bleek gestolen te zijn. [11] In de auto lagen onder meer een muts en overschoenen. Deze goederen zijn bemonsterd en vervolgens is DNA-onderzoek verricht.
  • Uit de bemonstering van de rand van de muts, binnenzijde bij aantreffen, is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat dit DNA-mengprofiel DNA bevat van [eigenaar Audi] , [verdachte] en 1 willekeurige onbekende persoon (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van [eigenaar Audi] en 2 willekeurige onbekende personen (niet verwant);
  • Uit de bemonstering van één van de overschoenen is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer deze bemonstering DNA bevat van [verdachte] en 2 of 3 willekeurige onbekende persoon (niet verwant), dan wanneer deze bemonstering DNA bevat van 3 of 4 willekeurige onbekende personen (niet verwant).
Daarnaast is tijdens het forensisch brandonderzoek in [bedrijfsnaam 2] op de droogloopmat net achter de voordeur een blauw overschoentje aangetroffen. Rechts naast deze mat, in de winkel lag een rode tas met daarin gereedschap. [13] Ook deze rode sporttas is bemonsterd en vervolgens is DNA-onderzoek verricht.
- Uit de bemonstering van de hengels van de sporttas is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal drie personen. Het is ongeveer 7 miljoen keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ), dan wanneer de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen (niet verwant aan [verdachte] ). [14]
De resultaten van het DNA onderzoek en de hoge bewijswaarde van de afzonderlijke bemonsteringen wijzen op de aanwezigheid van verdachte in de vluchtauto en op de plaats delict. Zijn DNA is op drie afzonderlijke voorwerpen aangetroffen, die zowel in de vluchtauto als op de plaats delict lagen. De muts en de overschoen lagen in de vluchtauto en de sporttas met gereedschap lag op de plaats delict. Daarnaast is op de plaats delict een soortgelijke overschoen aangetroffen als de overschoen in de vluchtauto. Daaruit blijkt volgens de rechtbank dat het soort overschoen dat is aangetroffen in de vluchtauto kennelijk ook gebruikt is bij de inbraak.
Verdachte heeft geen concrete of verifieerbare verklaring gegeven voor de wijze waarop het DNA-mengprofiel met zijn DNA op de voorwerpen terecht kan zijn gekomen, terwijl dit wel van hem kan worden gevergd. Zijn standpunt dat het om verplaatsbare en overdraagbare voorwerpen gaat die mogelijk door hem zijn aangeraakt en vervolgens zonder zijn medeweten door de daders bij het delict zijn gebruikt, overtuigt de rechtbank niet. Verdachte heeft als mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal alleen in het algemeen verklaard dat hij voor zijn werk tassen gebruikte om gereedschap in te vervoeren en die meermaals kwijt is geraakt en dat hij wel eens overschoenen op een bouwplaats heeft vastgehouden, maar die nooit heeft gedragen. Verder heeft hij verklaard dat hij meerdere malen in een Audi heeft gezeten en dat het mogelijk is dat hij toen een muts die niet van hem was heeft aangeraakt of opgezet. Dit alternatieve scenario acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de eigenaar van de gestolen Audi niet kent. [15] De muts waarop het DNA van verdachte is aangetroffen is van de eigenaar van de gestolen Audi en lag op de achterbank van de gestolen Audi. [16] Op basis hiervan leidt de rechtbank af dat verdachte de muts na de diefstal van de auto moet hebben aangeraakt. Aangezien hij geen concrete en verifieerbare verklaring heeft kunnen of willen geven voor het aantreffen van zijn DNA op de muts in combinatie met het aantreffen van zijn DNA op een tweetal andere objecten, zowel in de gestolen Audi, als op de plaats delict, stelt de rechtbank vast dat verdachte één van de vier daders is geweest.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De rechtbank stelt vast dat er vier daders waren, drie in de winkel en één buiten. De man die buiten was stapte zo nu en dan in de auto om deze te verzetten. Wie van de vier mannen verdachte was kan niet met zekerheid worden vastgesteld, maar dat staat volgens de rechtbank niet aan bewezenverklaring in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vier daders samen in de Audi naar [bedrijfsnaam 2] gereden. Zij hebben daar samengewerkt om de winkel binnen te komen door met de auto de pui en het rolhek te rammen. Vervolgens zijn drie van hen de winkel ingegaan terwijl één ander buiten bleef en [benadeelde] maande door te rijden. Hierbij heeft de persoon die buiten bleef staan richting de winkel geroepen: “komen, komen”, waarna de drie personen binnen naar buiten zijn gekomen. Ten slotte zijn de vier personen gezamenlijk in de Audi gestapt en hiermee weg gereden. Hieruit volgt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Alle vier de daders hebben een substantiële bijdrage geleverd aan de gezamenlijke uitvoering van het delict. Er was immers sprake van een onderlinge taakverdeling, het tezamen aanwezig zijn tijdens het plegen van het delict en het gezamenlijk verlaten van de plaats delict. De rechtbank overweegt dat ook ten aanzien van het geweld tegen aangever sprake is van medeplegen. De daders waren met zijn vieren bezig een diefstal te plegen waarbij sprake was van braak. Naar het oordeel van de rechtbank wilden de daders voorkomen dat zij gepakt zouden worden. Dat leidt de rechtbank af uit het feit dat zij een snelle vluchtauto hadden geregeld en dat één van de daders op de uitkijk stond. Het geweld dat de bestuurder vervolgens heeft gebruikt tegen aangever toen zij werden betrapt, kan ook aan de andere drie daders worden toegerekend. Gelet op de genoemde omstandigheden, lag het toepassen van geweld om de vlucht te verzekeren bij betrapping namelijk besloten in het voorbereiden van de diefstal.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de mededaders is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen, ook ten aanzien van de geweldpleging op aangever. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte en de mededaders aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een klaplong, meerdere ribfracturen, mogelijk een longkneuzing, meerdere huidverkleuringen en schaafwonden, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Immers, het slachtoffer heeft drie dagen in het ziekenhuis gelegen, er is een drain geplaatst in verband met de klaplong, hij heeft daarvan een blijvend litteken en er was sprake van langdurig herstel, te weten 6 tot 8 weken. Ook mocht hij 2 maanden niet sporten en 6 weken geen zware werkzaamheden verrichten. Dit betekent dat zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
hij op
of omstreeks5 december 2016 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een winkel gelegen aan het [adres 2] en
/ofuit een geldautomaat, geld,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten dele aan een andertoebehoorde
, te wetenaan de [naam bank] en
/of[bedrijfsnaam 1] / [bedrijfsnaam 2] , in elk geval aan
een ander ofanderen dan aan verdachte en
/ofzijn mededaders, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
/ofdat
/dieweg te nemen geld en
/ofgoederen onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
inklimming en/of een valse sleutelimmers hebben verdachte en
/ofzijn mededaders met een houten balk de deur van voornoemde winkel open gedrukt vanuit een achteruitrijdende auto en
/ofhet metalen hek van voornoemde winkel open gewrikt met een houten balk, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofaan andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldhierin bestond dat verdachte
en/of zijn mededader
smet kracht een fiets heeft
/hebbengegooid tegen
/in de richting vandie [benadeelde] en
/ofmeermalen
, in elk geval eenmaal (met kracht
)heeft
/hebbengeslagen met een stootijzer, in elk geval een ijzeren voorwerp
op/tegen het lichaam van die [benadeelde] , terwijl dit door hem
en/of zijn mededaders gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en
/of een ofmeer gebroken ribben en
/ofeen
mogelijkelongkneuzing en
/of een ofmeer huidverkleuringen en
/of een ofmeer schaafwonden voor die [benadeelde] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken terwijl dit geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in aanzienlijke mate van toepassing.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte neemt de rechtbank de ernst van het feit in ogenschouw. Verdachte heeft met drie anderen midden in de nacht ingebroken in de winkel van aangever, door met een auto tegen de gevel aan te rammen. Op het moment dat zij werden betrapt, is door één van de vier daders geweld gebruikt tegen aangever dat heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte en de mededaders zijn vervolgens gevlucht en hebben aangever zwaar gewond achtergelaten. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zowel bij de politie als ter terechtzitting geen openheid van zaken heeft gegeven.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in acht dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en is verdachte na 2019 niet meer in aanraking geweest met politie en justitie. Daarnaast is sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 23 september 2019 aangehouden in de penitentiaire inrichting Vught en is op dezelfde dag verhoord door de politie. De redelijke termijn is op die datum aangevangen en is twee jaar later geëindigd op 23 september 2021. Nu verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting van 31 januari 2022, is de redelijke termijn met vier maanden overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank weegt de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht af tegen de in het nadeel van verdachte mee te wegen omstandigheden en gaat, mede gelet op de ernst van het feit, over tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.669,- aan materiële schade, bestaande uit:
  • medische kosten € 84,-
  • eigen risico € 325,-
  • kosten verzorging € 1.260,-
en € 5.000,- aan smartengeld, allebei hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om verdachte en zijn mededaders ieder voor het hele schadebedrag aansprakelijk te stellen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De verdediging voert daartoe aan dat de vordering niet voldoende onderbouwd is.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt voor zijn verblijf in het ziekenhuis en dat hij een bedrag aan eigen risico aan zijn zorgverzekeraar heeft moeten voldoen. De rechtbank acht de vordering in zoverre voldoende onderbouwd en wijst de vorering van de medische kosten en het eigen risico toe.
Voor wat betreft de gevorderde kosten van verzorging door familieleden, is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat materiële schade voor de kosten van verzorging is geleden. Daarom zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Smartengeld
Het recht op vergoeding van smartengeld als gevolg van onrechtmatig handelen ontstaat, gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW), onder meer in geval van aantasting in de persoon, door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door benoemd feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij om immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte is vanaf 5 december 2016 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat wanneer op twee of meer personen een verplichting rust tot vergoeding van dezelfde schade, zij dan ingevolge artikel 6:102, eerste lid, BW daartoe hoofdelijk verbonden zijn. Verdachte en zijn mededaders kunnen ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn mededaders de schade hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 45, 36f, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair, subsidiair en feit 2 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 409,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld,
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de vordering van benadeelde partij [benadeelde] tot materiële schade/smartengeld voor het overige niet-ontvankelijk ;
 bepaalt dat als de mededader(s) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 2.909,- aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2016 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 39 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.W. van de Sande (voorzitter), mr. Y. van Wezel en mr. M. Duifhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam De Waarden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019452505, onderzoek ON5R016071 ZUTPHEN, gesloten op 31 oktober 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 39.
3.Geneeskundige verklaring d.d. 14 december 2016, p. 45.
4.NFI Rapport aanvullend DNA-onderzoek d.d. 20 augustus 2018, p. 462-465.
5.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 38-40.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , p. 481.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 485 en 486.
9.Proces-verbaal brandonderzoek, p. 217.
10.Stamproces-verbaal, p. 203; Kennisgeving van inbeslagneming, p. 106.
11.Proces-verbaal aangifte [eigenaar Audi] , p. 83.
12.NFI Rapport aanvullend DNA-onderzoek, p. 464 en 465.
13.Proces-verbaal brandonderzoek, p. 218.
14.NFI Rapport aanvullend DNA-onderzoek, p. 464.
15.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 31 januari 2022.
16.Stamproces-verbaal, p. 12 in samenhang met aanvullend DNA onderzoek NFI d.d. 20 augustus 2018, p. 461.