ECLI:NL:RBGEL:2022:6806

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/05/393758 / HZ ZA 21-326
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en beoordeling van giften in nalatenschap

In deze zaak, die op 7 december 2022 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee eiseressen, de kinderen van de overledene, en de gedaagde, de zoon en erfgenaam van de partner van de overledene. De eiseressen vorderen een verklaring voor recht dat hun legitieme aanspraak op de nalatenschap van hun vader, die op 31 maart 2019 is overleden, een bedrag van € 74.878,00 bedraagt. De eiseressen stellen dat er sprake is van giften die in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van hun legitieme portie, waaronder de verkoop van een woning onder de marktwaarde aan de partner van de overledene, en een kwijtschelding van een lening aan de gedaagde. De gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de legitieme porties veel lager zijn en dat er geen sprake is van een gift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de overledene op de gedaagde nog bestaat en dat deze als goed van de nalatenschap onderdeel uitmaakt van de legitimaire massa. De rechtbank oordeelt echter dat de verkoop van de woning niet als een gift kan worden gekwalificeerd, omdat niet is aangetoond dat de overledene de bedoeling had om de eiseressen te benadelen. De rechtbank concludeert dat de legitieme portie per legitimaris € 34.452,75 bedraagt, en dat de gedaagde in zijn hoedanigheid van vereffenaar tot betaling van deze portie moet worden veroordeeld. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/393758 / HZ ZA 21-326
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van

1.[eiseres 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
advocaat mr. A.J.C.M. van Acht te Oosterbeek,
tegen
[gedaagde] voor zich en in zijn hoedanigheid van enig erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van [overledene],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. L.E. de Wal te Geldermalsen.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk [eiseres 1] (eiseres 1) en [eiseres 2] (eiseres 2) en gezamenlijk [eiseressen] genoemd worden. Gedaagde zal worden aangeduid als [gedaagde].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 maart 2019 is overleden [erflater] (hierna: erflater). [eiseres 1] en [eiseres 2] zijn de (enige) kinderen van erflater. Erflater heeft bij testament van 11 juni 2009 (productie 1 bij conclusie van antwoord) over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft [eiseressen] onterfd en als enige erfgename zijn partner [overledene] (hierna: [overledene]) benoemd. [overledene] is overleden op 24 oktober 2020. [gedaagde] is de zoon en enig erfgenaam van [overledene]. [gedaagde] is tevens vereffenaar in haar nalatenschap.
2.2.
Op 1 februari 2006 hebben erflater en [overledene] een stuk met het opschrift geldlening ondertekend (productie 3 bij conclusie van antwoord). In het stuk is het volgende opgenomen:

Artikel 1
Geldgever[rechtbank: [overledene]]
leent aan geldlener[rechtbank: erflater]
, gelijk deze als geldlening ontvangt, een bedrag van € 25.000,00 (zeggen: Vijfentwintigduizend Euro).
Artikel 2
Geldlener verklaart hierbij voormeld bedrag reeds te hebben ontvangen.
Artikel 3
Over de hoofdsom, opgekomen rente en kosten zal geldlener, vanaf 1 maart 2006, een rentevergoeding verschuldigd zijn van 5 % (zegge: vijf procent) per jaar, aan het einde van ieder jaar bij te schrijven bij de hoofdsom.
Artikel 4
Terugbetaling geschiedt (voor het geheel op (uiterlijk) 1 januari 2016. Geldlener is te allen tijde bevoegd vervroegd tot volledige of gedeeltelijke aflossing over te gaan, welke betaling als eerste wordt aangewend ter voldoening van opgekomen rente en kosten en het restant ter aflossing van de hoofdsom.
2.3.
Op 13 oktober 2006 heeft erflater een hypothecaire geldlening ontvangen van de SNS Bank ter hoogte van € 50.000,00. Erflater heeft ten behoeve van de SNS Bank een hypotheekrecht gevestigd op zijn toenmalige woonhuis gelegen aan [adres] (hierna: de woning). Bij akte van 5 mei 2008 (productie 8 bij de akte houdende overlegging producties) is voornoemd recht van hypotheek vervallen verklaard.
2.4.
De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de woning is bij taxatierapport van 26 september 2007 (productie 3 bij dagvaarding) gewaardeerd op € 385.000,00.
2.5.
Erflater heeft op 28 december 2007 een koopovereenkomst gesloten met [overledene] waarbij erflater de woning voor een bedrag van € 223.300,00 aan [overledene] heeft verkocht onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik. Ten aanzien van het recht van vruchtgebruik is het volgende opgenomen in de leveringsakte (productie 3 bij dagvaarding):

Ter uitvoering van voormelde overeenkomst vestigt koper[rechtbank: [overledene])
hierbij ten behoeve van verkoper[rechtbank: erflater]
, die zulks bij deze aanvaarden, het recht van vruchtgebruik van het verkochte op de voet van artikel 3:201 van het Burgerlijk Wetboek.
Verkoper wordt hierna aangeduid als “de gebruiker”; voormeld recht van vruchtgebruik wordt hierna aangeduid als “het recht”.
Het recht is gevestigd onder de navolgende bedingen:
Het recht is gevestigd ten behoeve van de verkoper.
Het recht gaat in op heden en eindigt op de dag dat de gebruiker is overleden.
De gebruiker is bevoegd het aan hem verleende recht van gebruik en bewoning door opzegging teniet te doen gaan.
De gebruiker wordt geacht te hebben opgezegd, zodra hij het verkochte voor een aaneengesloten periode van meer dan dertig dagen metterwoon zal hebben verlaten. Onder metterwoon verlaten wordt verstaan dat de gebruiker elders zijn hoofdverblijf is gaan houden.
4.
De gebruiker is ontheven van de verplichting tot het stellen van zekerheid.
5.
Gebruiker is bevoegd tot alle handelingen die tot een goed beheer van het verkochte dienstig kunnen zijn. Tot alle overige handelingen zijn koper en gebruiker slechts tezamen bevoegd.
6.
De gebruiker is verplicht het verkochte ten behoeve van koper te verzekeren tegen brand en overigens tegen de gevaren waartegen het gebruikelijk is een verzekering te sluiten. De verzekeringspremies zijn voor rekening van de gebruiker.
De gebruiker is op eerste verzoek van koper verplicht van de betaling van die verzekeringspremies te doen blijken.
7.
De gebruiker kan het recht niet vervreemden, verteren of bezwaren.
8.
De gebruiker is verplicht de gewone lasten en herstellingen voor zijn rekening te nemen en te verrichten.
Koper is overigens gehouden het verkochte in een zodanige staat te onderhouden, dat de gebruiker een redelijk woongenot wordt verschaft. Aan koper wordt gelegenheid verschaft tot het doen van deze herstellingen.
9.
Indien de gebruiker afstand van het recht wil doen in verband met de aan dit recht verbonden lasten en verplichtingen, is koper gehouden hieraan mee te werken.
2.6.
Op 4 januari 2008 heeft erflater een bedrag van € 120.000,00 geleend aan [gedaagde] voor de aanschaf van een woning. Bij akte van 26 juni 2014 (productie 2 bij dagvaarding) heeft erflater de geldlening tot een bedrag van € 100.000,00 kwijtgescholden.
2.7.
Op 26 juni 2009 hebben [eiseres 1] en haar echtgenoot bij onderhandse akte (productie 9 bij de akte houdende overlegging producties aan de zijde van [eiseressen]) diverse geldleningen aan erflater, bij elkaar ter hoogte van € 100.472,00, kwijtgescholden.
2.8.
Bij notariële akte van 8 september 2009 (productie 4 bij dagvaarding) is geconstateerd dat erflater de woning metterwoon had verlaten en het recht van vruchtgebruik is geëindigd. In de akte staat onder andere het volgende:
Omschrijving onroerende zaak waar het recht van vruchtgebruik op rust
Bij akte van achtentwintig december tweeduizend zeven(…)
is het recht van vruchtgebruik voorbehouden casu quo gevestigd op:
de helft van een dubbel winkel-woonhuis met schuur[rechtbank: de woning] (…)
,
hierna te noemen de roerende zaak.
Constatering metterwoon verlaten
In voormelde akte van achtentwintig december tweeduizend zeven is onder meer bepaald dat de vruchtgebruiker geacht wordt het recht van vruchtgebruik te hebben opgezegd zodra hij het verkochte voor een aaneengesloten periode van meer dan dertig dagen metterwoon zal hebben verlaten.
Het metterwoon verlaten en daarmee de beëindiging van het recht van vruchtgebruik blijkt onder meer uit de Gemeentelijke Basisadministratie en de medeondertekening van deze akte door danwel namens de vruchtgebruiker.

3.De vordering

3.1.
[eiseressen] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de legitimaire aanspraak van [eiseressen], ieder voor zich, een bedrag beloopt van € 74.878,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
II [gedaagde] zowel pro se (als begiftigde) als qualitate qua (als enig erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [overledene]), hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de legitieme portie als hiervoor onder I bedoeld;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseressen] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag aan haar vorderingen. [eiseressen] heeft de legitimaire massa vastgesteld op € 299.511,00. Volgens [eiseressen] is de vordering van erflater op [gedaagde] van € 20.000,00, dat ziet op het deel van de geldlening (2.6) dat niet is kwijtgescholden, onderdeel van de legitimaire massa. Het deel dat wel is kwijtgescholden van € 100.000,00 is onderdeel van de legitimaire massa omdat de kwijtschelding gekwalificeerd dient te worden als een schenking die binnen vijf jaar voor het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden (artikel 4:65 Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 4:65 sub e BW). Ten slotte was sprake van een gift aan [overledene] bij de verkoop van de woning. De woning is onder de marktwaarde aan [overledene] verkocht. Er kan niet worden aangesloten bij de fiscale berekening voor de waarde van het blote eigendom en het recht van vruchtgebruik. Deze berekening is niet van toepassing bij het vaststellen van een gift voor de berekening van de legitieme portie. Zo zou de fiscale waarde van het bloot eigendom een maand later € 45.000,00 hoger zijn omdat erflater dan ouder zou zijn geweest, wordt geen rekening gehouden met de voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik zou eindigen als erflater de woning metterwoon zou verlaten en is het recht van vruchtgebruik 17 maanden na verkoop beëindigd. Het verschil tussen de taxatiewaarde van de woning en de door [overledene] betaalde koopsom, zijnde € 161.700,00, dient daarom te worden gekwalificeerd als een gift die is gedaan en aanvaard met het vooruitzicht dat de legitimarissen daardoor zouden worden benadeeld zoals bedoeld in artikel 4:67 sub a BW.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] concludeert dat de vorderingen, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, moeten worden afgewezen en dat de rechtbank de aan [eiseressen] toekomende legitieme porties in de nalatenschap van erflater bepaalt op € 28.186,75 per persoon met veroordeling van [eiseressen] in de kosten.
4.2.
[gedaagde] voert geen verweer tegen de kwalificatie van de kwijtschelding van de geldlening van € 100.000,00 als gift waarmee de legitieme portie dient te worden verhoogd. Voor het overige voert [gedaagde] de volgende weren aan. De vordering van erflater op [gedaagde] van € 20.000,00 is verrekend met de vordering van [overledene] op erflater van € 25.000,00. Er is geen sprake van een akte van cessie of overdracht omdat alle betrokkenen het over de constructie eens waren. Als wordt geoordeeld dat geen sprake is van verrekening, betekent dit dat zowel de vordering van erflater op [gedaagde] als de vordering van [overledene] op erflater nog bestaan waardoor de legitimaire massa € 5.000,00 lager uitkomt. De overdracht van de woning betreft geen gift. Het blote eigendom en het recht van vruchtgebruik zijn volledig conform de fiscale normen gewaardeerd. Erflater heeft door de constructie de beschikking kunnen hebben over liquide middelen terwijl hij tevens in de woning kon blijven wonen. Het was voor hem voordelig om het recht van vruchtgebruik op te heffen omdat hij dan geen belasting meer hoefde te betalen. Feitelijk heeft erflater nog tot 2016 kosteloos in de woning gewoond. Daarna is erflater enkele maanden verzorgd door [overledene] en [gedaagde] waarna hij ten slotte is opgenomen in een verpleegtehuis. Er is dus geen sprake van een gift en als daar al sprake van zou zijn dan is die niet gedaan met het oogmerk om de legitimarissen te benadelen.

5.De beoordeling

De geschilpunten

5.1.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de legitieme portie. Concreet gaat het om de vraag of de vordering van erflater op [gedaagde] en die van [overledene] op erflater nog bestaan, en daarom een goed respectievelijk schuld van de nalatenschap zijn, en of de verkoop van de woning (deels) moet worden gezien als een gift als bedoeld onder artikel 4:67 sub a BW die bij de berekening van de legitimaire massa moet worden bijgeteld bij de waarde van de goederen van de nalatenschap.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de vordering van erflater op [gedaagde] nog, en is die ook opeisbaar, maar bestaat de vordering van [overledene] op erflater niet (meer). Dit betekent dat de vordering van erflater op [gedaagde] als goed van de nalatenschap onderdeel is van de legitimaire massa maar dat de vordering van [overledene] op erflater niet als schuld in mindering moet worden gebracht op de waarde van de goederen van de nalatenschap. Ten slotte is ten aanzien van de verkoop van de woning in 2007 onvoldoende gesteld of gebleken dat het een gift betreft die is aanvaard met het vooruitzicht dat daardoor de legitimarissen worden benadeeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Toetsingskader
5.3.
Op grond van artikel 4:65 BW worden de legitieme porties berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a t/m c en f BW. In deze zaak is daarom relevant of de vorderingen van enerzijds erflater op [gedaagde] en anderzijds van [overledene] op erflater (nog) bestaan. In artikel 4:67 BW wordt bepaald welke door erflater gedane giften in aanmerking moeten worden genomen. Beoordeeld moet daarom worden of bij de verkoop van de woning sprake was van een gift zoals bedoeld onder sub a, een gift die kennelijk gedaan en aanvaard is met het vooruitzicht dat daardoor de legitimarissen worden benadeeld. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een gift, wordt aangesloten bij de definitie van artikel 7:186 lid 2 BW. In dat artikel is bepaald dat als gift wordt aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. De bepalingen van de schenking zijn op grond van artikel 7:187 lid 1 BW mede van toepassing op wederkerige overeenkomsten met een element van bevoordeling. De vraag of sprake is van een gift wordt beoordeeld naar het moment van afsluiten van de overeenkomst. Omstandigheden die zich later voordoen kunnen wel van belang zijn voor de beoordeling van de vraag wat de bedoeling was van partijen ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst.
De vordering van erflater op [gedaagde] van € 20.000,00
5.4.
In het licht van de gemotiveerde betwisting heeft [gedaagde] zijn verweer dat de vordering door verrekening teniet is gegaan onvoldoende onderbouwd. Uit de stukken blijkt niet van verrekening door erflater en het feit dat [gedaagde] een bedrag gelijk aan de rente is blijven betalen wijst op het tegendeel. Door [gedaagde] zijn verder geen verweren gevoerd ten aanzien van de opeisbaarheid van de vordering. De vordering is daarom als goed van de nalatenschap onderdeel van de legitimaire massa.
De vordering van [overledene] op erflater van € 25.000,00
5.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat erflater en [overledene] op 1 februari 2006 een overeenkomst van geldlening hebben gesloten. Wel betwist [eiseressen] dat erflater ten tijde van zijn overlijden nog een schuld had aan [overledene]. [eiseressen] acht het aannemelijk dat de schuld is afgelost bij de verkoop de woning aan [overledene] en stelt dat het niet goed te begrijpen is waarom erflater een schuld met 5% rente zou laten doorlopen terwijl hij een lening met 1 % rente verstrekt aan [gedaagde]. [eiseressen] verwijst verder ter onderbouwing naar de aangifte IB 2014 van erflater. Daarin is geen lening aan [overledene] opgenomen. Namens [gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling tegenover dit laatste ingebracht dat dit waarschijnlijk te maken heeft met het feit dat het bedrag cash was verstrekt. Op de vraag waarom de lening niet bij de verkoop van de woning is terugbetaald, hoewel dit wel voor de hand had gelegen, heeft [gedaagde] verklaard dit niet te weten en gezegd daar ook niet moeilijk over te willen doen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] met dit alles onvoldoende weersproken dat erflater op het moment van zijn overlijden geen schuld meer aan [overledene] had uit hoofde van de lening van 1 februari 2006, zodat de rechtbank dit als vaststaand zal aannemen.
Verkoop van de woning
5.6.
[eiseressen] stelt zich primair op het standpunt dat het verschil tussen de taxatiewaarde van de woning en de verkoopwaarde van de woning volledig als schenking moet worden gezien. Deze transactie vormde volgens haar onderdeel van een samenstel van rechtshandelingen die erop waren gericht om erflaters vermogen uit te hollen en de wettelijke rechten van [eiseressen] als legitimarissen uit te sluiten c.q. te beperken. Voordat erflater [overledene] leerde kennen had hij een woning zonder hypotheek en ontving hij naast een AOW-uitkering onder andere toelagen, leningen en een krediet van [eiseres 1]. Daarna sloot in hij in 2005 de hiervoor onder 2.3 genoemde hypothecaire lening en ging hij in 2006 de onder 2.5 genoemde lening aan, hoewel hij nog steeds een krediet bij [eiseres 1] had. Verder heeft erflater in 2007 zijn woning verkocht voor een prijs ver onder de marktwaarde om vervolgens minder dan twee jaar gebruik te maken van het recht van vruchtgebruik. Daarna heeft erflater voor onbepaalde tijd en om een onbekende reden elders gewoond waardoor het recht van vruchtgebruik werd opgeheven. Erflater heeft in de tussentijd nog steeds gelden van [eiseres 1] ontvangen onder het mom van onderhoud aan de woning terwijl hij al geen woning meer bezat. Vervolgens heeft erflater er in 2009 op aangedrongen dat de schulden aan [eiseres 1] kwijtgescholden zouden worden. Volgens [gedaagde] zou erflater de woning hebben verkocht om over meer liquide middelen te beschikken, maar erflater heeft het meeste van de opbrengst direct weer doorgeleend aan [gedaagde] en later voor het grootste deel weer kwijtgescholden, aldus [eiseressen]
5.7.
Zoals hiervoor onder 5.3 reeds is overwogen, wordt als gift aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van het eigen vermogen verrijkt. Voor wat betreft de verkoop van de woning moet dus in de eerste plaats worden beoordeeld of [overledene] ten koste van erflater is verrijkt. In dit verband is niet van belang dat, zoals [eiseressen] betoogt, erflater op oneigenlijke gronden geld van [eiseres 1] heeft geleend en vervolgens op oneigenlijke gronden om kwijtschelding daarvan heeft gevraagd. Evenmin is van belang dat hij een hypothecaire geldlening bij de SNS bank heeft opgenomen en een lening bij [overledene] is aangegaan. Deze rechtshandelingen zijn immers vermogensrechtelijk niet nadelig voor erflater geweest en betreffen geen objectieve uitholling van het vermogen van erflater of een vermogensoverheveling naar [overledene] en/of [gedaagde]. Dat zij de door haar aan erflater verstrekte leningen heeft kwijtgescholden is weliswaar nadelig geweest voor [eiseres 1] in persoon maar niet nadelig voor haar in haar hoedanigheid van legitimaris en is dat evenmin voor [eiseres 2].
5.8.
In de eerste plaats moet dus worden beoordeeld of erflater [overledene] heeft bevoordeeld door aan haar de woning, onder voorbehoud van het recht van vruchtgebruik, te verkopen voor een koopsom van € 223.300,00. Concreet dient de vraag te worden beantwoord of deze koopsom op het moment van het aangaan van de overeenkomst een reële tegenprestatie vormde voor de levering van de woning onder de in de overeenkomst genoemde voorwaarden, waaronder de metterwoonclausule. Het feitelijke vervallen van het recht van vruchtgebruik als gevolg van de metterwoonverklaring is, mits er een reële prijs is betaald, in beginsel geen bevoordeling. Die mogelijkheid wordt geacht in de waarde van het recht van vruchtgebruik te zijn meegenomen. Een metterwoonverklaring is niet uniek en leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het recht van vruchtgebruik waardeloos was. Voorgaande kan anders zijn, afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Ook als wordt geoordeeld dat geen sprake was van een reële tegenprestatie omdat geen rekening is gehouden met de metterwoonverklaring, betekent dit niet dat het recht van vruchtgebruik in zijn geheel waardeloos was.
5.9.
[gedaagde] stelt dat bij de berekening van de waarde van de blooteigendom en het recht van vruchtgebruik, zoals gebruikelijk, rekening is gehouden met de fiscale waarde van het recht van vruchtgebruik volgens de Successiewet 1956. De waarde is daarbij bepaald op 6% van de volle eigendom x 7 (de factor die hoort bij een recht van vruchtgebruik aan iemand in de leeftijd van 70-75 jaar). [eiseressen] stelt zich daar tegenover op het standpunt dat de fiscale waarderingsgrondslag niet van toepassing is bij het vaststellen van de waarde van de gift voor de berekening van de legitieme portie. Verder merkt [eiseressen] op dat de duur van het recht van vruchtgebruik afhankelijk is gemaakt van diverse voorwaarden, waaronder de (na zeventien maanden in werking getreden) voorwaarde dat het recht eindigt als erflater de woning langer dan dertig dagen metterwoon heeft verlaten. Tot slot stelt [eiseressen] dat vanwege de dan toepasselijke leeftijdscategorie de fiscale waardering van de bloot-eigendom van de woning ruim € 45.000 hoger zou zijn uitgekomen als erflater de woning een maand later aan [overledene] zou hebben verkocht.
5.10.
De rechtbank overweegt dat het gebruikelijk en algemeen aanvaard is om de waarde van het recht van vruchtgebruik en in het verlengde daarvan dus ook de waarde van de blote eigendom van de woning te bepalen aan de hand van de fiscale waardering. Dat laat onverlet dat bezien moet worden of de aldus tot stand gekomen waarden reëel zijn, dat wil zeggen of een redelijk handelend verkoper en een redelijk handelend koper die rekening houden met alle voor de waarde van de zaak van belang zijnde omstandigheden, deze koopsom overeengekomen zouden zijn. De rechtbank acht in dit verband met [eiseressen] relevant dat het recht van vruchtgebruik volgens de fiscale regels een maand later € 45.000 hoger zou zijn gewaardeerd. Daarbij komt dat erflater en [overledene] bij de waardering van het vruchtgebruik kennelijk niet de metterwoonclausule hebben betrokken. Indien de fiscale waarderingsregels ook op dit punt zouden zijn gevolgd, zou dit hebben geleid tot een lagere waardering van het recht van vruchtgebruik. Aangenomen kan dan ook worden dat een redelijk handelend koper en een redelijk handelend verkoper hiermee rekening zou hebben gehouden bij de bepaling van de koopsom. Slotsom is dan ook dat [overledene] is bevoordeeld door de verkoop van de woning tegen een koopsom van € 223.300,00. Om aan te kunnen nemen dat sprake is van een gift, is echter niet voldoende dat sprake is van een bevoordeling. Het moet immers ook de bedoeling van erflater zijn geweest om [overledene] ten koste van zijn eigen vermogen te verrijken. In dit geval kan in het midden blijven of erflater deze bedoeling had. Nu de gestelde gift ruim vijf jaar voor het overlijden van erflater zou zijn gedaan, en dus niet zou vallen onder artikel 4:67 sub e BW, dient het immers te gaan om een gift die kennelijk is gedaan en aanvaard met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen worden benadeeld. Hiertoe is echter onvoldoende gesteld of gebleken. Het enkele feit dat bij de berekening van het recht van vruchtgebruik is uitgegaan van de leeftijdscategorie waarin erflater nog slechts een maand viel en dat geen correctie is toegepast voor de metterwoonclausule rechtvaardigt deze conclusie niet. Anders dan [eiseressen] betoogt, rechtvaardigen de door [eiseressen] gestelde feiten en omstandigheden niet het oordeel dat de verkoop van de woning aan [overledene] onderdeel was van een samenstel van rechtshandelingen waarbij vermogen van erflater naar [overledene] en [gedaagde] is overgeheveld. Zoals hiervoor onder 5.8 is overwogen, geldt dat erflater niet vermogensrechtelijk is benadeeld door de hypothecaire geldlening en de lening bij [overledene]. Evenmin geldt dit voor de lening die [gedaagde] na de verkoop van de woning aan [gedaagde] verstrekte. Tegenover het ter beschikking gestelde bedrag kwam immers een vordering van erflater te staan. Pas toen erflater van deze lening een bedrag van € 100.000,00 kwijtschold, was sprake van een vermogensoverheveling van erflater aan [gedaagde]. Dit was echter pas in 2014. Niet gesteld of gebleken is dat dit van meet af aan de bedoeling van erflater is geweest. Daar komt bij dat erflater, zoals [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd, van 2009 tot 2016 kosteloos in de woning heeft gewoond en dat hij daardoor is bevoordeeld. In dit licht had van [eiseressen] kunnen worden verlangd dat zij feiten en omstandigheden zou aanvoeren die, indien bewezen, de conclusie rechtvaardigen dat erflater bij de verkoop van de woning aan [overledene] de bedoeling had om haar te bevoordelen en dat dit gebeurde met het vooruitzicht dat [eiseressen] daardoor zou worden benadeeld. Dit heeft zij echter niet gedaan, zodat geen grond bestaat om aan te nemen dat sprake is van het gift die kennelijk is gedaan en aanvaard met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen zouden worden benadeeld.
5.11.
De rechtbank begrijpt dat [eiseressen] zich op het standpunt stelt dat de beëindiging van het recht van vruchtgebruik op 8 september 2009 op zich een gift behelst die op grond van artikel 4:67 sub a BW meetelt voor de berekening van de legitieme portie. Ook hierin volgt de rechtbank [eiseressen] niet. Aan [eiseressen] kan worden toegegeven dat het bevreemdt dat [gedaagde] verschillende verklaringen heeft afgelegd over het einde van het recht van vruchtgebruik, maar dit is onvoldoende grond om aan te nemen dat het recht van vruchtgebruik is beëindigd om [overledene] te bevoordelen en dat dit kennelijk is gedaan en aanvaard met het vooruitzicht dat daardoor legitimarissen zouden worden benadeeld. Het is onduidelijk wanneer, waarom en voor hoe lang erflater exact de woning na verkoop en voor beëindiging van het recht van vruchtgebruik heeft verlaten. Uit de verklaring van [eiseres 1] op zitting begrijpt de rechtbank dat erflater enige maanden, tot een klein jaar, in Utrecht in een zorghotel heeft gezeten. Erflater heeft dus voor een aaneengesloten periode van meer dan dertig dagen elders gewoond. Uit de notariële akte van 8 september 2009 blijkt dat erflater ook elders in het GBR-register stond ingeschreven. Er was dan ook voldaan aan de voorwaarden van de metterwoonclausule. Er zijn geen althans onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat erflater het recht het recht van vruchtgebruik bewust heeft beëindigd om [overledene] te bevoordelen en de legitimarissen te benadelen.
Legitimaire massa
5.12.
Tussen de berekeningen van [eiseressen] en [gedaagde] van de legitimaire massa zit verder nog een verschil van € 64,00 dat [gedaagde] heeft toegevoegd als schuld met de benaming ‘
Zg de Betuwe’. Door [gedaagde] is niet gesteld waar deze post op ziet. De rechtbank neemt deze schuld daarom niet mee in de berekening van de legitimaire massa. De legitimaire massa wordt dan als volgt berekend:
Goederen van de nalatenschap
  • Banksaldo € 15.390,00
  • Restitutie CAK € 71,00
  • Restitutie SvB € 738,00
  • Restitutie Zilveren Kruis € 127,00
  • Vordering op [gedaagde] € 20.000,00
Totaal € 36.326,00
In aanmerking te nemen giften
  • Schenkingen aan [overledene] € 8.571,00
  • Schenking aan [gedaagde] € 100.000,00
Totaal € 108.571,00
Schulden vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f
-
Uitvaartkosten € 7.086,00
Totaal € 7.086,00
Legitimaire massa: € 36.326,00+ € 108.571,00 - € 7.086,00= € 137.811,00
Legitieme portie per legitimaris.: € 34.452,75
De rechtbank stelt de legitieme portie vast op € 34.452,75 per persoon.
Wettelijke rente
5.13.
De wettelijke rente op de (opeisbare) legitieme-portie is verschuldigd vanaf het moment van verzuim van [gedaagde] en niet, zoals [eiseressen] stelt, vanaf het moment van dan wel opeisbaarheid of het moment dat de legitieme portie daadwerkelijk is opgeëist. [gedaagde] betwist dat hij in gebreke is gesteld en in verzuim is. Deze betwisting is door [eiseressen] niet weerlegd. De rechtbank wijst de vordering tot verhoging van de legitieme portie met de wettelijke rente daarom toe vanaf twee weken na datum vonnis.
Hoofdelijke veroordeling
5.14.
Van hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] in zijn verschillende hoedanigheden is in dit geval geen sprake. Op grond van artikel 4:80 lid 1 BW heeft een legitimaris die daarop aanspraak maakt, een vordering in geld op de gezamenlijke erfgenamen, in dit geval op (de nalatenschap van) [overledene]. Zolang sprake is van een onvoltooide vereffening, kan alleen de vereffenaar aangesproken worden. De (nalatenschap van) [overledene] is op grond van lid 2 niet verplicht de schulden van de legitimarissen te voldoen voor zover deze de waarde van de nalatenschap van erflater te boven gaat. Voor zover de legitieme porties dan nog niet kunnen worden voldaan, kan [eiseressen] [gedaagde] pro se op grond van artikel 4:89 BW aanspreken op grond van inkorting. De vordering wordt daarom toegewezen op de wijze zoals vermeld in het dictum.
Proceskosten
5.15.
De kosten van deze procedure zullen tussen partijen gecompenseerd worden, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Aanleiding daarvoor is het feit dat partijen over en weer in het ongelijk gesteld zijn alsmede de relatie tussen partijen en het onderwerp van hun geschil.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de legitimaire aanspraak van [eiseressen], ieder voor zich, een bedrag beloopt van € 34.452,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na heden tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in zijn hoedanigheid van vereffenaar tot betaling van de legitieme porties zoals vermeld in 6.1 voor zover betaling van de legitieme portie de waarde van de nalatenschap van erflater niet te boven gaat,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] pro se tot betaling van de legitieme porties zoals vermeld in 6.1 voor dat deel dat niet op grond van 6.2 kan worden voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.
ls/Ma