ECLI:NL:RBGEL:2022:6887

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
05-220050-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1993, op 5 augustus 2021 in Nijmegen een poging heeft gedaan om een slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte heeft de nek van het slachtoffer vastgegrepen, waardoor deze geen lucht meer kreeg. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte ten tijde van het feit lijdt aan een psychische stoornis, waardoor hij niet strafbaar kan worden gesteld. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en geen maatregel opgelegd, omdat de huidige zorg die aan de verdachte wordt geboden als voldoende en effectief wordt beschouwd.

Daarnaast heeft het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer € 3.000,00 aan smartengeld moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot materiële schade, omdat deze een onevenredige belasting voor het strafproces zou vormen. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het kader van de huidige wetgeving en de omstandigheden van de zaak, waarbij de belangen van het slachtoffer zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-220050-21
Datum uitspraak : 9 december 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1993] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. P-P.F. Tummers, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
25 november 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 augustus 2021 te Nijmegen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
onverhoeds vanachteren zijn arm om de nek/hals/keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (daarbij) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) met zijn arm kracht is blijven uitoefenen op de nek/hals/keel van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 augustus 2021 te Nijmegen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
onverhoeds vanachteren zijn arm om de nek/hals/keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en/of (daarbij) die [slachtoffer] ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) met zijn arm kracht is blijven uitoefenen op de nek/hals/keel van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 augustus 2021 te Nijmegen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door onverhoeds vanachteren zijn arm om de nek/hals/keel van die [slachtoffer] te leggen en/of (daarbij) die [slachtoffer] ten val te brengen en/of (vervolgens) met zijn arm kracht is blijven uitoefenen op de nek/hals/keel van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals primair ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Hiertoe is aangevoerd dat het incident relatief kort heeft geduurd en verdachte de uitlatingen dat iemand dood moest in een bepaalde geestestoestand heeft gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 5 augustus 2021 als voorwacht van de crisisdienst van Pro Persona op huisbezoek was geweest bij verdachte en dat in verband met zijn manische en/of psychotische toestand is besloten dat hij opgenomen moest worden. Verdachte had meerdere malen gezegd dat zij de duivel was. Om vervolgens weer te zeggen dat het niet zo was. Op de parkeerplaats van Pro Persona in Nijmegen liep aangeefster voor verdachte, diens vriendin [getuige 1] , en een vriend, [getuige 2] , uit. Plots lag zij met haar buik op de grond met verdachte bovenop haar. Zijn rechterarm zat heel strak om haar nek/keel. Er zat geen ruimte meer tussen zijn arm en haar nek/keel. Ze kreeg steeds minder lucht en vocht voor haar leven. Toen zij merkte dat de greep van verdachte verslapte, heeft ze zichzelf bevrijd. De vriend van verdachte lag op hem. [2] Volgens aangeefster duurde de wurggreep vijftien tot twintig seconden. [3]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 5 augustus 2021 naar Pro Persona gebeld omdat het nog steeds niet goed ging met verdachte. Mevrouw [slachtoffer] kwam en toen is besloten dat verdachte opgenomen moest worden. Aangekomen bij Pro Persona pakte [slachtoffer] haar spullen en verdachte, zijn vriendin en getuige zijn achter haar aangelopen. Ineens rende verdachte naar [slachtoffer] en hij pakte haar in een nekklem. [slachtoffer] werd door verdachte meegenomen naar voren, terwijl hij haar in die nekklem had. Zij kwam op de grond terecht. Getuige heeft verdachte toen met eenzelfde nekklem vastgepakt en geprobeerd hem van [slachtoffer] af te krijgen. Verdachte verslapte op enig moment waardoor de getuige hem los kon krijgen. Mevrouw [slachtoffer] kon hierdoor wegkomen. [4] Getuige [getuige 2] denkt dat de verwurging tussen de vijfentwintig en veertig seconden heeft geduurd. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats op aangeefster [slachtoffer] is gesprongen en hij haar in een nekklem heeft vastgepakt. Hij hoorde veel geschreeuw en zijn vriend [getuige 2] hing aan zijn nek om hem te laten stoppen. Voor zijn gevoel duurde het voorval ongeveer twintig seconden. [6]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn arm van achteren om de nek/hals/keel van [slachtoffer] heeft gelegd, waarbij hij haar ten val heeft gebracht en hij vervolgens gedurende enige tijd druk op haar nek/hals/keel is blijven uitoefenen. Als gevolg hiervan kreeg [slachtoffer] steeds minder lucht. Deze handelingen hadden, zonder ingrijpen door getuige [getuige 2] , tot de dood van [slachtoffer] kunnen leiden. De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks05 augustus 2021 te Nijmegen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
onverhoeds van achteren zijn arm om de nek/hals/keel van die [slachtoffer] heeft gelegd en
/of (daarbij
)die [slachtoffer] ten val heeft gebracht en
/of (vervolgens
)met zijn arm kracht is blijven uitoefenen op de nek/hals/keel van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is op 13 mei 2022 een Pro Justitia rapport opgemaakt door psychiater drs. K.N. Broek. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een ongespecificeerde bipolaire stemmingsstoornis, waarbij hij een manische episode heeft doorgemaakt, zonder voorafgaande depressieve episode, met stemmingscongruente wanen en een angstige spanning. Verdachte was ten tijde van het feit manisch en psychotisch. Hij was ontremd door zijn manie en angstig door psychotische gedachten over de duivel en de dood. Hij was erg bang voor aangeefster, had gedachten over heksen en de duivel. Hij was met name bang voor het koffertje met medicatie en dacht dat er pillen in zaten waarvan hij dood zou gaan. Omdat het feit direct voortvloeit uit de psychotische waanideeën van verdachte over duivels en de dood, en het ongeremde gedrag vanuit de manie, is het advies om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over, beschouwt verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De overwegingen ten aanzien van maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit rapport van de psychiater en het reclasseringsrapport blijkt dat de huidige zorg die aan verdachte geboden wordt voldoende is om het recidiverisico te beperken. Zij heeft de rechtbank verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging zonder oplegging van een maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Nu verdachte niet strafbaar wordt geacht, en om die reden zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of aan verdachte een maatregel moet worden opgelegd.
Aan het reclasseringsrapport kan worden ontleend dat verdachte van augustus 2021 tot augustus 2022 klinisch opgenomen geweest bij de High & Intensive Care als de Beveiligde Intensive Care van Pro Persona. Tijdens de klinische fase is stapsgewijs toegewerkt naar een terugkeer naar huis middels verloven. Er is een Zorgmachtiging afgegeven die nog actief is tot maart 2023. Gedurende die tijd blijft hij onder ambulante behandeling van Pro Persona en zo nodig kan dat worden verlengd.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat de huidige behandeling die verdachte krijgt, passend en effectief is. Verdachte heeft zich ingezet voor de behandeling tot nu toe en is gemotiveerd voor een verdere behandeling. Om die reden adviseert de deskundige om aan verdachte geen maatregel op te leggen. De behandeling van verdachte kan plaatsvinden binnen de reguliere GGZ en een forensisch kader acht de deskundige niet nodig. Er zijn voldoende beschermende factoren in zijn huidige leven en de risicofactoren zijn onder controle en worden gemonitord.
In het rapport van 4 november 2022 heeft de reclassering zich aangesloten bij dit advies.
De rechtbank neemt dit advies over. Met de deskundige is de rechtbank van oordeel dat de huidige behandeling die verdachte volgt binnen het kader van een door de civiele rechter opgelegde Wvggz-zorgmachtiging adequaat en afdoende is en nadere interventies binnen een forensisch kader niet noodzakelijk zijn. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan verdachte geen maatregel wordt opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de poging tot doodslag een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 27.934,11 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, beide vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat door de civiele rechter in een afzonderlijke procedure reeds een zorgmachtiging is afgegeven niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering, gelet op de inhoudelijke samenhang tussen het strafbare feit en de afgegeven zorgmachtiging.
Inhoudelijk heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schade kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafproces.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij – geheel, dan wel ten dele – niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om uitstel tot vier weken na datum wijzen vonnis, om de verdediging in staat te stellen een adequaat eigen schuld verweer te kunnen voeren.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Overweging van de rechtbank
De ontvankelijkheid van de vordering
Verdachte wordt weliswaar veroordeeld wegens poging doodslag op [slachtoffer] , maar ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem deze daad vanwege een, in het handelen rechtstreeks doorwerkende, floride psychotische episode niet kan worden toegerekend. Hem wordt niet de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd omdat hij reeds psychiatrische behandeling volgt ingevolge een door de civiele rechter opgelegde Wvggz-zorgmachtiging, welke behandeling door de rapporterende psychiater als afdoende en adequaat wordt gezien. Dat roept de vraag op of de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] eigenlijk wel in behandeling kan worden genomen.
Artikel 361 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt namelijk dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk is indien verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of artikel 9a Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt toegepast. Aan deze eisen wordt hier op het eerste gezicht niet voldaan. In HR 23 juni 1998, NJ 1998/860, heeft de Hoge Raad beslist dat, ingevolge artikelen 6:162 en 6:165 Burgerlijk Wetboek (BW) een geestelijke tekortkoming geen beletsel is om de gevolgen van een onrechtmatig handelen aan de dader toe te rekenen. Daaruit heeft hij geconcludeerd dat in de strafzaak de benadeelde partij ook ontvankelijk is indien de dader weliswaar wordt veroordeeld, maar hem geen straf wordt opgelegd en hij in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst dan wel hem de maatregel terbeschikkingstelling wordt opgelegd.
“Dit strookt niet alleen met de tekst van laatstgenoemde bepaling [artikel 361, rb], maar sluit ook aan bij de doelstelling van de … wet, te weten de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Bij een tegengestelde zienswijze zou het slachtoffer dat naar de regels van het burgerlijk recht in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade, gedwongen worden een vordering tot schadevergoeding bij de burgerlijke rechter in te stellen en zich dus niet kunnen voegen in het reeds aanhangige of aanhangig te maken strafproces.”
Tot 1 januari 2020 kon de strafrechter ingevolge artikel 37 Sr de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen aan een verdachte die geheel ontoerekeningsvatbaar was. In een dergelijk geval kon dus ook een schadevordering van de benadeelde partij worden toegewezen (artikel 361 lid 2 Sv) en kon de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd (artikel 36f Sr). Vanaf januari 2020 is deze maatregel geschrapt.
Thans geldt artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz), die het mogelijk maakt dat de strafrechter een zorgmachtiging als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang (hierna gezamenlijk te noemen: zorgmachtiging) oplegt, die kan strekken tot klinische opname. Daarmee is evenwel een lacune ontstaan in de mogelijkheden om schadevergoeding toe te wijzen wanneer niet een straf of maatregel wordt opgelegd maar wel een zorgmachtiging verleend. In het aanhangige wetsvoorstel Reparatiewet forensische zorg wordt beoogd deze lacune op te heffen door in de artikelen 361 lid 2 Sv en 36f Sr toe te voegen: “ten aanzien van wie met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging is afgegeven.” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 936, nr. 3, p. 24 (memorie van toelichting)). Daaronder valt ook de situatie dat verdachte wordt ontslagen van rechtsvervolging. Nog afgezien van het feit dat dit voorstel nog geen wet is, moet worden geconstateerd dat de wetgever wel vasthoudt aan een strafrechtelijke context van de zorgmachtiging, deze moet namelijk door de strafrechter op grond van artikel 2.3 Wfz zijn opgelegd, wil er sprake zijn van gelijkstelling met een strafrechtelijke maatregel.
De rechtbank wijst in een ander verband nog op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2022, (ECLI:NL:HR:2022:983
,NJ 2022/335 m.nt. Reijntjes) waarin deze heeft geoordeeld dat:
“voor de toepassing van artikel 67a lid 3 Sv en artikel 72 lid 3 Sv [moet] worden aangenomen dat een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging wel heeft te gelden als een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel als bedoeld in die bepalingen, mits kan worden aangenomen dat de afgifte van deze machtiging (mede) plaatsvindt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde als bedoeld in artikel 2.3 lid 1 Wfz.”
Hierbij werd doorslaggevende betekenis toegekend aan het gegeven dat uit de parlementaire geschiedenis niet blijkt dat de wetgever de implicaties van het schrappen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op enig moment onder ogen heeft gezien.
In onderhavige zaak is echter een zorgmachtiging verleend door de civiele rechter, en dus niet in het kader van artikel 2.3 Wfz. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat zulks niet in de weg staat aan toekenning van een schadevergoeding en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, indachtig de hiervoor aangehaalde beslissing van de Hoge Raad; ook hier geldt weer dat, niettegenstaande de feitelijke bewoordingen van de wet, het niet de bedoeling van de wetgever geweest zal zijn het slachtoffer te beroven van de mogelijkheid zich te voegen in het strafgeding om aldus op relatief eenvoudige wijze schadevergoeding te verkrijgen, alleen vanwege de toevallige omstandigheid dat de zorgmachtiging (naar aanleiding van handelen dat centraal staat in de strafzaak) is verleend door de civiele rechter en niet door de strafrechter.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [slachtoffer] ontvankelijk is in haar vordering, zodat de rechtbank hierna zal komen tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Materiële schade
[slachtoffer] heeft aangevoerd dat zij sinds het voorval haar werkzaamheden niet meer heeft kunnen uitoefenen. Zij was naast dienstverband bij Pro Personen ook werkzaam als zelfstandige. Zij heeft een berekening overgelegd van gederfde inkomsten en ook van toekomstig te derven inkomsten.
De rechtbank overweegt dat de hoogte van de vordering aan gederfde inkomsten niet eenvoudig vast te stellen is. Deze vorm van schade is per definitie complex en afhankelijk van veel verschillende factoren. De behandeling van deze schadepost levert dan ook een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 BW valt.
Door de poging tot doodslag heeft zij naast de doodsangst die zij heeft uitgestaan immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een gekneusde rib, een ontzette neus en meerdere schrammen en wondjes. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 5 augustus 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
 bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
 heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
De beslissing op de civiele vordering
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 3.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 40 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.P. Bakker (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. M. Rietveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.I. Warringa, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 december 2022.
mr. J.A.P. Bakker en de griffier zijn buiten staat te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021366248, gesloten op 5 oktober 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 10-11.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 26-27.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2022.