ECLI:NL:RBGEL:2022:6736

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
05/035970-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van rijschoolhouder voor meermalen aanranding tijdens rijlessen

Op 22 november 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 59-jarige rijschoolhouder, die werd beschuldigd van meermalen aanranding van een vrouwelijke leerling tijdens rijlessen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 april 2021 tot en met 3 mei 2021 ontuchtige handelingen heeft verricht, waaronder het betasten van de billen, kussen van het voorhoofd en de wang, en het omhelzen van de leerling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als rijinstructeur en de kwetsbaarheid van de aangeefster, die 20 jaar oud was en last had van rijangst. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster consistent en betrouwbaar, ondersteund door diverse bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, alsook tot betaling van €1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het overwicht dat de verdachte had op de aangeefster, wat de handelingen extra kwalijk maakte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/035970-22
Datum uitspraak : 22 november 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting van 8 november 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2021 tot en
met 3 mei 2021 te Arnhem en/of te Rheden, althans te Gemeente Arnhem en/of te
gemeente Rheden, althans in Nederland
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid,
[benadeelde]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen,
te weten
- het betasten van de billen van die [benadeelde] en/of
- het kussen van het voorhoofd en/of de wang en/of de mondhoek van die [benadeelde]
en/of
- het omhelzen van die [benadeelde] en/of
- het vasthouden en/of strelen en/of kussen van de hand van die [benadeelde] ,
waarbij het geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid erin heeft/hebben bestaan dat verdachte
- bovengenoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en/of
- bovengenoemde handelingen heeft verricht in een auto en/of terwijl die [benadeelde] die
rijdende auto bestuurde, waardoor die [benadeelde] beperkte bewegingsvrijheid had en/of
- misbruik heeft gemaakt van zijn uit feitelijke omstandigheden voortvloeiende
overwicht op die [benadeelde] , gelet op de psychische kwetsbaarheid van die [benadeelde] en/of het
grote leeftijdsverschil en/of het feit dat hij, verdachte, de rijinstructeur van die [benadeelde]
was en/of
- (hierdoor) een bedreigende/beangstigende situatie voor die [benadeelde] heeft gecreëerd
waardoor die [benadeelde] zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde
handelingen kon of durfde te onttrekken.
2. De beslissing ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Aangeefster [benadeelde] (hierna: aangeefster) heeft in de periode van 24 april 2021 tot en met 3 mei 2021 drie rijlessen gevolgd bij verdachte, eigenaar en rijinstructeur van rijsschool [naam] . Die rijlessen vonden plaats in de omgeving van Arnhem en Rheden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft erkend dat hij in de persoonlijke ruimte van aangeefster is gekomen. Dit is echter gebeurd zonder enige seksuele lading. Alles wat verdachte deed was om aangeefster op haar gemak te stellen tijdens de rijles. Aangeefster had door haar spanningen en angsten veel bevestiging en ondersteuning nodig tijdens de rijlessen. Verdachte vond het dus noodzakelijk om haar op haar gemak te stellen. Verdachte zou nooit iets doen om zijn leerlingen of zijn rijschool te benadelen. Ook kon verdachte tijdens de rijlessen nergens uit afleiden dat de handelingen mogelijk niet gewenst waren. Dat aangeefster juist blij was met verdachte als rijinstructeur blijkt uit de WhatsApp gesprekken tussen aangeefster en verdachte na de rijles van 24 april 2021. Verdachte heeft ook specifiek aan aangeefster gevraagd of er iets aan de hand was. Hierop gaf aangeefster aan dat het niet zo was en lachte zij, zoals ze ook tijdens de rijlessen had gedaan. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er alleen voldoende bewijs is voor de in de tenlastelegging genoemde handelingen die zien op het omhelzen, het kussen van het voorhoofd en de wang en het vasthouden van de hand. Het kussen van het voorhoofd en de wang vonden allemaal buiten de auto plaats, waardoor er van het ‘onverhoeds handelen toen zij achter het stuur zat’ geen sprake was. Dit gebeurde op momenten dat verdachte aangeefster wilde complimenteren. Het vastpakken van de hand viel samen met het helpen sturen tijdens het rijden. Voor de overige handelingen is er geen objectief bewijs naast enkel de verklaring van aangeefster.
De handelingen die volgens de verdediging wel hebben plaatsgevonden, kunnen niet als ontuchtig worden aangemerkt. Verdachte heeft geen verkeerde intenties gehad en niet gehandeld in strijd met de sociaal ethische norm. Dat aangeefster de handelingen als onprettig heeft ervaren maakt dat niet anders. Ook blijkt niet dat de handelingen een seksuele lading hadden. De handelingen zijn allen verricht in de hoedanigheid van het opbouwen van vertrouwen bij aangeefster, omdat zij last had van rijangst.
Beoordeling door de rechtbank
De vragen die de rechtbank in dit geval moet beantwoorden zijn of de door aangeefster verklaarde handelingen wettig en overtuigend te bewijzen zijn en of deze handelingen aan te merken zijn als ontuchtig in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht.
Op 8 mei 2021 heeft aangeefster tijdens een informatief gesprek verklaard dat verdachte haar hand heeft vastgepakt, die hand heeft gestreeld en erop kuste. Ook omhelsde hij aangeefster meerdere malen, streelde hij haar, kneep hij in haar billen en kuste hij haar op haar voorhoofd en op haar wang. Aan het einde van de rijles op 3 mei 2021 probeerde verdachte aangeefster te kussen op haar mond door haar kin vast te pakken en haar gezicht naar dat van hem toe te trekken. Hij zei daarbij: “Je bent ook een lekker ding” en benoemde dat aangeefster een mooie vrouw is. [3]
Aangeefster heeft op 19 mei 2021 aangifte gedaan. Zij heeft in haar aangifte haar verklaringen van het informatieve gesprek herhaald en nader toegelicht. Aangeefster had op 15 april 2021 een eerste rijles bij de rijschool van verdachte. Bij die les waren verdachte en een vrouwelijke instructrice in opleiding aanwezig. Aangeefster had op 24 april 2021 haar tweede rijles. Ditmaal was alleen verdachte aanwezig. Aangeefster werd door verdachte geknuffeld bij aanvang van de rijles. Bij deze knuffel kwamen hun lichamen met de bovenkant tegen elkaar aan. Aangeefster nam daarna plaats achter het stuur en verdachte ging op de bijrijdersstoel van de lesauto zitten. Tijdens de rijles moest aangeefster van verdachte proberen om met één hand te sturen.
Aangeefster moest haar andere hand aan verdachte geven. Verdachte pakte haar hand vast en begon de hand te strelen. Hij had haar hand in zijn ene hand op zijn bovenbeen en plaatste zijn andere hand eroverheen. Daarna kuste hij de hand van aangeefster. Aan het einde van de les kreeg aangeefster wederom een knuffel.
Op 3 mei 2021 vond de derde rijles plaats. Weer was aangeefster alleen met verdachte. Aangeefster kreeg bij aanvang van de les een knuffel van verdachte. Verdachte zei dat aangeefster mooie haren had, voelde eraan en streek de haren naar beneden. Vervolgens gaf verdachte aan een mooie jonge vrouw als klant te hebben. Ook gaf hij aangeefster een compliment over haar profielfoto op WhatsApp en vroeg hij of aangeefster model was en of zij lingerie fotoshoots deed. Terwijl aangeefster met de rijlesauto naar de Posbank reed, pakte verdachte weer haar hand vast en legde deze tussen zijn beide handen op zijn bovenbeen. Als aangeefster en verdachte aankomen bij de Posbank, stappen zij uit voor een pauze. Verdachte pakte aangeefster buiten de auto vast door met zijn armen om haar middel te gaan. De voorkanten van de lichamen kwamen tegen elkaar aan. Verdachte gaf aangeefster een kus op haar voorhoofd. Daarna kreeg zij nog drie of vier keer een kus op haar wang. Aangeefster keek daarbij weg. Anders was de kus op haar mond terechtgekomen. Terwijl verdachte aangeefster probeerde te kussen, ging hij met zijn hand naar haar billen, streelde erover heen en gaf haar een zachte tik. Aangeefster versteende door dit alles en kon daardoor niet direct reageren. Later toen zij weer in de rijlesauto zaten kreeg aangeefster wederom een knuffel en een kus op haar wang. Toen aangeefster met de rijlesauto terug naar haar huis reed, was haar hand weer op het bovenbeen van verdachte tussen zijn handen. Verdachte streelde de hand, arm en schouder van aangeefster en gaf haar meerdere kussen op haar hand. Na het inparkeren bij het huis van aangeefster kreeg zij weer een knuffel en een kus op haar wang en voorhoofd van verdachte. Aangeefster probeerde zich terug te trekken. Verdachte pakte toen haar kin met zijn hand, trok haar gezicht naar hem toe en probeerde haar een kus op de mond te geven. Dit lukte niet omdat aangeefster haar gezicht wegdraaide. De kus kwam terecht op de mondhoek van aangeefster. [4]
De rechtbank is van oordeel dat aangeefster consistent en betrouwbaar heeft verklaard over de handelingen die door verdachte zouden zijn gedaan. Zowel in het informatief gesprek als tijdens het doen van aangifte heeft aangeefster specifiek en tot in detail verklaard wat er tijdens de twee rijlessen is gebeurd.
Het dossier bevat daarnaast diverse steunbewijsmiddelen die steeds de verklaring van aangeefster ondersteunen of bevestigen. In het dossier bevindt zich een e-mail die aangeefster op 3 mei 2021 om 20:43 uur (kort na de derde rijles) aan haar psycholoog heeft verstuurd. Wederom heeft aangeefster daarin verklaard over de handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht. Aangeefster heeft verklaard over het vastpakken van de hand, de hand kussen, het voorhoofd en de wang kussen, het aanraken van haar billen en het proberen van het kussen op de mond van aangeefster door verdachte.
Daarnaast bevat het dossier een getuigenverklaring van dhr. [getuige 1] (voormalig collega van verdachte). Hij heeft verklaard dat aangeefster hem op 4 mei 2021 heeft gebeld. Aangeefster heeft tegen [getuige 1] verklaard dat er tijdens de rijles met verdachte iets was gebeurd wat niet prettig was en wat te maken had met fysiek contact. [5] Ook een vriendin van aangeefster, mw. [getuige 2] is als getuige gehoord. Tegen haar heeft aangeefster verklaard dat verdachte aan haar heeft gezeten. [getuige 2] zag dat toen aangeefster dit tegen haar vertelde, het leek of aangeefster het herbeleefde. [6]
Verdachte heeft bovendien delen van de verklaringen van aangeefster bevestigd. Zo heeft verdachte bekend dat hij aangeefster heeft geknuffeld en haar heeft geprobeerd te kussen op de parkeerplaats bij de Posbank. Hij was naar eigen zeggen zelf ook een beetje in de war. [7] Ook heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster wel heeft gekust op haar hand. Dit zou hij bij een mannelijke leerling nooit hebben gedaan. [8] Tot slot bevat het dossier gesprekken via WhatsApp tussen aangeefster en verdachte die het verhaal van aangeefster bevestigen. Op 5 mei 2021, een dag na de derde rijles, heeft aangeefster een bericht gestuurd naar verdachte dat ze wil stoppen met de rijlessen. Daarna heeft aangeefster een bericht gestuurd naar verdachte waarin staat het volgende staat:
“Maandag ben je eerlijk gezegd teveel in mijn personal space gekomen. Door mijn
PTSS kan ik dit gewoonweg niet uit mijn hoofd zetten. ik zit er hele tijd aan te denken dat je mijn kont aanraakte, streelde en steeds kuste, en zelfs probeerde om mij op mijn mond te
kussen. ik kan het niet uit mijn hoofd zetten. Hoe haalde je het in je hoofd om deze acties
uit te voeren? Want het doet mij wel echt”. Verdachte heeft daarop gereageerd met: “Het spijt me echt heel erg [benadeelde] ”. Daarna vroeg aangeefster waarom verdachte dit allemaal deed. Verdachte reageerde daarop met: “lk schaam me er heel erg voor”, “Ik snap je gedachte maar dat was absoluut niet mijn intentie”, “Waarom het gebeurde kan ik niet goed
benoemen maar daar denk ik wel veel over na”, Wat ik wel weet is dat voor mij begon als
het willen helpen, je gerust stellen... het domme is dat het is doorgerold naar het
tegenovergestelde.., Ik voel me echt een enorme sukkel dat ik op die momenten
geen controle had over mijn emoties”.
Deze berichten uit het WhatsApp gesprek ondersteunen wederom de verklaringen van aangeefster. Verdachte geeft bovendien zelf aan dat het begon als geruststellen maar dat het overgegaan is naar iets waarbij hij geen controle had over zijn emoties. De rechtbank ziet gelet op dit alles geen redenen om te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster, vindt voldoende ondersteuning daarvan in andere bewijsmiddelen en acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat de tenlastegelegde handelingen zoals door aangeefster beschreven hebben plaatsgevonden.
De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de handelingen als ontuchtig aan te merken zijn. In dit geval gaat het om het door verdachte betasten van de billen van aangeefster, het kussen van haar voorhoofd, wang en mondhoek, het omhelzen van aangeefster en het vasthouden, strelen en kussen van de hand van aangeefster. De rechtbank is van oordeel dat dit gedragingen zijn die in strijd zijn met de sociaal ethische norm, nu verdachte deze gedragingen als rijinstructeur bij zijn veel jongere vrouwelijke leerling heeft uitgevoerd.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de aanrakingen seksueel van aard waren gelet op de opmerkingen die verdachte erbij maakte dat aangeefster een lekker ding en een mooie vrouw was, dat aangeefster prachtige haren had, dat zij een mooie profielfoto had en de vraag of aangeefster ook lingerie fotoshoots deed. De rechtbank kwalificeert de gedragingen dan ook als ontuchtige handelingen. De ontuchtige handelingen vonden grotendeels plaats in een situatie waarin het voor aangeefster - die nagenoeg geen ervaring had in het besturen van een auto en daarom al haar aandacht voor het rijden nodig had - zeer moeilijk was om zich aan verdachtes handelen te onttrekken. Aangeefster heeft zelf ook verklaard dat zij versteende door de handelingen van verdachte. Aangeefster bevond zich als leerling in een ondergeschikte positie en een afhankelijke rol ten opzichte van verdachte. Die omstandigheden maken dat de aangeefster werd gedwongen tot het dulden van die handelingen. Daarbij komt dat verdachte zijn rijschool zich specifiek richt op leerlingen met rij- en faalangst en autisme. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank misbruik gemaakt van het overwicht dat hij had op aangeefster en van haar kwetsbaarheid, vanwege het grote leeftijdsverschil en het gegeven dat hij haar rijinstructeur was. Verdachte heeft een bedreigende en beangstigende situatie voor aangeefster gecreëerd waarin zij zich niet aan zijn handelingen kon of durfde te onttrekken.
De rechtbank merkt nog op dat de handelingen van verdachte op geen enkele wijze passen bij handelingen die normaliter door een rijinstructeur worden uitgevoerd bij leerlingen. Bovendien is niet gebleken dat de handelingen van verdachte noodzakelijk zijn voor het goed laten verlopen van de rijlessen of voor het zogenaamd opbouwen van vertrouwen.
Gelet op dit alles acht de rechtbank het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Bewezen kan worden dat:
hij op
een ofmeer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 april 2021 tot en
met 3 mei 2021 te Arnhem en
/of te Rheden, althans te Gemeente Arnhem en/ofte
gemeente Rheden
, althans in Nederlanddoor
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een anderefeitelijkheid,[benadeelde]
heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige
handelingen,
te weten
- het betasten van de billen van die [benadeelde] en
/of- het kussen van het voorhoofd en
/ofde wang en
/ofde mondhoek van die [benadeelde]
en
/of- het omhelzen van die [benadeelde] en
/of- het vasthouden en
/ofstrelen en
/ofkussen van de hand van die [benadeelde] ,
waarbij
het geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld ofeen
andere feitelijkheid erin heeft
/hebbenbestaan dat verdachte
- bovengenoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en
/of- bovengenoemde handelingen heeft verricht in een auto en
/ofterwijl die [benadeelde] die
rijdende auto bestuurde, waardoor die [benadeelde] beperkte bewegingsvrijheid had en
/of
- misbruik heeft gemaakt van zijn uit feitelijke omstandigheden voortvloeiende
overwicht op die [benadeelde] , gelet op de psychische kwetsbaarheid van die [benadeelde] en
/ofhet
grote leeftijdsverschil en
/ofhet feit dat hij, verdachte, de rijinstructeur van die [benadeelde]
was en
/of- (hierdoor) een bedreigende/beangstigende situatie voor die [benadeelde] heeft gecreëerd
waardoor die [benadeelde] zich
niet, althansonvoldoende, aan bovengenoemde
handelingen kon of durfde te onttrekken.
De rechtbank heeft eventuele taal- of schrijffouten in de tenlastelegging verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn belang geschaad.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die niet zijn bewezen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
aanranding, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 120 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte bij een veroordeling zijn rijsschool moet sluiten omdat hij geen Verklaring Omtrent Gedrag kan overleggen. Dit zal zeer ingrijpend voor verdachte zijn. Bij een bewezenverklaring dient daarom enkel een taakstraf te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 5 oktober 2022;
  • het rapport van Reclassering Nederland van 1 september 2022.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich als rijinstructeur schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn toen 20-jarige vrouwelijke leerling door haar tegen haar wil te betasten. Door zijn rol als rijinstructeur en het grote leeftijdsverschil, had verdachte overwicht op aangeefster. Aangeefster bevond zich als leerling in een ondergeschikte positie en een afhankelijke rol ten opzichte van verdachte en kon zich niet aan zijn handelingen onttrekken. Verdachte richt zich met zijn rijsschool op mensen met rij- en faalangst en autisme. Des te kwalijker vindt de rechtbank dat hij zich heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens ten opzichte van een van zijn leerlingen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Dit alles heeft een grote impact gehad op aangeefster. Verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Dit alles neemt de rechtbank hem kwalijk.
Strafblad
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Reclassering
De reclassering heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft een
rijsschool die gespecialiseerd is in het verzorgen van rijlessen aan mensen met angst- en
paniekklachten of andersoortige (psychische) problematiek. Verdachte heeft aangegeven dat de gevolgen voor zijn rijsschool groot zijn als de verdenking bekend wordt in de omgeving van verdachte. De reclassering ziet geen bijzonderheden of problemen in de leefsituatie van verdachte. Omdat verdachte de verdenking ontkent, kan de reclassering het recidiverisico lastig inschatten. Indien verdachte schuldig wordt bevonden, neemt hij geen volledige verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Ondanks dat de kans op recidive lastig in te schatten is, is de reclassering van mening dat verdachte over voldoende cognitieve vaardigheden en impulscontrole beschikt om eventueel nieuw delictgedrag in de toekomst te voorkomen. De reclassering heeft bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd. Er is geen noodzaak tot het opleggen van reclasseringstoezicht. Wel heeft de reclassering een contactverbod met aangeefster geadviseerd. Indien verdachte wordt veroordeeld biedt de voortzetting van zijn huidige werk als rijschoolhouder een context waarin hij één op één contact heeft met een (deels) kwetsbare doelgroep. De reclassering heeft daarom een beroepsverbod op grond van artikel 28 Wetboek van Strafrecht overwogen. Indien de rechtbank besluit om dit beroepsverbod op te leggen, heeft dat voor verdachte tot gevolg dat hij met zijn bedrijf moet stoppen met mogelijke ontwrichting op de overige leefgebieden tot gevolg.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende. De rechtbank zit in dit geval geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Een dergelijk ernstig feit vereist een grote stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte weer dergelijke handelingen zal uitvoeren. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat verdachte ook direct een consequentie ervaart van zijn strafbaar handelen en vindt de geëiste taakstraf daarom op zijn plaats. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door zestig dagen vervangende hechtenis bij het niet verrichten van die taakstraf. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht zal van deze taakstraf worden afgetrokken.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Ook was er al sprake van klachten bij aangeefster. De invloed daarvan op het tenlastegelegde kan niet worden vastgesteld. Het zal een onevenredige belasting voor het strafproces zijn als hiervoor een deskundige moet worden gehoord. Daarnaast heeft de raadsman subsidiair opgemerkt dat de aangehaalde jurisprudentie bij de vordering niet aansluit bij de situatie waarin het tenlastegelegde feit zich afspeelt en dat de vordering daarom bij toewijzing gematigd moet worden.
De beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot de verzochte vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat in beginsel alleen recht bestaat op immateriële schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting van de persoon op een andere manier en dat er op die grond immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen. Gelet op de ernst van het feit en bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een bedrag van €1.500,- passend en geboden. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank is van oordeel dat de vordering helder en niet complex is. Uit het stukken is duidelijk gebleken dat de schade bij aangeefster is ontstaan na het feit. De rechtbank ziet dan
ook niet de noodzaak van het horen van een deskundige ten aanzien van de gevorderde schade en komt niet tot de conclusie dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, waarbij de maatregel ziet op het toegewezen bedrag.
Indien verdachte niet betaalt, kunnen er 25 dagen gijzeling worden toegepast.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf de datum 3 mei 2021 omdat dat de einddatum is van de periode waarin het strafbare feit is gepleegd.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
bepaaltdat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
beveeltdat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering deels toe:
  • veroordeelt verdachte ten aanzien tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan verdachte de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en mr. I.D. Jacobs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Grol, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2022.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, team Zeden Arnhem, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 2 november 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 16 – 23.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 12 – 14.
4.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 16 – 23.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 47.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 43.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 68 – 69.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte ter terechtzitting van 8 november 2022.