ECLI:NL:RBGEL:2022:6696

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
9750224
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en toewijzing van vergoedingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter op 8 november 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekende partij, die op 16 februari 2022 op staande voet was ontslagen door de verwerende partij. De verzoekende partij, die een gezinshuis exploiteerde, verzocht de kantonrechter om te verklaren dat het ontslag onterecht was en om vergoedingen toe te kennen, waaronder een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag was en de werkgever niet de nodige zorgvuldigheid in acht had genomen. De kantonrechter wees de verzoeken van de verzoekende partij toe, inclusief de betaling van vakantiegeld en eindejaarsuitkering, en stelde de verwerende partij aansprakelijk voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in ontslagprocedures en de verplichtingen van werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de rechten van werknemers.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9750224 \ HA VERZ 22-33 \ 693 \ 918
uitspraak van 8 november 2022
beschikking
in de zaak van
[verzoekende partij]
wonende te [plaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. W. Kok
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GJ6053
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verwerende partij]
gevestigd te [plaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. J.G.H. Borgdorff
Partijen worden hierna [verzoekende partij] en [verwerende partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 3 maart 2022 met productie 1 tot en met 9;
- het verweerschrift van 9 mei 2022 met productie 1 tot en met 12;
- de brief van 10 mei 2022 met productie 13 van de gemachtigde van [verwerende partij] ;
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] spreekaantekeningen
overgelegd en voorgedragen en productie 10 overgelegd. Partijen hebben te kennen gegeven
via een aan de rechtbank verbonden mediator in overleg te willen treden. De kantonrechter
heeft de mondelinge behandeling gesloten en de zaak aangehouden tot 12 augustus 2022 en
vervolgens tot 31 oktober 2022. De mediator heeft de kantonrechter bericht dat partijen niet
tot overeenstemming zijn gekomen en de mediation is beëindigd.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] heeft aan de [adres+plaats] een gezinshuis geëxploiteerd onder de naam [naam gezinshuis] , waarbij 24-uurszorg werd verleend aan jonge, kwetsbare vrouwen.
2.2.
Partijen zijn in gesprek geweest over een samenwerking, waarna [verwerende partij] [naam gezinshuis] van [verzoekende partij] heeft overgenomen. Ten behoeve van deze overname is tussen partijen op 29 december 2020 een ‘Overeenkomst betreffende de overname van het concept [naam gezinshuis] ’ per 1 november 2020 gesloten.
2.3.
Partijen hebben vervolgens een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten op grond waarvan [verzoekende partij] per 1 november 2020 voor 16 uur per week in de functie van coördinator zorg en begeleiding in de ruimste zin van het woord in dienst is getreden bij [verwerende partij] tegen een salaris van € 2.784,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en eindejaarsuitkering bij een werkweek van 36 uur. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 31 oktober 2022. In de arbeidsovereenkomst is de mogelijkheid opgenomen deze tussentijds te beëindigen. In de arbeidsovereenkomst is verder onder meer het volgende opgenomen:
“(…)10. Geheimhouding
10.1
Werknemer zal geheimhouding betrachten met betrekking tot alle bijzonderheden betreffende de onderneming van werkgever en daarmee gelieerde ondernemingen, waarvan werknemer geacht kan worden te beseffen dat die gegeven van vertrouwelijke aard zijn.
10.2
Het is werknemer verboden, hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging daarvan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm dan ook en in welke voege ook, uitingen op sociale media daar uitdrukkelijk onder begrepen, enige mededeling te doen van of aangaande enige gegevens de onderneming van werkgever en daarmee gelieerde ondernemingen betreffende.
(…)
10.5
Overtreding door werknemer van het in de leden 1 tot en met 4 gestelde kan een dringende reden vormen voor ontslag op staande voet. (…)”
2.4.
[verzoekende partij] woont in het pand waarin ook de onderneming is gevestigd. Tussen partijen is in verband daarmee per 1 november 2022 een ‘gebruikers overeenkomst bedrijfswoonruimte’ aangegaan op grond waarvan [verzoekende partij] € 600,00 aan huur en € 262,50 aan voedingskosten in de maand aan [verwerende partij] betaalt.
2.5.
In november 2021 is [verzoekende partij] arbeidsongeschikt geraakt. Bij haar is long-covid vastgesteld.
2.6.
Bij brief van 10 januari 2022 heeft [verwerende partij] [verzoekende partij] onder meer als volgt bericht:
“Wij hebben vandaag een gesprek gehad met jou en in dit gesprek hebben wij onderstaande zaken besproken n.a.v. het gesprek wat [betrokkene 1] vorige week met jou gehad heeft en daaruit voortvloeiend naar aanleiding van de vragen en de apps die hij later gesteld heeft met jouw antwoorden.
De reden van dit gesprek is dat jij geld wat (vanwege de overname van [naam gezinshuis] door ons) nog gestort wordt op jouw bankrekening niet direct doorgestort hebt naar de bankrekening van [naam gezinshuis] maar dat gebruikt hebt voor eigen uitgave, We hebben je gevraagd om dat geld direct door te storten maar het was er niet.
Wij hebben overlegd met een advocaat wat we hiermee moeten doen en die heeft ons geadviseerd om jou ontslag op staande voet te geven uit te gaan voeren omdat dit verduistering ofwel diefstal is van geld wat niet van jou is en niet voor jou bestemd is en dat je dat ook weet.
Omdat de directie van [naam gezinshuis] op dit moment, vanwege je medische situatie, niet uit wil voeren maar ons wel het recht voorbehouden om deze stap of andere stappen te gaan ondernemen, willen wij een aantal zaken aan de orde stellen waarin we jou onverwijld verplichten om deze op te volgen.
1. Zodra er geld door derden op jouw bankrekening gestort is wordt dat door jou binnen 12 uur doorgestort. Wij ontvangen dan buiten de storten een kopie van het bankafschrift waarop te zien is datum binnenkomst referentie en bedrag.
2. Wij verplichten jou om binnen twee maanden na deze datum alle achterstallige betalingen en tegoeden die [naam gezinshuis] heeft aan ons over te maken. Een overzicht wordt afgegeven door ons en is opgemaakt door onze boekhouder.
3. Indien wij merken of horen dat jij over deze kwestie praat, overlegd, of welke vorm dan ook met collega’s bewoners of aan anderen dit kenbaar maakt of bespreekt zullen wij met onmiddellijke ingang de arbeidsovereenkomst beëindigen.
4. Wij behouden ons het recht voor om bij het niet nakomen van deze afspraken alsnog de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen.
Tevens willen wij jou erop wijzen dat wij constateren dat de kwaliteit van zorg bij [naam gezinshuis] dermate slecht is dat wij ons ernstig zorgen maken over het welzijn van de bewoners. We hebben dit een aantal keren met jou besproken. Op dit moment ben je ziek, maar zodra je weer arbeidsgeschikt bent verwachten we van jou dat je alle opdrachten een aanwijzingen onverkort op zult volgen (…).”
2.7.
Bij brief van 31 januari 2022 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] [verwerende partij] onder meer als volgt bericht:
“(…) Cliënte had goed contact met de heer [betrokkene 2] van [verwerende partij] en in gesprekken met hem is besloten een samenwerking aan te gaan. Helaas is van samenwerking niet gebleken. Cliënte is min of meer gedwongen haar onderneming [naam gezinshuis] om niet over te dragen, terwijl dit proces van overname een jaar tijd in beslag heeft genomen, waarbij cliënte verantwoordelijk is gehouden voor het door blijven betalen van de personele en overige lasten. Dit was voor haar niet op te brengen.
Cliënte is vervolgens aangeboden om bij [verwerende partij] in dient te treden in de functie van ‘coördinator zorg en begeleiding in de ruimste zin voor de duur van 16 uur per week, terwijl cliënte meer dan 60 uur per week moet werken, omdat zij in het gezinshuis woont en de cliënten dag en nacht een beroep op haar doen. Daarvan is te meer sprake als er geen ander personeel aanwezig is en dat komt helaas steeds vaker voor. Thans is er sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd tot en met oktober 2022.
Helaas is cliënte in november 2021 arbeidsongeschikt geraakt vanwege een besmetting met COVID-19. Bij cliënte is long covid vastgesteld, waardoor zij tot op heden volledig arbeidsongeschikt is. (…) Ondanks de volledige arbeidsongeschiktheid van cliënte ziet zij zich wel genoodzaakt om te werken, omdat zij in het gezinshuis woont en de cliënte een beroep op haar blijven doen. Cliënte heeft daarnaast ook een zo’n goede band met en invloed op de cliënte dat zij ook niet anders kan dan deze kwetsbare mensen te begeleiden en te ondersteunen. Zij is simpelweg begaan met het lot van deze mensen.
Ondanks dat cliënte veel meer uren moet werken dan overeengekomen is en cliënte aantoonbaar onderbetaald wordt, wordt van haar gevergd een bijdrage te leveren in de woonlasten en de kosten voor voeding. Cliënte is door u verplicht om € 600,00 per maand aan vermeende huur te betalen en daarnaast een bedrag van € 262,50 per maand te voldoen als bijdrage in de voedingskosten per maand. Daarnaast stelt u nog een vordering op cliënte te hebben ter hoogte van ruim € 10.000,00 in het kader van een overname van de onderneming. Het behoeft geen betoog dat cliënte deze lasten niet kan dragen met haar beperkte inkomen.
Daar komt nog eens bij dat cliënte de laatste tijd moet ervaren dat er alles aan gedaan wordt om haar in diskrediet te brengen. Cliënte ontvangt van u brieven, waarin gesteld wordt dat de kwaliteit van de zorg niet goed meer zou zijn en dat cliënte zich schuldig zou hebben gemaakt aan fraude, waarbij niet geschroomd wordt om te dreigen met ontslag. Ook wordt cliënte verboden te praten over kwesties, die haar bezighouden, en daarmee wordt ze min of meer monddood gemaakt.
Hier komt nog eens bij dat cliënte het overeengekomen loon niet meer tijdig ontvangt. Cliënte heeft haar salaris over januari 2022 te laat ontvangen, maar de eindejaarsuitkering en de zogenaamde corona-bonus heeft cliënte nog niet mogen ontvangen. U meent een en ander te kunnen verrekenen, terwijl hiervoor geen basis bestaat (…).
Na bestudering van de stukken lijkt er in onderhavig geval sprake te zijn van economische uitbuiting. Ik zal dit toelichten:
-
Cliënte is in een afhankelijke positie gebracht. Ze woont en werkt in het gezinshuis;
-
Cliënte heeft een arbeidsovereenkomst van 16 uur per week, maar wordt geacht gemiddeld meer dan 60 uur per week te werken;
-
Cliënte is gedwongen haar onderneming om niet over te dragen, terwijl de vaste lasten een tijdlang aan haar zijn doorbelast;
-
Cliënte is gedwongen € 600,00 per maand voor een kleine woonruimte te betalen en daarnaast € 262,50 per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van voeding;
-
Cliënte wordt tijdens haar arbeidsongeschiktheid niet met rust gelaten, maar arbeidsrechtelijke onheus bejegend en gedreigd met ontslag;
-
Het overeengekomen loon wordt niet doorbetaald met een onterecht beroep op verrekening.
Namens cliënte sommeer ik u het overeengekomen loon, inclusief de overige emolumenten, stipt en tijdig te blijven voldoen, bij gebreke waarvan ik opdracht heb een kort geding te entameren, waarbij ik niet alleen het achterstallig loon op basis van de arbeidsovereenkomst zal vorderen, maar ook het achterstallig loon op basis van de werkroosters. Cliënte is in het bezit van werkroosters, waaruit volgt dat zij veel meer heeft gewerkt dan de uitbetaalde 16 uren per week. Daarnaast geef ik cliënte in overweging om aangifte te doen, omdat economische uitbuiting een strafbaar feit is.
Cliënte ziet echter liever dat in onderling overleg tot normalisering van de verhoudingen wordt gekomen. (…)”
2.8.
In een viergesprek op 16 januari 2022 is aan [verzoekende partij] medegedeeld dat zij op staande voet was ontslagen. Dit is bij brief van diezelfde datum aan haar bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Hierbij bevestig ik u dat wij u vandaag op staande voet hebben ontslagen.
De reden is dat u heeft bekend dat u zowel de gedragsdeskundige als tegen de ouders en de cliënten hebt gezegd dat u voornemens bent [naam gezinshuis] voort te zetten wanneer [naam gezinshuis] mocht besluiten de locatie te sluiten. U heeft ze bewogen met u in zee te gaan mocht deze situatie zich voordoen. U vermoedde namelijk dat [naam gezinshuis] dit zou doen vanwege haar kritiek op de kwaliteit van zorg.
Uw verweer was dat het sluiten van [naam gezinshuis] een vooropgezet plan was van [naam gezinshuis] en u gelet op de betrokkenheid bij de cliënten niet anders kon. [naam gezinshuis] heeft juist geprobeerd de locatie te laten voldoen aan de eisen en normen van de Inspectie en [naam gezinshuis] . Tijdens het gesprek van zojuist bleek dat dit [naam gezinshuis] niet gelukt is omdat er inderdaad een diep verschil van inzicht is omtrent de wijze waarop zorg verleend moet worden. U kiest met name voor de intuïtieve aanpak, terwijl [naam gezinshuis] wil voldoen aan minimaal de eisen van de IGJ. De enige reden dat [naam gezinshuis] dan ook wordt gesloten is omdat de zorg niet voldoen aan de eisen van de Inspectie.
Per heden ontvangt u geen salaris meer. U bent ook schadeplichtig. De schade is gelijk aan de voor u geldende opzegtermijn.. (…)”
2.9.
Bij brief van 17 februari 2022 heeft de gemachtigde van [verzoekende partij] [verwerende partij] onder meer als volgt bericht:
“(…) Cliënte is verbijsterd over de gang van zaken. Namens cliënte heb ik u op 31 januari jl. aangeschreven, waarin ik namens cliënte de door haar ervaarde onheuse bejegening aan de kaak heb gesteld. Daarbij is echter een uitnodiging gedaan om in onderling overleg tot overeenstemming te kunnen komen. Hierop (…) ben ik benaderd door mr. Borgdorff (weke zich voorstelde als uw advocaat) en aangaf graag een viergesprek te willen houden om over de spelende kwesties te spreken. (…)
Op deze locatie aangekomen zijnde, bleek echter dat er helemaal geen viergesprek zou worden gehouden, maar werd cliënte op staande voet ontslagen, waarbij uw advocaat alle fatsoensnormen overschreed en elke professionele houding verloor. De stortvloed aan feiten, welke cliënte over zich heen kreeg, heeft haar diep geraakt.
Nog dezelfde middag ontvingen cliënte en ondergetekende uw schrijven, waarin cliënte op staande voet wordt ontslagen. Hiertoe bestaat echter geen juridische grondslag. U verwijt cliënte te hebben gesproken met ouders van cliënten en verder zou er een diep verschil van inzicht zijn over de wijze waarop zorg zou moeten worden verleend. Cliënte betwist de cliënten en ouders te hebben bewogen om met haar ‘in zee te gaan’. Dit onderbouwt u ook niet. Verder is cliënte ook niet of nauwelijks in de gelegenheid gesteld haar visie op het geheel toe te lichten. (…)
U geeft verder aan dat [naam gezinshuis] per direct gesloten dient te worden. Ook dit betwist cliënte uitdrukkelijk. Er ligt geen rapport van de inspectie, waarmee onderbouwd kan worden dat de zorg op een onjuiste wijze wordt verleend. Ook is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden, die een acute sluiting noodzakelijk maken. Los hiervan rust op u als werkgever de verplichting om als er al omissies zouden zijn in de zorgverlening dit op een adequate wijze op te lossen. Dat is wat anders dan personeel op staande voet te ontslaan.
Ik heb dan ook opdracht om het gegeven ontslag op staande voet in rechte te laten vernietigen. (…)”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
a. te verklaren voor recht dat het op 16 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is;
b. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan haar van de transitievergoeding van
€ 684,93 bruto;
c. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan haar van een billijke vergoeding van
€ 25.000,00 bruto;
d. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan haar van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.171,45 bruto;
e. [verwerende partij] te veroordelen tot betaling aan haar van het bedrag van € 3.424,96 bruto aan vakantiegeld en eindejaarsuitkering;
f. [verwerende partij] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking.
3.2.
[verzoekende partij] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat [verwerende partij] haar op 16 februari 2022 ten onrechte op staande voet heeft ontslagen. Van een dringende reden voor het ontslag op staande voet is geen sprake. Daar komt nog bij dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden. [verzoekende partij] berust echter in het ontslag en maakt aanspraak op een transitievergoeding, een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en uitbetaling van het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering.
3.3.
[verwerende partij] betwist dat [verzoekende partij] ten onrechte op staande voet is ontslagen. Volgens haar was daar wel degelijk sprake van. De geconstateerde overtredingen van het geheimhoudingsbeding door tegen de gedragsdeskundige, ouders en cliënten te zeggen dat [verzoekende partij] voornemens was [naam gezinshuis] voort te zetten wanneer [verwerende partij] zou besluiten de locatie te sluiten, hen te bewegen met haar in zee te gaan indien deze situatie zich voor zou doen en het uiten van het vermoeden daarvan vanwege de kritiek van [verwerende partij] op de kwaliteit van zorg leveren een dringende reden op. [verzoekende partij] kan dan ook geen aanspraak maken op enige vergoeding.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, waar nodig voor de beoordeling van de zaak, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontslag op staande voet
4.1.
Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of het door [verwerende partij] op
16 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.2.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen op grond van een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer beschouwd, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
De kantonrechter dient bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. Daarbij dient de aard en de ernst van de dringende reden afgewogen te worden tegen de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.3.
Een werkgever zal zich op grond van art. 7:611 BW tijdens een onderzoek naar de gedragingen van de werknemer als een goed werkgever moeten gedragen. Dit betekent niet alleen dat een eventueel ontslag op staande voet moet worden gemotiveerd, maar ook moet de nodige zorgvuldigheid in acht worden genomen. Daarbij kan van een werkgever worden verwacht dat zij een onderzoek instelt naar die feiten en omstandigheden waarover geen volledige klaarheid bestaat. Het toepassen van hoor en wederhoor is weliswaar geen voorwaarde voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet, echter eventuele consequenties van het nalaten daarvan komen voor risico van de werkgever.
4.4.
De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Verder dient de opzegging onverwijld na het ontdekken van de als dringende reden te beschouwen handeling plaats te vinden, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden. Daarbij fixeert de medegedeelde reden in beginsel de ontslagreden. Er kan sprake zijn van een geldig ontslag op staande voet als van de aangevoerde dringende reden slechts een gedeelte komt vast te staan, maar dan moet het vaststaande gedeelte op zichzelf beschouwd een dringende reden zijn en moet de werkgever hebben gesteld en moet ook aannemelijk zijn dat hij de werknemer ook uitsluitend om die reden op staande voet zou hebben ontslagen en moet dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk zijn geweest.
4.5.
[verwerende partij] heeft [verzoekende partij] op 16 februari 2022 zowel mondeling als schriftelijk medegedeeld dat zij op staande voet ontslagen is, omdat zij bekend heeft dat zij (a) zowel tegen de gedragsdeskundige als tegen de ouders en de cliënten heeft gezegd dat zij voornemens is [naam gezinshuis] voort te zetten wanneer [verwerende partij] mocht besluiten de locatie te sluiten, (b) hen heeft bewogen met haar in zee te gaan mocht deze situatie zich voordoen en (c) vermoedde dat [verwerende partij] dit zou doen van wege haar kritiek op de kwaliteit van zorg. (r.o. 2.8.).
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Nu in de ontslagbrief niet, zoals in r.o. 4.2. is overwogen, is opgenomen dat [verwerende partij] [verzoekende partij] ook zou hebben ontslagen indien slechts een gedeelte van de aangevoerde dringende redenen komt vast te staan, moeten zij alle vast komen te staan en tezamen een dringende reden opleveren.
4.7.
[verwerende partij] verwijt [verzoekende partij] dat zij zowel tegen de gedragsdeskundige als tegen de ouders en de cliënten heeft gezegd dat zij voornemens is [naam gezinshuis] voort te zetten wanneer [verwerende partij] mocht besluiten de locatie te sluiten en hen heeft bewogen in dat geval met haar in zee te gaan. Uit de processtukken en hetgeen tijdens de zitting is gesteld, blijkt dat [verzoekende partij] de ouders van de cliënten heeft verteld dat zij voornemens was op termijn zelf weer een gezinshuis te starten indien zij ontslagen zou worden. Dat zij de ouders ook heeft bewogen met haar in zee te gaan, betwist [verzoekende partij] . Dat dit het geval is, heeft [verwerende partij] ook op geen enkele manier onderbouwd. Dat [verzoekende partij] thans op dezelfde locatie weer een gezinshuis heeft en een aantal van de cliënten verzorgt, maakt dat niet anders. Daaruit blijkt immers niet dat [verzoekende partij] hen daartoe voor haar ontslag en de sluiting van de locatie al had overgehaald. Daar komt nog bij dat dit, hoewel het niet op de weg van een werknemer ligt om een eventueel naderend ontslag of sluiting van de locatie met de cliënten te bespreken voordat daar daadwerkelijk een besluit over is genomen en [verwerende partij] dit heeft gecommuniceerd, naar het oordeel van de kantonrechter nog geen ontslag op staande voet rechtvaardigt. [verzoekende partij] handelde immers uit zorg voor de cliënten, terwijl zij [verwerende partij] ook geen schade toe zou brengen of ongewenste concurrentie aan zou doen indien zij na het sluiten van de locatie een nieuw gezinshuis zou starten en de cliënten bij haar zouden komen. Deze konden dan immers niet meer bij [verwerende partij] terecht. Aldus levert deze reden geen geldig ontslag op staande voet op.
4.8.
[verwerende partij] noemt in haar ontslagbrief daarnaast als reden dat [verzoekende partij] vermoedde dat [verwerende partij] de locatie zou sluiten van wege haar kritiek op de kwaliteit van zorg. Dit enkele vermoeden van Haasse levert echter, zonder meer, evenmin een reden voor ontslag op staande voet op.
4.9.
Aldus komt niet vast te staan dat sprake was van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Dit ontslag is dus ten onrechte gegeven. De daartoe strekkende verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
Berusting
4.10.
[verzoekende partij] berust in het ontslag op staande voet en verzoekt betaling van het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, een transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Vakantiegeld en eindejaarsuitkering
4.11.
[verzoekende partij] vordert de veroordeling van [verwerende partij] tot betaling aan haar van het bedrag van € 3.424,96 bruto aan vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Deze vordering wordt door [verwerende partij] op zich niet betwist. Zij beroept zich ten aanzien van deze vordering echter op verrekening met vorderingen uit huur, leefgeld en inzake de overname van de onderneming die zij nog op [verzoekende partij] heeft. Dat sprake is van een vordering uit huur en leefgeld is echter op geen enkele manier onderbouwd. Evenmin is gesteld hoe hoog de vordering inzake de overname van de onderneming op het moment dat het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering betaald hadden moeten worden, nog waren, terwijl deze vordering door [verzoekende partij] wordt betwist. Aldus is de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze vast te stellen. De kantonrechter zal de vordering daarom, gelet op het bepaalde in artikel 6:136 BW, toewijzen.
Vergoeding wegens onregelmatige opzegging
4.12.
Nu [verwerende partij] het ontslag op staande voet ten onrechte heeft gegeven, is zij in beginsel per 16 februari 2022 de vergoeding wegens onregelmatige opzegging, zijnde het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten tot 1 april 2022, aan [verzoekende partij] verschuldigd. [verwerende partij] heeft hiertegen ingebracht dat geen vergoeding verschuldigd is nu sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Gelet op het hiervoor overwogene, gaat dit niet op. De hoogte van de gevorderde gefixeerde vergoeding van € 2.171,45 bruto wordt niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen.
Transitievergoeding
4.13.
Nu [verwerende partij] ten onrechte ontslag op staande voet heeft gegeven, is zij de transitievergoeding aan [verzoekende partij] verschuldigd van € 684,93 bruto. [verwerende partij] heeft aangevoerd dat geen transitievergoeding verschuldigd is nu sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. Gelet op het hiervoor overwogene, gaat dit niet op. De hoogte van de transitievergoeding wordt niet betwist, zodat het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
Billijke vergoeding
4.14.
Nu [verwerende partij] de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd, heeft [verzoekende partij] uit dien hoofde aanspraak op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 aanhef en onder a BW. Met betrekking tot de vraag hoe de omvang van een billijke vergoeding berekend moet worden, heeft de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking (ECLI:NL:HR:2017:1187) een aantal gezichtspunten gegeven. Tegen die achtergrond wordt als volgt overwogen.
4.15.
Blijkens voormelde beschikking van de Hoge Raad kan bij het vaststellen van de omvang van de billijke vergoeding onder meer worden gelet op hetgeen de werknemer nog aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal daarbij van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in acht moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze had kunnen beëindigen en op welke termijn dit had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd.
Of en in hoeverre rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd hangt af van de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoort de mate waarin de werkgever van het einde van het dienstverband een verwijt kan worden gemaakt. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en/of vergoeding wegens onregelmatige opzegging te worden betrokken.
4.16.
Uitgangspunt is dat [verwerende partij] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verzoekende partij] op staande voet te ontslaan, zonder dat daar een geldige dringende reden aan ten grondslag lag. Daar staat tegenover dat, gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 4.7. is overwogen, er vanuit wordt gegaan dat de arbeidsovereenkomst in het geval er geen ontslag op staande voet was verleend niet tot 1 november 2022 had geduurd. Tussen partijen bestond immers verschil van inzicht over de wijze waarop [verzoekende partij] haar werkzaamheden diende uit te voeren en hetgeen zij met (de ouders van) de cliënten deelde, terwijl zij hiervoor voorts reeds bij brief van 10 januari 2022 was gewaarschuwd (zie r.o. 2.6.). De locatie is bovendien voortijdig gesloten en in de arbeidsovereenkomst was een tussentijdse opzegmogelijkheid opgenomen. [verwerende partij] legt echter ten onrechte de ‘schuld’ van het niet voldoen van de locatie aan de normen van de inspectie - voor zover daarvan al sprake is nu dat nergens uit blijkt - bij [verzoekende partij] . Het ligt immers op de weg van [verwerende partij] als exploitant van de locatie en werkgever van [verzoekende partij] om ervoor te zorgen dat de locatie aan de vereisten voldoet. Dat geldt temeer nu [verzoekende partij] sinds november 2021 ziek was en dus op dat moment niet verantwoordelijk gehouden kon worden voor het voldoen aan de vereisten.
[verzoekende partij] heeft haar verzoek tot betaling van een billijke vergoeding verder onderbouwd door te stellen dat [verwerende partij] onrechtmatig en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door [verzoekende partij] economisch uit te buiten en haar structureel meer te laten werken dan de overeengekomen 16 uur per week. Deze stellingen worden gepasseerd. Dat [verzoekende partij] gedwongen is de onderneming over te dragen, dat dit om niet is gebeurd en dat zij gedwongen wordt huur en kost en inwoning te betalen wordt door [verwerende partij] betwist. De hiertoe tussen partijen gesloten overeenkomsten zijn door [verwerende partij] in het geding gebracht. Niet komt vast te staan dat sprake is van dwang of economische uitbuiting; daarvoor ontbreekt iedere onderbouwing van de kant van [verzoekende partij] . [verwerende partij] betwist eveneens dat [verzoekende partij] structureel meer moest werken dan de overeengekomen 16 uur per week. Volgens [verwerende partij] was er sprake van voldoende inzet van andere specialisten om ervoor te zorgen dat [verzoekende partij] niet meer dan de overeengekomen uren hoefde te maken. Dat zij structureel meer diende te werken, heeft [verzoekende partij] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, onderbouwd. Dat zij mogelijk vanuit haar eigen visie over het gezinshuis uit eigen beweging meer heeft gewerkt, maakt dat niet anders. Dat zij nog heeft moeten werken terwijl zij ziek was, is evenmin gebleken. [verzoekende partij] heeft, ondanks aandringen van [verwerende partij] om elders onderdak te zoeken, het gezinshuis niet verlaten. Dat zij vervolgens door de cliënten aangesproken wordt en daarin mee gaat, kan [verwerende partij] niet verweten worden. Daar komt nog bij dat de aangevoerde dringende redenen het ontslag op staande voet niet rechtvaardigen, maar dat uit de processtukken wel blijkt dat sprake is geweest van schending van het geheimhoudingsbeding. Hoewel [verzoekende partij] vanuit haar zorg voor de cliënten handelde, toen zij aangaf dat zij een gezinshuis wilde starten als dit gesloten zou worden, ligt het niet op de weg van een werknemer om dit met de cliënten te bespreken voordat daar daadwerkelijk een besluit over is genomen en [verwerende partij] dit heeft gecommuniceerd. Ten slotte is tijdens de zitting gebleken dat [verzoekende partij] thans op de locatie weer een gezinshuis exploiteert en aldus weer aan het werk is. De kantonrechter acht alles afwegende op grond van het voorgaande, de beperkte duur van het dienstverband en de omstandigheid dat de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zullen worden toegekend, een billijke vergoeding van € 1.500,00 bruto redelijk. Dat bedrag zal worden toegekend.
Proceskosten
4.17.
[verwerende partij] wordt voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet gegeven op 16 februari 2022 niet voldoet aan de eisen van artikel 7:677 lid 1 BW en onregelmatig heeft plaatsgevonden;
5.2.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering van € 3.424,96 bruto;
5.3.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van de gefixeerde vergoeding van
€ 2.171,45 bruto;
5.4.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van de transitievergoeding van
€ 684,93 bruto;
5.5.
veroordeelt [verwerende partij] tot betaling aan [verzoekende partij] van de billijke vergoeding van
€ 1.500,00 bruto;
5.6.
veroordeelt [verwerende partij] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekende partij] , tot op heden begroot op € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.7.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.