ECLI:NL:RBGEL:2022:7054

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
05/780030-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en seksuele uitbuiting van een minderjarige in de prostitutie

Op 19 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige vrouw uit Apeldoorn, die samen met drie medeverdachten betrokken was bij de seksuele uitbuiting van een minderjarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en haar medeverdachten het slachtoffer, geboren in 2002, hebben vervoerd, gehuisvest en gefaciliteerd in prostitutiewerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, haar positieve ontwikkeling en het feit dat het feit ruim tweeëneenhalf jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, het slachtoffer, voor zowel materiële schade als smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/780030-20
Datum uitspraak : 19 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1986] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. C.A.D.J. Majoie, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 14 mei 2020 t/m 23 mei 2020 te Enschede en/of Apeldoorn en/of Almere en/of Den Haag, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortejaar 2002] , (werknaam [slachtoffer] )
(sub 2)
heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en/of
(sub 5)
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en/of
(sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- die [slachtoffer] laten verblijven in een woning, en die woning als werkplek voor
prostitutiewerkzaamheden ter beschikking gesteld en/of haar daar naar toe gereden en/of
- hotelkamer(s) voor die [slachtoffer] geregeld om als werkplek voor de prostitutie te gebruiken en/of - die [slachtoffer] uitleg en/of instructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en/of
- contacten onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten en/of afspraken tot stand gebracht met (potentiële) prostitutieklanten en die [slachtoffer] en/of afspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen en/of
- die [slachtoffer] toegevoegd aan de voor de prostitutie gebruikte WhatsApp-groep en/of
- zich (een deel van) de inkomsten van voornoemde prostitutiewerkzaamheden toegeëigend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van uitbuiting en dat verdachte geen financieel voordeel heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . Verdachte dacht dat [slachtoffer] 18 jaar was en had ook geen reden om daaraan te twijfelen. Verdachte heeft niet willens en wetens gehandeld. Ze heeft het sekswerk niet geïnitieerd, omdat [slachtoffer] al prostitutiewerkzaamheden verrichtte voordat zij [slachtoffer] kende.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 43, 47, 56, 58;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 28, 30;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 200-201;
- de processen-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 678, 680-682, 692-693, 702.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 december 2022.
Juridisch kader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan de varianten van mensenhandel, zoals omschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze onderdelen zien specifiek op de bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting door anderen. Voor een bewezenverklaring hiervan is niet vereist dat komt vast te staan dat sprake is geweest van gebruik van dwangmiddelen. Bij minderjarigen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Evenmin is van belang dat een verdachte bekend is met de minderjarigheid van het slachtoffer, nu de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel is.
De handelingen omschreven in lid 1 sub 2 zijn strafbaar indien deze zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting en omvat volgens lid 2 in ieder geval uitbuiting van een ander in de prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting. Door het tewerkstellen van minderjarigen in de prostitutie is er in het algemeen sprake van een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze minderjarigen. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Verder is van belang dat niet is vereist dat de ander daadwerkelijk is uitgebuit.
In artikel 273f lid 1 sub 5 Sr zijn strafbaar gesteld handelingen, gericht op het zich beschikbaar stellen voor prostitutie. Uitbuiting hoeft als zodanig niet in de tekst van lid 1 sub 5 te worden ingelezen. De betekenis van het bestanddeel “ertoe brengen” moet ruim worden opgevat en omvat ook faciliterende handelingen, ook als deze op verzoek van de minderjarige worden verricht.
In artikel 273f lid 1 sub 8 Sr is strafbaar gesteld het profiteren van het prostitutiewerk van een minderjarige. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel is niet doorslaggevend of verdachte uit die situatie al dan niet daadwerkelijk voordeel heeft getrokken.
Beoordeling
De rechtbank stelt allereerst vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortejaar 2002] , in de ten laste gelegde periode de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.
Hotels in Den Haag en Almere
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier ten aanzien van de prostitutie in de hotels in Den Haag en Almere geen aanknopingspunten zijn dat verdachte daarbij betrokken is geweest. Van medeplegen door verdachte in deze periode is dan ook geen sprake. Verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] al contact met elkaar hadden nog voor [medeverdachte 1] naar Apeldoorn reisde en dat zij afspraken dat verdachte de planning van klanten voor [medeverdachte 1] op zich zou nemen. Verdachte hoorde tijdens het gesprek een meisje op de achtergrond, waarna [medeverdachte 1] haar vertelde dat haar beste vriendin, de rechtbank begrijpt [slachtoffer] , bij haar was en dat zij haar mee wilde nemen. Op 20 mei 2020 is een groepsapp gemaakt met de naam “ [naam 1] ”. Ook het telefoonnummer van [slachtoffer] is die dag toegevoegd aan de groepsapp. [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zijn op 21 mei 2020 naar Apeldoorn gereisd en zijn opgehaald door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze zijn naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] gebracht en hebben daar een soort intakegesprek gehad. In de auto en tijdens het intakegesprek in de woning is gesproken over de afspraken rondom de prostitutiewerkzaamheden, de aard van de werkzaamheden en de betaling. Op 21 en 22 mei 2020 heeft [slachtoffer] tegen betaling seks gehad met meerdere klanten.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte een substantiële rol hebben gespeeld met betrekking tot de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . [medeverdachte 3] heeft zijn woning ter beschikking gesteld, verdachte en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] en [medeverdachte 1] opgehaald van het station en hen naar de woning van [medeverdachte 3] gebracht. In de woning is een intakegesprek gevoerd waar verdachte en alle medeverdachten bij aanwezig waren. Daar is gesproken over afspraken rondom de prostitutiewerkzaamheden. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben zich vervolgens beziggehouden met de planning van klanten en afspraken met hen gemaakt.
Nu duidelijk was dat [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden zou gaan verrichten en ook daadwerkelijk heeft verricht, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen gedurende de periode van 20 mei 2020, het moment waarop verdachte en [medeverdachte 1] telefonisch contact hebben gehad en [slachtoffer] is toegevoegd aan de groepsapp “ [naam 1] ”, tot en met 22 mei 2020, het moment dat [slachtoffer] ’s avonds de woning heeft verlaten.
Ten aanzien van de prostitutie in de woning in Apeldoorn acht de rechtbank op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte dan wel de medeverdachten:
  • [slachtoffer] hebben toegevoegd aan de groepsapp “ [naam 1] ”, die voor de prostitutiewerkzaamheden werd gebruikt;
  • [slachtoffer] naar de woning op het adres [adres 2] in Apeldoorn hebben gebracht, haar daar hebben laten verblijven, en dat zij die woning als werkplek voor prostitutiewerkzaamheden ter beschikking hebben gesteld;
  • [slachtoffer] uitleg en/of instructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden;
  • contacten hebben onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten, afspraken met hen tot stand hebben gebracht en daarbij afspraken hebben gemaakt over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en/of de daarvoor te betalen bedragen.
Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer] die op dat moment minderjarig was, vervoert van het station in Apeldoorn naar de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres 2] in Apeldoorn en haar daar gehuisvest. Duidelijk was dat [slachtoffer] werkzaamheden in de prostitutie zou gaan verrichten en met deze werkzaamheden geld zou gaan verdienen. Ook was afgesproken dat verdachte en [medeverdachte 2] voor het plannen van de werkzaamheden en [medeverdachte 3] voor de verhuur van het appartement geld zouden ontvangen. Onderweg in de auto en in de woning is gesproken over de prostitutiewerkzaamheden en heeft [slachtoffer] instructies ontvangen. Er zijn daadwerkelijk afspraken gepland met klanten en [slachtoffer] heeft seksuele handelingen met die klanten verricht. De rechtbank stelt gelet op vorenstaande vast dat de gedragingen van verdachte en medeverdachten - bestaande uit het vervoeren, huisvesten, zoeken naar klanten en het koppelen van die klanten aan [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt - plaatsvonden in het kader van door [slachtoffer] te verrichten en verrichte seksuele handelingen met derden tegen betaling. Verdachte en medeverdachten hadden als oogmerk om van deze seksuele handelingen te profiteren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een “oogmerk van uitbuiting”. Dat verdachte en de medeverdachten (nog) geen geld hadden ontvangen, doet aan het oogmerk niet af. Verdachte en de medeverdachten hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan artikel 273f, lid 1 sub 2, Sr.
Verdachte en de medeverdachten hebben gelet op het voorgaande handelingen verricht waarvan zij wisten dat [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Daarbij is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de taken onderling waren verdeeld. Zij hebben zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan artikel 273f, lid 1 sub 5, Sr.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte financieel voordeel heeft genoten of anderszins op geld waardeerbaar voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen aangetroffen dat verdachte en/of [medeverdachte 2] van [slachtoffer] geld hebben ontvangen voor door hen verrichte werkzaamheden als planner. Ook blijkt niet dat [medeverdachte 3] van [slachtoffer] geld heeft ontvangen voor de huur van de woning. Integendeel. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de eerste avond in de woning € 50,- aan [medeverdachte 3] heeft betaald, waarop [medeverdachte 3] zei dat het € 50,- per persoon was, maar dat € 80,- goed was. Uit het dossier blijkt niet dat de resterende € 30,- daadwerkelijk is betaald. Ten aanzien van 22 mei 2020 heeft [slachtoffer] verklaard dat zij en [medeverdachte 1] het geld uit de envelop eerlijk hebben verdeeld, dat zij € 650,- kreeg en dat [medeverdachte 1] niet aan haar had verteld dat de anderen nog geld zouden krijgen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier evenmin blijkt dat [medeverdachte 1] financieel voordeel heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] en [slachtoffer] hebben de inkomsten die zij voor hun werkzaamheden hebben ontvangen gelijkelijk verdeeld. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte en/of de medeverdachten voordeel hebben gehad en zich schuldig hebben gemaakt aan artikel 273f, lid 1 sub 8, Sr.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij in
of omstreeksde periode van 20 mei 2020 t/m 22 mei 2020 te
Enschede en/ofApeldoorn
en/of Almere en/of Den Haag, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,een ander, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortejaar 2002] , (werknaam [slachtoffer] )
(sub 2)
heeft vervoerd,
overgebracht,gehuisvest
of opgenomenmet het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, en
/of
(sub 5)
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer]enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of haar mededader
(s
)wist
(en
) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt
en/of
(
sub 8)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofhaar mededader
(s
)
- die [slachtoffer] laten verblijven in een woning, en die woning als werkplek voor
prostitutiewerkzaamheden ter beschikking gesteld en
/ofhaar daar naar toe gereden en
/of
- hotelkamer(s) voor die [slachtoffer] geregeld om als werkplek voor de prostitutie te gebruiken en/ofdie [slachtoffer] uitleg en
/ofinstructies gegeven over de te verrichten prostitutiewerkzaamheden en
/of
- contacten onderhouden met (potentiële) prostitutieklanten en
/ofafspraken tot stand gebracht met (potentiële) prostitutieklanten en die [slachtoffer] en
/ofafspraken gemaakt met (potentiële) prostitutieklanten over de aard van de prostitutiewerkzaamheden en
/ofde daarvoor te betalen bedragen en
/of
- die [slachtoffer] toegevoegd aan de voor de prostitutie gebruikte WhatsApp-groep
en/of
- zich (een deel van) de inkomsten van voornoemde prostitutiewerkzaamheden toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer personen, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voor zover een gevangenisstraf van langere duur moet volgen dan heeft de raadsman bepleit dat deze in voorwaardelijke vorm wordt opgelegd. Hij ziet geen meerwaarde in het opleggen van een taakstraf. De raadsman heeft betoogd dat verdachte haar leven drastisch heeft aangepakt en niet meer in de situatie wil komen als waarin ze zat, ook als de wet dat zou toestaan.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met haar mededaders schuldig gemaakt aan mensenhandel van een destijds 17-jarig meisje. Verdachte heeft [slachtoffer] samen met [medeverdachte 2] opgehaald van het station en haar naar de woning gebracht die [medeverdachte 3] ter beschikking had gesteld. Ook is zij betrokken geweest bij de afspraken die zijn gemaakt tijdens het intakegesprek en heeft zij als planner afspraken gemaakt voor seks tegen betaling. Verdachte en alle medeverdachten hebben bij de mensenhandel een substantiële rol gehad nu de taken verdeeld waren, maar naar het oordeel van de rechtbank had verdachte daarbij de meest grote en centrale rol. Mensenhandel maakt een grote inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van slachtoffers, zeker als het zoals in dit geval gaat om een minderjarig slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte en haar mededaders daarom aan dat zij de leeftijd van [slachtoffer] niet hebben gecontroleerd.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen de justitiële documentatie van 19 oktober 2022. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast in aanmerking genomen het reclasseringsadvies van 14 juli 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Daaruit komt naar voren verdachte vanaf juli 2020 onder toezicht van de reclassering staat. Ze heeft in de afgelopen twee jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Verdachte heeft een behandeling gevolgd bij polikliniek [naam 2] . Ze heeft een dagbesteding in de vorm van een stage via de gemeente waarbij zij uitzicht heeft op een betaalde baan en waarbij zij mogelijk een opleiding kan volgen. In september 2022 is het WSNP-traject afgerond. Daarna is verdachte gescheiden van haar partner en zelfstandig gaan wonen. Verdachte heeft beter inzicht gekregen in oorzaak-gevolg situaties, weet om te gaan met haar angstklachten, heeft meer zelfvertrouwen gekregen en heeft geleerd hoe zij haar grenzen kan aangeven. Er zijn volgens de reclassering al veel doelen behaald en de risicofactoren zijn afgenomen of zelfs beschermend geworden.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is verder naar voren gekomen dat verdachte ambulante begeleiding heeft bij Zorgplus en dat de gemeente via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning de verwijzing naar Zorgplus zal overnemen als het reclasseringstoezicht stopt.
De reclassering schat het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekken aan voorwaarden in als laag.
In geval van een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. Een kort reclasseringstoezicht van maximaal een half jaar is daarbij geïndiceerd.
De reclassering heeft ten aanzien van de strafmodaliteiten opgemerkt dat een gevangenisstraf schadelijk zal zijn voor de positieve ontwikkeling die verdachte is gestart met behandeling, begeleiding en nieuw werk. Bovendien zal zij dan geen inkomen meer hebben en haar woning moeten opgeven bij gebrek aan een financiële buffer.
Gelet op de ernst van het feit en de rol die verdachte daarin heeft gehad zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend zijn geweest. De rechtbank neemt echter in aanmerking dat de bewezenverklaarde periode is beperkt tot een zeer korte periode, te weten drie dagen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat het om een oude zaak gaat, het feit is immers al ruim tweeëneenhalf jaar geleden gepleegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte vanaf het begin opening van zaken heeft gegeven en zich ter terechtzitting zeer schuldbewust heeft getoond. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals hiervoor overwogen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 180 dagen passend is. De rechtbank zal daarvan 141 dagen voorwaardelijk opleggen nu verdachte van 9 juni 2020 tot en met 17 juli 2020 (39 dagen) voorlopig gehecht is geweest. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering en daarbij bepalen dat de proeftijd ten aanzien van de bijzondere voorwaarden wordt beperkt tot drie maanden. De proeftijd ten aanzien van de algemene voorwaarden zal de rechtbank bepalen op drie jaren.
De rechtbank zal daarnaast een taakstraf opleggen van 240 uren.
De door de rechtbank gekozen strafmodaliteiten zijn anders en lager dan door de officier van justitie is gevorderd, onder meer omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en omdat de rechtbank rekening heeft gehouden met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,70 aan materiële schade en € 12.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Hij vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor zover dit de materiële schade betreft kan worden toegewezen Ten aanzien van het smartengeld acht de raadsman een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten zijn verder voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico en de telefoonkosten, een bedrag van in totaal € 162,-, kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door het bewezen verklaarde feit is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Er is immers inbreuk op haar lichamelijke en geestelijke integriteit gemaakt. Dit is mede aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt bij het toewijzen van het smartengeld rekening met de volgende omstandigheden;
  • de aard en de ernst van het feit;
  • de korte tijd waarin de handelingen hebben plaatsgevonden;
  • het feit dat de prostitutie niet onder dwang heeft plaatsgevonden;
  • de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Rente
Verdachte is vanaf 22 mei 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de reiskosten die zijn gemaakt voor bezoeken aan haar advocaat en aan het Openbaar Ministerie. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 113,70, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 141 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde dan wel verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie maanden niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere en overige voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de instelling dat noodzakelijk acht. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
- verdachte zich zal laten begeleiden door Zorgplus of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte haar medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte haar medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van € 162,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 113,70;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 162,- aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 36 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.C. Henniphof (voorzitter), mr. Y. van Wezel en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2020232993, gesloten op 23 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.