ECLI:NL:RBGEL:2022:7036

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
C/05/409798 / KG ZA 22-325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over schending van non-concurrentiebeding en vorderingen inzake klantenportefeuille in transportsector

In deze zaak, die op 16 december 2022 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen een koper en verkoper van een transportonderneming. De koper, een vrachtwagenchauffeur, heeft diverse vorderingen ingesteld tegen de verkoper, die een eenmanszaak en een besloten vennootschap heeft. De kern van het geschil draait om de schending van een non-concurrentiebeding dat is opgenomen in de koopovereenkomst. De koper vordert onder andere dat de verkoper wordt verboden om klanten te bedienen die aan hem zijn overgedragen, en dat hij zijn financiële belang in een werknemer, die ook voor de koper werkt, staakt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verkoper het non-concurrentiebeding heeft geschonden door klanten te blijven bedienen die aan de koper zijn overgedragen. De rechter heeft de vordering van de koper om de verkoper te verbieden om deze klanten te bedienen toegewezen, met een dwangsom van € 10.000,- per dag voor elke dag dat de verkoper in gebreke blijft. Daarnaast is de verkoper verplicht om binnen twee dagen na betekening van het vonnis een financieel overzicht te verstrekken van de omzet en winst die bij de overgedragen klanten is gegenereerd.

De rechter heeft echter ook enkele vorderingen van de koper afgewezen, waaronder het verbod op contact met andere overgedragen klanten en de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding. De rechter oordeelde dat de koper onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de verkoper onrechtmatig handelde door contact te onderhouden met deze klanten. De proceskosten zijn voor rekening van de verkoper, die grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/409798 / KG ZA 22-325
Vonnis in kort geding van 16 december 2022
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. F.N. Jorritsma te Haarlem,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Berkhout te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 11 oktober 2022, waarmee de zaak is verwezen naar deze rechtbank in de stand waarin deze zich op dat moment bevond,
  • de nadien door [eisende partij] overgelegde producties 21 tot en met 26,
  • de mondelinge behandeling op 7 november 2022,
  • de pleitnota van [eisende partij] .
1.2.
Na de mondelinge behandeling is de zaak twee weken aangehouden. Daarna is om vonnis verzocht.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] is vrachtwagenchauffeur.
2.2.
[gedaagde partij] heeft vanaf 1 januari 2009 als eenmanszaak onder de handelsnaam
“ [handelsnaam] ” een transportonderneming gedreven (hierna: ‘ [handelsnaam] ”).
Daarnaast is [gedaagde partij] sinds 31 oktober 2018 enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: “ [bedrijfsnaam 1] ”). [bedrijfsnaam 1] drijft eveneens een transportonderneming.
2.3.
Op 28 juni 2021 hebben [eisende partij] en [gedaagde partij] een koopovereenkomst met elkaar gesloten (hierna: “de koopovereenkomst”). Op grond van de koopovereenkomst heeft [gedaagde partij] per 1 juli 2021 (hierna: “de overnamedatum”) activa van zijn eenmanszaak [handelsnaam] aan [eisende partij] verkocht. Tot deze activa behoren onder meer de handelsnaam, de klantenportefeuille, enkele transportmiddelen en (arbeidsovereenkomsten met) twee personeelsleden. De koopsom bedroeg in totaal € 226.639,-. Voor de voldoening van de koopsom zijn partijen een geldlening overeengekomen. [eisende partij] heeft tot zekerheid voor betaling van de koopprijs en van nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst van geldlening pandrechten aan [gedaagde partij] verstrekt op de activa en debiteuren van de door hem gekochte onderneming.
2.4.
Aan de koopovereenkomst is een bijlage gehecht, getiteld “Bijlage 2: beschrijving Klantenportefeuille [handelsnaam] ”. Op deze bijlage staan de klanten die [gedaagde partij] aan [eisende partij] heeft overgedragen. De bijlage luidt, voor zover relevant:
“(…)Klantnaam
[bedrijf 1]
[bedrijf 2]
[bedrijf 3]
[bedrijf 4]
[bedrijf 5] (…)”
2.5.
In artikel 6 onder b van de koopovereenkomst staat een earn out-regeling (hierna: “de earn out-regeling”) gebaseerd op de over te nemen klantenportefeuille. De earn out-regeling komt erop neer dat [eisende partij] gedurende vierentwintig maanden na de overnamedatum aan [gedaagde partij] een bedrag zal voldoen ter hoogte van 5% van alle gefactureerde omzet van [handelsnaam] per jaar. Verder staat in de earn-outregeling dat [gedaagde partij] in deze periode ook nieuwe klanten zal aantrekken ten behoeve van [eisende partij] .
2.6.
In artikel 7 van de koopovereenkomst staat dat [gedaagde partij] een aantal garanties aan [eisende partij] verstrekt. Deze garanties houden onder meer in dat de onderneming “op de gebruikelijke en normale wijze is uitgeoefend” en dat er geen sprake is van juridische procedures of arbeidsgeschillen.
2.7.
In artikel 8 van de koopovereenkomst staat een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding. Dit artikel luidt, voor zover relevant:
“(…) 8.1 Koper is ermee bekend dat Verkoper middels zijn vennootschap [bedrijfsnaam 1] B.V. voornoemd, in de Sector Transport & Logistiek actief is. Verkoper verplicht zich voor de periode van drie jaar na vandaag te onthouden, direct of indirect, financieel of anderszins, van iedere activiteit die op enigerlei wijze zou kunnen concurreren met de thans aan Koper overgedragen Onderneming.
8.2
Verkoper verplicht zich voorts tot volledige geheimhouding van alle kennis en (ondernemings)gegevens met betrekking tot de overgedragen Onderneming en de daaraan dienstbare en eveneens overgenomen goederen en rechtsverhoudingen. (…)”
Verder staat in lid 3 van dit artikel dat [gedaagde partij] bij overtreding een contractuele boete verbeurt van € 250,- onverminderd het recht van [eisende partij] om volledige schadevergoeding te vorderen.
2.8.
Tot de overnamedatum was de heer [betrokkene 1] (hierna: “ [betrokkene 1] ”) als vrachtwagenchauffeur in loondienst bij [handelsnaam] . Het dienstverband van [betrokkene 1] heeft geen deel uitgemaakt van de koopovereenkomst. Na de overnamedatum is [betrokkene 1] eerst als vrachtwagenchauffeur in loondienst gegaan bij [bedrijfsnaam 1] . [betrokkene 1] heeft toen als werknemer van [bedrijfsnaam 1] transportwerkzaamheden verricht voor [eisende partij] ten behoeve van de aan [eisende partij] overgedragen klanten [bedrijf 2] en [bedrijf 1] . Deze transportwerkzaamheden waren door [eisende partij] opgedragen aan [bedrijfsnaam 1] . In augustus 2021 is [betrokkene 1] als zelfstandig vrachtwagenchauffeur begonnen. [betrokkene 1] heeft met dat doel een vrachtwagen van [gedaagde partij] gekocht. [betrokkene 1] is met [gedaagde partij] overeengekomen dat hij de koopsom voor de vrachtwagen bij wijze van geldlening aan [gedaagde partij] verschuldigd blijft.
2.9.
In het voorjaar van 2022 is tussen partijen een verschil van inzicht ontstaan. Dit hield verband met het feit dat [eisende partij] op dat moment niet aan zijn financiële verplichtingen aan [gedaagde partij] kon voldoen. Partijen zijn daarop met elkaar in gesprek gegaan, maar dit heeft niet overeenstemming geleid.
2.10.
De advocaat van [eisende partij] heeft [gedaagde partij] per brief van 28 juli 2022 gesommeerd om zich te houden aan de koopovereenkomst. Daaraan heeft [eisende partij] onder meer ten grondslag gelegd dat:
[gedaagde partij] overgedragen klanten bleef bedienen;
[gedaagde partij] een financieel belang zou hebben genomen in een met [eisende partij] concurrerende onderneming;
er sprake was van een arbeidsconflict met een aan [eisende partij] overgedragen werknemer.
2.11.
De gemachtigde van [gedaagde partij] heeft daarop gereageerd per brief van 4 augustus 2022. In deze brief staat dat volgens [gedaagde partij] geen sprake is van een schending van de koopovereenkomst. Ter onderbouwing heeft [gedaagde partij] onder meer aangevoerd dat de eenmanszaak [handelsnaam] groot transport verricht, terwijl de besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] klein transport verzorgt. [gedaagde partij] heeft in de brief aangevoerd dat enkel de activiteiten van de eenmanszaak aan [eisende partij] zijn overgedragen. Volgens [gedaagde partij] staat de koopovereenkomst er niet aan in de weg dat hij klein transport blijft verrichten voor de klanten vermeld op bijlage 2 van de koopovereenkomst.
2.12.
Partijen hebben vervolgens via hun advocaten met elkaar gecorrespondeerd en gesproken, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde partij] verbiedt om, direct dan wel indirect, transporten te verzorgen voor de aan [eisende partij] overgedragen klanten van de Klantenportefeuille, waaronder de gehele klant [bedrijf 5] voor alle transporten, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag dat [gedaagde partij] doorgaat met het verzorgen van transporten voor de overgedragen klanten, waaronder de gehele klant [bedrijf 5] voor alle transporten;
[gedaagde partij] verbiedt om, direct dan wel indirect, transporten te verzorgen voor [bedrijf 6] , onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dat [gedaagde partij] doorgaat met het verzorgen van transporten voor [bedrijf 6] ;
[gedaagde partij] verbiedt om contacten met de overgedragen klanten, waaronder de gehele klant [bedrijf 5] voor alle transporten, en [bedrijf 6] te onderhouden en de facturatie voor deze klanten te verzorgen, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag dat [gedaagde partij] doorgaat met het onderhouden van de contacten en het regelen van de facturatie voor de klanten van de Klantenportefeuille, waaronder de gehele klant [bedrijf 5] voor alle transporten, en [bedrijf 6] ;
[gedaagde partij] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van het kort geding vonnis ervoor te zorgen dat [betrokkene 1] enkel als eigen rijder voor, en in opdracht van, [eisende partij] transporten verricht voor de klanten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waarbij het contact en de facturatie met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] enkel door [eisende partij] wordt verzorgd, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat [gedaagde partij] dit nalaat;
[gedaagde partij] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van het kort geding vonnis zijn financiële belang in [betrokkene 1] te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat [gedaagde partij] dit belang aanhoudt;
[gedaagde partij] veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 150.000,- als voorschot op de door [eisende partij] geleden schade, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen voorschotbedrag;
[gedaagde partij] veroordeelt tot betaling aan [eisende partij] van een bedrag van € 100.000,- als voorschot op de door [gedaagde partij] verbeurde boetes, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen voorschotbedrag aan verbeurde boetes;
[gedaagde partij] verbiedt zich nog langer negatief over [eisende partij] en de financiële situatie van de onderneming van [eisende partij] uit te laten tegenover derden, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat [gedaagde partij] dit nalaat,
[gedaagde partij] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een (financieel) overzicht met onderliggende bewijsstukken, zoals opdrachten, facturen en bankafschriften te verstrekken waaruit alle door [gedaagde partij] , althans [bedrijfsnaam 1] , bij de overgedragen klanten van de Klantenportefeuille, waaronder de gehele klant [bedrijf 5] voor alle transporten, en [bedrijf 6] gegenereerde omzet en winst kenbaar is, inclusief de omzet en winst die bij die klanten is gegenereerd door bedrijven waarin door [gedaagde partij] is of wordt geparticipeerd dan wel [gedaagde partij] anderszins betrokken is of is geweest, betreffende de periode 1 juli 2021 tot en met de dag van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, per dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke is;
[gedaagde partij] veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,- een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eisende partij] het volgende. [gedaagde partij] komt de verbintenissen uit de koopovereenkomst niet deugdelijk na. [gedaagde partij] heeft het non-concurrentiebeding geschonden en doet dit nog steeds door direct dan wel indirect transporten voor de overgedragen klanten en [bedrijf 6] uit te voeren. [eisende partij] lijdt daardoor schade. Voor deze schade is [gedaagde partij] aansprakelijk. [eisende partij] heeft er spoedeisend belang bij dat [gedaagde partij] de verbintenissen uit de koopovereenkomst alsnog deugdelijk nakomt en dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes en verschuldigde schadevergoeding. [eisende partij] heeft spoedeisend belang bij afschrift van delen van de administratie van [gedaagde partij] .
3.3.
[gedaagde partij] voert als volgt verweer. Van een schending van de verbintenissen uit de koopovereenkomst is geen sprake. Indien en voor zover wel sprake is van een schending, dan heeft [eisende partij] nauwelijks schade geleden en is van verbeurde boetes vrijwel geen sprake. Voor het verstrekken van de administratie ontbreekt een grondslag. [gedaagde partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij] , althans tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eisende partij] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding heeft [eisende partij] diverse vorderingen tegen [gedaagde partij] ingesteld. Deze vorderingen zullen hierna achtereenvolgend worden beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat [eisende partij] voor toewijzing van zijn vorderingen voldoende aannemelijk moet maken dat een rechter na het voeren van een bodemprocedure tot toewijzing van zijn vorderingen kan overgaan. Voor nadere bewijslevering is daarbij geen plaats. Daarvoor zijn partijen aangewezen op de bodemprocedure. Dit vonnis betreft dus enkel een voorlopig oordeel.
verbod op bedienen overgedragen klanten
4.2.
[eisende partij] heeft gevorderd dat het [gedaagde partij] wordt verboden om klanten te bedienen die aan hem zijn overgedragen, op straffe van een dwangsom. Daaraan heeft [eisende partij] ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] de het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst moet nakomen. In bijlage 2 van de koopovereenkomst staan de klanten opgesomd die aan hem zijn overgedragen, aldus [eisende partij] . [gedaagde partij] blijft deze klanten bedienen, nog steeds aldus [eisende partij] , en daarmee handelt [gedaagde partij] in strijd met de verbintenissen uit de koopovereenkomst, in het bijzonder het non-concurrentiebeding.
4.3.
[gedaagde partij] heeft weersproken dat hij het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst schendt. Ter onderbouwing heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat de koopovereenkomst er niet aan in de weg staat dat hij klein transport blijft verrichten, ook voor de klanten die hij aan [eisende partij] heeft overgedragen. Het was partijen volgens [gedaagde partij] bij het sluiten van de koopovereenkomst bekend dat [gedaagde partij] zowel een eenmanszaak dreef, namelijk [handelsnaam] , als een besloten vennootschap, [bedrijfsnaam 1] . [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat hij enkel de activa van de eenmanszaak aan [eisende partij] heeft overgedragen. [handelsnaam] hield zich bezig met groot transport en dat is aan [eisende partij] overgedragen, nog steeds aldus [gedaagde partij] , terwijl [bedrijfsnaam 1] zich bezighoudt met klein transport. Dat maakt dat het [gedaagde partij] vrijstaat om met [bedrijfsnaam 1] klein transport te verrichten, ook voor de klanten die vermeld staan op bijlage 2 van de koopovereenkomst, zoals [bedrijf 5] . Daarbij heeft [gedaagde partij] ook gewezen op de bewoordingen van het non-concurrentiebeding uit artikel 8.1 van de koopovereenkomst. Daarin staat met zoveel woorden dat [eisende partij] ermee bekend was dat [gedaagde partij] met zijn besloten vennootschap [bedrijfsnaam 1] actief was in de transport- en logistieksector. Volgens [gedaagde partij] volgt daaruit dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] door zou gaan met [bedrijfsnaam 1] en [eisende partij] met [handelsnaam] .
4.4.
Partijen verschillen aldus over de uitleg van bepalingen uit de overeenkomst. Daarbij komt het aan op hetgeen zij over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Geoordeeld wordt dat in dit kort geding aannemelijk is geworden dat [eisende partij] er redelijkerwijs vanuit heeft mogen gaan dat [gedaagde partij] in het geheel geen transporten meer zou verrichten voor de overgedragen klanten. Daarbij is in het onderhavige geval de tekst van de overeenkomst belangrijk. Nergens in de koopovereenkomst staat namelijk dat [gedaagde partij] klein transport mag blijven verrichten voor de klanten die hij aan [eisende partij] heeft overgedragen. Anders dan [gedaagde partij] heeft betoogd, valt dit ook niet op voorhand af te leiden uit de eerste volzin van artikel 8.1 van de koopovereenkomst. Daarin staat enkel dat [eisende partij] ermee bekend is dat [gedaagde partij] in de transport- en logistieksector actief is met [bedrijfsnaam 1] . Evenmin staat in de koopovereenkomst gedefinieerd wat dan precies onder “groot transport” en “klein transport” moet worden verstaan, zodat ook daarom aannemelijk is dat er geen onderscheid werd gemaakt. Verder wordt meegewogen dat [gedaagde partij] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst een informatiedocument aan [eisende partij] heeft verstrekt (productie 19 bij dagvaarding). Nergens in dit informatiedocument staat het voorbehoud dat de [gedaagde partij] klein transport blijft verrichten voor de over te dragen klanten. Indien het partijen voor ogen had gestaan dat [gedaagde partij] ook na de overdracht klein transport mag blijven verrichten voor de overgedragen klanten, dan had het voor de hand gelegen om dat met zoveel woorden in dat informatiedocument dan wel in de koopovereenkomst op te nemen. Daarbij wordt ook meegewogen dat [gedaagde partij] zich bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft laten bijstaan door een professioneel adviseur op het gebied van fusies en overnames. De koopovereenkomst, een document van achttien pagina’s met diverse bijlages, is ook door die adviseur opgesteld. [gedaagde partij] wordt verder niet gevolgd in zijn betoog dat het onderscheid “groot transport versus klein transport” zo voor de hand ligt dat partijen geen noodzaak zagen om dat in de koopovereenkomst op te nemen. [eisende partij] heeft die uitleg immers gemotiveerd weersproken, en er zijn geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van dit standpunt van [gedaagde partij] zonder meer volgt.
4.5.
Met betrekking tot de klant [bedrijf 5] heeft [gedaagde partij] als productie 1 nog een verklaring van een medewerker overgelegd. Volgens [gedaagde partij] blijkt uit deze verklaring dat het voor partijen duidelijk was dat hij klein transport mocht blijven verrichten voor [bedrijf 5] . Hierin wordt [gedaagde partij] ook niet gevolgd. In de verklaring staat namelijk hoe de medewerker van [bedrijf 5] een en ander ziet en beleeft, maar dat zegt weinig over wat partijen redelijkerwijs bij het sluiten van de koopovereenkomst van
elkaar(en dus niet van [bedrijf 5] ) mochten verwachten. Dit doet derhalve niet af aan de hiervoor gegeven uitleg.
Door de klant [bedrijf 5] te blijven bedienen, heeft [gedaagde partij] het non-concurrentiebeding, zoals hiervoor uitgelegd, overtreden. Het door [eisende partij] gevorderde verbod om de klant [bedrijf 5] te blijven bedienen zal dus worden toegewezen zoals in het dictum omschreven en op straffe van de daarin genoemde dwangsom.
4.6.
Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde partij] het non-concurrentiebeding ook overtreden als het gaat om andere overgedragen klanten. Hierin kan hij echter niet zonder meer worden gevolgd. Met betrekking tot de klant [bedrijf 3] heeft [gedaagde partij] als verweer aangevoerd dat hij na de overnamedatum slechts één rit voor deze klant heeft verzorgd. Volgens [gedaagde partij] was [eisende partij] met deze rit akkoord. [eisende partij] heeft dat weersproken. Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde partij] veel meer ritten voor [bedrijf 3] verzorgd, hetgeen [eisende partij] stelt te hebben vernomen van een chauffeur. Geoordeeld wordt dat [eisende partij] zijn stelling in dit kort geding echter niet voldoende aannemelijk gemaakt. Op dit punt is nadere bewijslevering nodig, maar daarvoor is in kort geding geen plaats. Het door [eisende partij] gevorderde verbod zal dus worden afgewezen voor zover dit betrekking heeft op klant [bedrijf 3] .
4.7.
Verder verschillen partijen van mening over de klant [bedrijf 4] . [gedaagde partij] heeft daarover aangevoerd dat hij gedurende het aardappelseizoen van 2021 aardappeltransporten voor deze klant heeft verzorgd. Volgens [gedaagde partij] was [eisende partij] van deze transporten op de hoogte en heeft hij daarmee ingestemd. [eisende partij] beschikte niet over de vereiste expertise en had geen speciale oplegger tot zijn beschikking, aldus [gedaagde partij] . [eisende partij] heeft dat weersproken en heeft aangevoerd dat hij nimmer ermee heeft ingestemd dat [gedaagde partij] deze transporten zou verrichten. Geoordeeld wordt dat [eisende partij] ook met betrekking tot deze klant zijn stelling niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voor nadere bewijslevering is in kort geding echter geen plaats. Daarvoor zijn partijen aangewezen op de bodemprocedure. Het door [eisende partij] gevorderde verbod zal dus worden afgewezen voor zover dit betrekking heeft op de klant [bedrijf 4] .
4.8.
Het door [eisende partij] gevorderde verbod zal ook worden afgewezen voor zover dat betrekking heeft op de klanten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Of [gedaagde partij] thans het non-concurrentiebeding schendt doordat [betrokkene 1] transportwerkzaamheden voor die klanten verricht, is zonder nadere bewijslevering onvoldoende aannemelijk geworden, waarover meer onder rechtsoverweging 4.12 en verder.
klant [bedrijf 6]
4.9.
De vorderingen van [eisende partij] gericht op de klant [bedrijf 6] zullen eveneens worden afgewezen. Ten eerste zijn partijen onvoldoende eenduidig in hun uitleg over hoe deze klant bij [eisende partij] terecht is gekomen. [eisende partij] heeft aangevoerd dat [bedrijf 6] kort na de overnamedatum via het e-mailadres van [handelsnaam] contact met hem heeft gezocht, terwijl [gedaagde partij] stelt dat hij [bedrijf 6] bij [eisende partij] heeft geïntroduceerd. Ten tweede heeft [eisende partij] in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde partij] ten aanzien van [bedrijf 6] het non-concurrentiebeding schendt. [eisende partij] heeft daarover aangevoerd dat de zoon van [gedaagde partij] , ten koste van [handelsnaam] , transportwerkzaamheden zou verrichten ten behoeve van [bedrijf 6] . [gedaagde partij] heeft weersproken dat hij daar iets mee te maken heeft. Hoewel het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst [gedaagde partij] ook verbiedt om
indirectte concurreren met [handelsnaam] , zal [eisende partij] in een bodemprocedure moeten aantonen dat [gedaagde partij] op zijn minst enige vorm van invloed heeft gehad op het feit dat de zoon van [gedaagde partij] transportwerk voor [bedrijf 6] verricht. Dat laatste heeft [eisende partij] in dit kort geding niet aannemelijk gemaakt.
contactverbod
4.10.
Verder vordert [eisende partij] dat het [gedaagde partij] wordt verboden om contact te onderhouden met de overgedragen klanten. Deze vordering zal worden afgewezen. De koopovereenkomst biedt daarvoor geen grondslag aangezien daarin geen verbod is opgenomen voor [gedaagde partij] om contact te onderhouden met de overgedragen klanten. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. Evenmin heeft [eisende partij] voldoende onderbouwd dat [gedaagde partij] onrechtmatig handelt door contact te onderhouden met de overgedragen klanten. Daarbij weegt ook mee dat een contactverbod, ook in een zakelijk geschil, in feite een beperking oplevert op een ieders grondrecht om zich vrij in de samenleving te bewegen. Om een dergelijk verbod uit te spreken moet sprake zijn van zwaarwegende gronden die dat rechtvaardigen. [eisende partij] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is.
4.11.
[eisende partij] heeft meer in het bijzonder nog gevorderd dat het [gedaagde partij] wordt verboden om de facturatie te verzorgen voor de overgedragen klanten. Deze vordering zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Uit de e-mails die [eisende partij] heeft overgelegd als productie 20 volgt namelijk al dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde partij] met de facturatie zou stoppen en niet is gesteld dat [gedaagde partij] na deze afspraak alsnog enige facturatie voor de overgedragen klanten heeft verzorgd.
vorderingen inzake [betrokkene 1]
4.12.
[eisende partij] heeft een tweetal vorderingen ingesteld met betrekking tot [betrokkene 1] . Ten eerste heeft [eisende partij] gevorderd dat [gedaagde partij] ervoor moet zorgen dat [betrokkene 1] voortaan uitsluitend in opdracht van [eisende partij] transportwerkzaamheden verricht voor de klanten [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Ten tweede heeft [eisende partij] gevorderd dat [gedaagde partij] zijn financiële belang in [betrokkene 1] staakt en gestaakt houdt. Ter onderbouwing heeft [eisende partij] aangevoerd dat [gedaagde partij] in strijd handelt met het non-concurrentiebeding uit de koopovereenkomst. Volgens [eisende partij] verricht [betrokkene 1] sinds december 2021 transportwerkzaamheden rechtstreeks in opdracht van [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , terwijl dit klanten zijn die [gedaagde partij] aan hem heeft overgedragen. [eisende partij] heeft aangevoerd dat [gedaagde partij] dit mogelijk maakt doordat hij [betrokkene 1] een vrachtwagen heeft verkocht en hem de koopsom daarvoor heeft geleend. Volgens [eisende partij] is dit [gedaagde partij] niet toegestaan op grond van het non-concurrentiebeding. Daarin staat namelijk dat [gedaagde partij] zich moet onthouden van concurrerende activiteiten, ook indirect of in financiële zin, aldus [eisende partij] .
4.13.
[gedaagde partij] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eisende partij] . Ter onderbouwing heeft [gedaagde partij] aangevoerd dat hij enkel een vrachtwagen en een lening aan [betrokkene 1] heeft verstrekt zodat [betrokkene 1] als zelfstandig vrachtwagenchauffeur in opdracht van [eisende partij] transportwerkzaamheden kon gaan verrichten voor de klanten [bedrijf 2] en [bedrijf 1] . Volgens [gedaagde partij] hebben [eisende partij] en [betrokkene 1] na enkele maanden onenigheid gekregen, waarna [betrokkene 1] deze klanten zelf is gaan bedienen. [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat hij buiten dit geschil staat. Volgens [gedaagde partij] heeft [eisende partij] met [betrokkene 1] afgesproken dat hij tenminste één jaar voor [eisende partij] zou blijven rijden, maar heeft [eisende partij] verzuimd om deze afspraak op schrift te stellen. Volgens [gedaagde partij] valt hem dit niet toe te rekenen.
4.14.
In reactie daarop heeft [eisende partij] aangevoerd dat niet hij, maar juist [gedaagde partij] met [betrokkene 1] zou hebben afgesproken dat [betrokkene 1] minstens een jaar voor [eisende partij] zou blijven rijden.
4.15.
Geoordeeld wordt dat de vorderingen van [eisende partij] gericht op [betrokkene 1] zullen worden afgewezen. Weliswaar verdient het niet de schoonheidsprijs dat [betrokkene 1] op dit moment, buiten [eisende partij] om, transportwerkzaamheden verricht voor klanten die aan [eisende partij] zijn overgedragen, terwijl [gedaagde partij] eerder aan [betrokkene 1] een vrachtwagen en een geldlening heeft verstrekt. Maar [eisende partij] heeft in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde partij] bij het verstrekken van de vrachtwagen en geldlening aan [betrokkene 1] het non-concurrentiebeding heeft overtreden dan wel onrechtmatig – met kwalijke intenties – heeft gehandeld. [eisende partij] heeft immers niet weersproken dat [gedaagde partij] de vrachtwagen en de geldlening aanvankelijk aan [betrokkene 1] ter beschikking heeft gesteld zodat [betrokkene 1] in opdracht van [eisende partij] voor de klanten [bedrijf 2] en [bedrijf 1] kon gaan rijden. Weliswaar is de situatie nu anders – [eisende partij] en [gedaagde partij] zijn immers met elkaar in conflict geraakt en [betrokkene 1] beconcurreert [eisende partij] – maar zonder nadere toelichting
– die ontbreekt – is niet duidelijk hoe dit een overtreding van het non-concurrentiebeding oplevert. Ook is thans niet vast te stellen of [gedaagde partij] hierin kwalijke intenties heeft. Dat zal in een bodemprocedure moeten blijken. Daar kan immers nadere bewijslevering plaatsvinden, bijvoorbeeld door het doen horen van [betrokkene 1] als getuige, waarna zal moeten blijken of, en in hoeverre [gedaagde partij] op dit punt een verwijt treft.
voorschot op schadevergoeding en contractuele boetes
4.16.
[eisende partij] heeft gevorderd dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding en contractuele boetes. Deze vordering zal worden afgewezen. Deze vordering van [eisende partij] is namelijk een geldvordering. Op grond van de jurisprudentie is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. Hoewel in dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde partij] in strijd met de koopovereenkomst de klant [bedrijf 5] is blijven bedienen, is onvoldoende duidelijk geworden hoeveel schadevergoeding en contractuele boetes hij op die grond aan [eisende partij] verschuldigd zal zijn. Stukken die daarvoor nodig zijn, ontbreken nog (zoals ook hierna aan de orde zal komen). Dit zal vervolgens in een bodemprocedure moeten worden vastgesteld. Voor toewijzing van een voorschot is nu geen plaats, gelet op de stelling van [eisende partij] dat zijn onderneming minder goed loopt dan gehoopt. Bij toewijzing van de geldvordering van [eisende partij] loopt [gedaagde partij] het risico dat [eisende partij] , indien [eisende partij] nadien in het ongelijk wordt gesteld, de geldvordering niet meer kan terugbetalen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
verbod op doen van negatieve uitlatingen
4.17.
Verder heeft [eisende partij] gevorderd dat het [gedaagde partij] wordt verboden om negatieve uitlatingen over hem te doen. Ter onderbouwing heeft [eisende partij] aangevoerd dat [gedaagde partij] onrechtmatig handelt. [eisende partij] heeft daarbij twee verklaringen overgelegd (producties 24 en 25) van de heer [getuige 1] en de heer [getuige 2] . Uit die verklaringen volgt, aldus [eisende partij] , dat [gedaagde partij] negatieve uitlatingen over hem doet.
4.18.
[gedaagde partij] heeft weersproken dat hij onrechtmatig handelt. Volgens [gedaagde partij] blijkt dit ook niet uit de verklaringen die [eisende partij] heeft overgelegd.
4.19.
Bij de beoordeling van deze vordering dient een afweging plaats te vinden tussen twee grondrechten, namelijk enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde partij] en anderzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer – dat ook het recht op bescherming tegen reputatieschade omvat – van [eisende partij] . Daarbij komt volgens de jurisprudentie geen voorrang toe aan een van beide rechten, in die zin dat één van de grondrechten zwaarder weegt dan de ander.
4.20.
Geoordeeld wordt dat deze vordering van [eisende partij] zal worden afgewezen. In de verklaringen die [eisende partij] heeft overgelegd staat onder meer dat [gedaagde partij] zou hebben gezegd dat de onderneming van [eisende partij] “nagenoeg bankroet” is en “dat het niet goed zou komen”. Ook staat er dat [gedaagde partij] zou hebben gezegd dat “auto’s stil staan” en dat er sprake zou zijn van “een uitspraak van een rechter met mogelijk jouw faillissement tot gevolg”. Nog daargelaten dat [gedaagde partij] heeft weersproken dat hij deze uitlatingen gedaan heeft – waardoor nadere bewijslevering nodig is, waarvoor in kort geding geen plaats is – valt niet op voorhand in te zien hoe deze uitlatingen onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig zijn. Daarbij wordt ook meegewogen dat [eisende partij] zelf heeft aangevoerd dat de door hem gekochte onderneming minder goed loopt dan hij had gehoopt. Bovendien gaat het om (slechts) twee verklaringen van derden, die in feite neerkomen op “van horen zeggen”.
Dat [gedaagde partij] op onrechtmatige wijze onjuistheden over hem verkondigt, heeft [eisende partij] dus onvoldoende aannemelijk gemaakt. Indien en voor zover [gedaagde partij] de door [eisende partij] gestelde uitlatingen daadwerkelijk gedaan heeft, dan is dat misschien niet netjes, maar voor een verbod op het doen van uitlatingen geldt een strenge toets. [eisende partij] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dan aan die toets is voldaan.
vordering tot verstrekken stukken
4.21.
Tot slot heeft [eisende partij] gevorderd dat [gedaagde partij] hem een afschrift verstrekt van zijn administratie. Ter onderbouwing heeft [eisende partij] aangevoerd dat de omvang van zijn schade volgt uit de administratie van [gedaagde partij] . Daaruit moet volgens [eisende partij] blijken om hoeveel gemiste ritten en gemiste winst het gaat.
4.22.
De wet schrijft voor dat [eisende partij] voor toewijzing van deze vordering voldoende aannemelijk moet maken dat hij daarbij een rechtmatig belang heeft en dat de door hem gevorderde stukken betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij hij partij is. Verder moeten de stukken waarvan [eisende partij] afschrift vordert voldoende bepaalbaar zijn en moet [gedaagde partij] deze stukken tot zijn beschikking of onder zijn berusting hebben. Voor wat betreft de klant [bedrijf 5] zal de vordering van [eisende partij] worden toegewezen omdat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde partij] deze klant in strijd met de bepalingen uit de koopovereenkomst is blijven bedienen. De hoogte van de schadevergoeding en de contractuele boetes kunnen op basis van die administratie worden vastgesteld. Daarmee is het rechtmatig belang van [eisende partij] bij het door hem gevorderde gegeven. Dat [gedaagde partij] geen administratie onder zich heeft is niet gebleken. De vordering zal dus worden toegewezen voor zover die betrekking heeft op de klant [bedrijf 5] zoals in het dictum omschreven. Voor het overige deel zal de vordering worden afgewezen omdat [eisende partij] daarbij, gelet op het voorgaande, geen belang heeft.
proceskosten
4.23.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,03
- griffierecht 2.277,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 3.418,03

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde partij] om, direct dan wel indirect, transporten te verzorgen voor de aan [eisende partij] overgedragen klant [bedrijf 5] , zoals weergegeven in de koopovereenkomst onder
“Bijlage 2: beschrijving Klantenportefeuille [handelsnaam] ” (rechtsoverweging 2.4) voor alle transporten, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), voor elke dag dat [gedaagde partij] doorgaat met het verzorgen van transporten voor [bedrijf 5] , zulks tot een maximum van € 250.000,- (zegge: tweehonderd en vijftigduizend euro),
5.2.
gebiedt [gedaagde partij] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een (financieel) overzicht met onderliggende bewijsstukken, zoals opdrachten, facturen en bankafschriften te verstrekken waaruit alle door [gedaagde partij] , althans [bedrijfsnaam 1] , bij de klant [bedrijf 5] gegenereerde omzet en winst kenbaar is, inclusief de omzet en winst die bij die klant is gegenereerd door bedrijven waarin door [gedaagde partij] is of wordt geparticipeerd dan wel [gedaagde partij] anderszins betrokken is of is geweest, betreffende de periode 1 juli 2021 tot en met de datum van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), per dag dat [gedaagde partij] hiermee in gebreke is, zulks tot een maximum van € 250.000,- (zegge: tweehonderd en vijftigduizend euro),
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 3.418,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2022.