ECLI:NL:RBGEL:2022:6922

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
05/262919-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van schennis van de eerbaarheid, belediging en feitelijke aanranding door een militair op marinebasis Parera, Curaçao

Op 12 december 2022 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder schennis van de eerbaarheid, belediging en feitelijke aanranding. De feiten vonden plaats in de nacht van 1 op 2 februari 2021 op marinebasis Parera op Curaçao. De verdachte, een militair, heeft zich schuldig gemaakt aan het ontbloten van zijn geslachtsdeel in het bijzijn van een andere militair, alsook aan beledigende uitlatingen richting twee vrouwelijke collega’s. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte zich herhaaldelijk ongepast heeft gedragen, wat leidde tot een taakstraf van 100 uur. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, heeft een vordering tot smartengeld ingediend, die is toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De militaire kamer heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in het materiële deel van de vordering, omdat dit een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte als lid van de krijgsmacht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/262919-21
Datum uitspraak : 12 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1994] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. S. Kriekaard, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), op een niet-openbare plaats, te weten marinebasis Parera, de eerbaarheid heeft geschonden door aldaar zijn geslachtsdeel te ontbloten, terwijl een ander, te weten [slachtoffer 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was;
2.
hij in of omstreeks de nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk en in haar aanwezigheid een persoon, te weten [slachtoffer 1] , mondeling heeft beledigd door, hoorbaar voor die [slachtoffer 1] , te roepen/zeggen “Ik ga haar palen, ik ga haar daar op de grond palen”, althans woorden van gelijke, beledigende aard en/of strekking en daarbij naar die [slachtoffer 1] te wijzen;
3.
hij in of omstreeks de nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk en in haar aanwezigheid een persoon, te weten [slachtoffer 2] , mondeling heeft beledigd door tegen die [slachtoffer 2] te roepen/zeggen “Jij wil neuken. Jij staat hier om geneukt te worden, ik ga jou neuken”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij, als militair, in of omstreeks de nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk, een persoon te weten [slachtoffer 2] , die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand, door die [slachtoffer 2] toen en daar, ondanks haar verbale en non-verbale uitingen van protest/verzet, bij haar polsen vast te pakken en te zeggen “kom, kom , kom, ik wil je”, althans woorden van gelijke aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de militaire kamer. De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 4 vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht ziet namelijk op aanranding met een seksuele lading. De seksuele lading – bestaande uit het zeggen van ‘ik wil je’ zoals door [slachtoffer 2] naar voren is gebracht –blijkt niet uit andere bewijsmiddelen en aangeefster kan niet plaatsen wanneer dit is gezegd.
Beoordeling door de militaire kamer
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 31-41;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 61-69;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2022.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 31-41;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 61-69;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 86-93;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2022.
Feit 3
Verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 2] heeft beledigd. De militaire kamer neemt het volgende in aanmerking.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 doorbracht op marinebasis Parera op Curaçao en dat buiten de sporthal, waar de militairen sliepen, nog wat werd gedronken door haar en een aantal collega’s. Verdachte voegde zich op een gegeven moment bij hen. [2] [slachtoffer 2] heeft over het tenlastegelegde onder meer verklaard dat verdachte later weer naar buiten is gekomen, voor haar is gaan staan en tegen haar op een denigrerende toon geeft gezegd: “I
k ga je neuken”, “
Jij wil mij neuken” en “
Je staat hier om geneukt te worden, jij wil neuken”. Ze voelde zich hierdoor minderwaardig en heeft tegen verdachte gezegd: “
Ik ben geen hoer die hier voor je staat”.
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze hoorde dat tegen verdachte werd gezegd dat hij naar bed moest gaan. Daarna hoorde ze verdachte tegen [slachtoffer 2] zeggen:
“Jij wilt geneukt worden, je staat hier om geneukt te worden, ik ga jou neuken”. Zij hoorde dat [slachtoffer 2] daarop reageerde door te zeggen:
“Ik ben toch geen hoer voor jou?” [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte tegen [slachtoffer 2] hoorde zeggen:
“Je bent een hoer. Ik weet dat je geneukt wil worden.”Getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat hij op dat moment samen met anderen in een kring zat en dat eigenlijk iedereen die in de kring zat gehoord heeft wat verdachte heeft gezegd tegen [slachtoffer 2] . [4]
De militaire kamer stelt het volgende voorop. Een uitlating die in iemands tegenwoordigheid wordt gedaan, moet als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
De militaire kamer stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft de uitlatingen tegen [slachtoffer 2]
(“Ik ga je neuken”, “Je staat hier om geneukt te worden”en
“Jij wil neuken”) gedaan ten overstaan van [slachtoffer 2] en in aanwezigheid van meerdere personen die deze uitlating konden horen. Ook had verdachte zich gedurende de avond al meerdere keren vervelend uitgelaten en de grenzen van de aanwezige vrouwen niet gerespecteerd. De militaire kamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden de door verdachte gebruikte woorden de strekking hadden [slachtoffer 2] in haar goede naam en eer aan te tasten. De militaire kamer acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging.
Feit 4
Verdachte wordt daarnaast verweten dat hij [slachtoffer 2] feitelijk heeft bedreigd met geweld dan wel haar feitelijk heeft aangerand. De militaire kamer neemt het volgende in aanmerking.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft hierover het volgende verklaard:
“Als ik aankom in de gang staat [verdachte] daar. Hij heeft alleen een korte broek aan en geen shirt. Ik hoor [verdachte] tegen mij zeggen: “kom” en hij pakt mijn polsen stevig beet. Hij pakte met zijn beide handen allebei mijn polsen vast. Ik probeer zijn handen van me af te drukken. Ik sta met een been stevig naar achteren om een goede positie aan te nemen zodat ik weg kan. (…) Het enige wat ik zelf nog weet wat hij zei is “kom, kom, kom” en hij trekt aan mijn polsen. Ik zeg dat hij mij los moet laten, dat ik het niet wil. Ik geef hem nog de keus om mee te gaan naar buiten of dat hij echt moet gaan slapen. Maar hij laat mij niet los. Ik zeg nog twee of drie keer dat hij mij echt los moet laten. (…) Ik weet mij op een gegeven moment los te maken.” [5]
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze in de kleedkamer was toen [slachtoffer 2] de gang op ging om een sigaret te roken. [slachtoffer 1] hoorde haar praten in de gang en ze hoorde dat verdachte daar ook was. Zij hoorde dat [slachtoffer 2] meerdere keren verdachtes naam noemde. Ze hoorde [slachtoffer 2] vervolgens zeggen:
“Laat me los, je moet me nu echt loslaten. Ik tel tot drie en dan laat je mij los”. [6]
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 2] en de verklaring van [slachtoffer 1] stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 2] bij haar polsen heeft gepakt en haar ondanks haar verbale protest en non-verbale verzet niet heeft losgelaten. Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, is voor een bewezenverklaring van het strafbaar gestelde feit in artikel 140 Wetboek van Militair Strafrecht niet vereist dat het feitelijk aanranden (het fysiek en gewelddadig of hardhandig aantasten van een andere militair of iemand die anderszins bij de krijgsmacht werkzaam is) in verband staat met een door de dader beoogd seksueel doel. Het verweer van de raadsman wordt dus verworpen.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van [slachtoffer 2] .

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), op een niet-openbare plaats, te weten marinebasis Parera, de eerbaarheid heeft geschonden door aldaar zijn geslachtsdeel te ontbloten, terwijl een ander, te weten [slachtoffer 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was;
2.
hij in
of omstreeksde nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk en in haar aanwezigheid een persoon, te weten [slachtoffer 1] , mondeling heeft beledigd door, hoorbaar voor die [slachtoffer 1] , te
roepen/zeggen “Ik ga haar palen, ik ga haar daar op de grond palen”
, althans woorden van gelijke, beledigende aard en/of strekking en daarbij naar die [slachtoffer 1] te wijzen;
3.
hij in
of omstreeksde nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk en in haar aanwezigheid een persoon, te weten [slachtoffer 2] , mondeling heeft beledigd door tegen die [slachtoffer 2] te
roepen/zeggen “Jij wil neuken. Jij staat hier om geneukt te worden, ik ga jou neuken”
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij, als militair, in
of omstreeksde nacht van 1 februari 2021 op 2 februari 2021 te Parera, op Curaçao (Nederlandse Antillen), opzettelijk, een persoon te weten [slachtoffer 2] , die toen militair was
, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/offeitelijk heeft aangerand, door die [slachtoffer 2] toen en daar, ondanks haar verbale en non-verbale uitingen van protest/verzet, bij haar polsen vast te pakken
en te zeggen “kom, kom , kom, ik wil je”, althans woorden van gelijke aard of strekking.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
ten aanzien van feit 2 en feit 3, telkens:
eenvoudige belediging;
ten aanzien van feit 4:
het als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de grote gevolgen die de feiten hebben gehad voor verdachte, namelijk het verlies van zijn baan en carrière en de daarmee gepaard gaande financiële gevolgen. Hij heeft de militaire kamer primair verzocht te volstaan met de in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht omschreven mogelijkheid om geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf bepleit.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op één avond aan vier verschillende strafbare feiten schuldig gemaakt. Na een forse alcoholinname heeft hij zich behoorlijk laten gaan, waarbij met name zijn vrouwelijke collega’s het moesten ontgelden. Zij hebben die avond uitermate onprettige en angstige momenten beleefd. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van de aangeefsters. Hij heeft hiermee gedrag vertoond dat op geen enkele wijze past bij het ambt van marinier en hij had zich moeten realiseren dat dergelijk gedrag niet toelaatbaar is. De militaire kamer rekent het verdachte zwaar aan dat verdachte nota bene door zijn collega mariniers in bedwang moest worden gehouden om te voorkomen dat verdachte weer de vrouwelijke collega’s op zou zoeken. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de grenzen van aangeefsters en de gedragsregels zoals deze binnen Defensie gelden. Daarnaast schaadt dit gedrag het aanzien van de krijgsmacht in ernstige mate. Dat het voorval veel impact heeft gehad, blijkt onder meer uit de schriftelijke verklaring van mevrouw [slachtoffer 2] . Hieruit volgt dat zij zich na het incident lange tijd onveilig heeft gevoeld, hetgeen ook gevolgen heeft gehad voor de uitoefening van haar werk.
Daarnaast houdt de militaire kamer bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte ten gevolge van deze feiten is ontslagen bij Defensie en dat hij inmiddels doordrongen lijkt te zijn van het feit dat dit gedrag niet door de beugel kan.
Alles afwegende acht de militaire kamer een werkstraf van 100 uur passend en geboden. De militaire kamer heeft hierbij aansluiting gezocht bij opgelegde straffen in vergelijkbare zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding om (een deel van) deze werkstraf voorwaardelijk op te leggen, zoals verzocht door de verdediging.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 17.733,93, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 16.233,93 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot smartengeld kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van het materiële deel niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat dit vanwege de complexiteit een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan smartengeld, ongeacht of de militaire kamer tot vrijspraak van feit 4 komt, gematigd dient te worden.
Overweging van de militaire kamer
Materiële schade
De behandeling van de vordering materiële schade (misgelopen vergoedingen) levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Onvoldoende duidelijk is in hoeverre de benadeelde partij de genoemde vaarten zou hebben gemaakt en wat haar functie zou zijn geweest. Daarom zal de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 3 en 4 schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de belediging en feitelijke aanranding heeft de benadeelde immers geestelijk letsel opgelopen, waardoor zij zich lang onveilig heeft gevoeld en mogelijk zelfs heeft geleid tot of bijgedragen aan het oplopen van PTSS. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00 vaststellen.
Verdachte is vanaf 2 februari 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De militaire kamer ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 36f, 57, 239 en 266 van het Wetboek van Strafrecht;
- 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder de feiten 3 en 4 tot betaling van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 1.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings (voorzitter), mr. J.A.L. Heldens, rechter, en Kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van der Velden, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2022.
Mr. C.E.W. van de Sande is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee en Buitengewoon Agent van de Politie Aruba [verbalisant] , opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer BAVP11/21-000006, gesloten op 1 maart 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 42-43.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 37.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 66.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 43-44.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 36.