ECLI:NL:RBGEL:2022:6640

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/05/380733 / HZ ZA 20-455
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake fosfaatrechten en faillissement van gefailleerde partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 november 2022 een vonnis gewezen in een civiele procedure met betrekking tot fosfaatrechten en het faillissement van meerdere partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.N. van Spanje, heeft vorderingen ingesteld tegen gedaagde 1 en gedaagde 2, die beiden betrokken zijn bij het faillissement van de gefailleerden. De rechtbank heeft in het vonnis de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 30 september 2022 in acht genomen, waarin werd vastgesteld dat de registratie van fosfaatrechten bepalend is voor de eigendom, en dat deze rechten in de faillissementsboedel vallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van de eiser tegen gedaagde 1 en gedaagde 2 moeten worden afgewezen, omdat de eiser niet heeft aangetoond dat de fosfaatrechten tot zijn vermogen behoren. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de gedaagden toegewezen, aangezien de eiser in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de kostenveroordeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/380733 / HZ ZA 20-455
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.H.N. van Spanje te Veenendaal,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. S. Kroesbergen te Hoogeveen,
2.
[gedaagde 2]in het faillissement van
[de gefailleerden],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden. De drie gefailleerde partijen zullen gezamenlijk [de gefailleerden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022
  • schriftelijke opmerkingen in de zin van artikel 393 lid 1 Rechtsvordering (Rv) namens [gedaagde 2] d.d. 18 maart 2022
- de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 17 juni 2022
  • de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 30 september 2022
  • de antwoordakte in conventie naar aanleiding van prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van [gedaagde 1] van 9 november 2022
  • de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie van [gedaagde 2] van 9 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Prejudiciële beslissing

2.1.
De Hoge Raad heeft de vraag of de vereisten van artikel 3:84 lid 1 Burgerlijk Wetboek bepalend zijn voor de vraag in wiens vermogen de fosfaatrechten vallen ontkennend beantwoord en beslist dat in het bijzonder het vereiste van een geldige titel voor overdracht voor de overgang van fosfaatrechten niet geldt. Op de vraag welke betekenis in dat kader toekomt aan de registratie van de kennisgeving van overgang die is voorgeschreven in artikel 27 Meststoffenwet (Mw) heeft de Hoge Raad geantwoord dat uitsluitend de registratie van de kennisgeving op de voet van artikel 27 Mw bepalend is. Hierbij is wel de opmerking gemaakt dat het ontbreken of wegvallen van de titel voor overdracht op het tijdstip van registratie van de kennisgeving, kan meebrengen dat de registratie onverplicht heeft plaatsgevonden. Op de partij op naam van wie de rechten zijn geregistreerd ( [de gefailleerden] ), kan in dat geval jegens de vervreemder ( [eiser] ) de verbintenissenrechtelijke verplichting rusten tot ongedaanmaking van de overgang van de fosfaatrechten door mee te werken aan een wijziging van de registratie (ECLI:NL:HR:2022:1344).
in conventie
2.2.
Uit de beantwoording van de vragen door de Hoge Raad blijkt dat het standpunt van [eiser] dat de bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) geregistreerde fosfaatrechten tot zijn vermogen behoren, onjuist is. [eiser] heeft afgezien van het nemen van een akte na de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Hierna zal de rechtbank beoordelen wat de consequenties van de prejudiciële beslissing zijn voor de door [eiser] ingestelde vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
vorderingen jegens [gedaagde 1]
2.3.
[gedaagde 1] heeft aangevoerd dat met de prejudiciële beslissing alle door [eiser] tegen [gedaagde 1] ingestelde vorderingen dienen te worden afgewezen. Met recht heeft [gedaagde 1] erop gewezen dat de aanvankelijk gevorderde opheffing van het door [gedaagde 1] gelegde beslag op de fosfaatrechten als gevolg van het faillissement van [de gefailleerden] op grond van artikel 33 lid 2 Faillissementswet niet langer opportuun is. Het gelegde beslag is reeds vervallen.
De vordering tot verklaring voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het gelegde beslag zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . [gedaagde 1] mocht ervan uitgaan dat [de gefailleerden] op basis van de registratie rechthebbende op de fosfaatrechten was. De vordering van [gedaagde 1] op [de gefailleerden] staat vast. Ook voor de vordering van [eiser] om [gedaagde 1] te veroordelen in de door [eiser] gemaakte beslagkosten is geen deugdelijke grondslag aangevoerd. De door [eiser] ingestelde vorderingen jegens [gedaagde 1] zullen daarom worden afgewezen.
vordering jegens [gedaagde 2]
2.4.
[eiser] heeft jegens [gedaagde 2] gevorderd dat de rechtbank [gedaagde 2] gebiedt om de registratie van de 500 kg fosfaatrechten op naam van [naam 1] , of een door [eiser] aan te wijzen derde, bij de RVO te bewerkstelligen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag. [gedaagde 2] heeft in dit verband gesteld dat op grond van het faillissement de fosfaatrechten in de boedel vallen en dat de verkoop van de fosfaatrechten inmiddels met de goedkeuring van [eiser] is afgerond. [eiser] heeft niet laten blijken dat deze stelling onjuist zou zijn. Daarom zal ook de vordering van [eiser] jegens [gedaagde 2] worden afgewezen.
2.5.
Conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen in conventie van [eiser] jegens [gedaagde 1] en jegens [gedaagde 2] zullen worden afgewezen.
in reconventie
2.6.
[gedaagde 2] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat de 500 kg fosfaatrechten die bij het RVO op naam van [de gefailleerden] geregistreerd staan tot het vermogen van de Maatschap behoren en derhalve in de faillissementsboedel vallen. Gelet op rechtsoverweging 3.6 van de prejudiciële beslissing waarin de Hoge Raad overweegt: “
Degene op wiens naam de fosfaatrechten staan geregistreerd, is derhalve rechthebbende op de fosfaatrechten, en als zodanig bevoegd die rechten te benutten en over die rechten te beschikken. In het geval van een faillissement van deze rechthebbende vallen de fosfaatrechten in de faillissementsboedel.” is dit standpunt juist. [gedaagde 2] heeft toegelicht dat de kwestie met de fosfaatrechten inmiddels met toestemming van [eiser] is geregeld. Dat roept de vraag op welk belang [gedaagde 2] nog bij de verklaring voor recht heeft. Daarover heeft hij geen nadere stellingen ingenomen zodat wegens het ontbreken van belang de verklaring voor recht zal worden afgewezen.
2.7.
Bij akte vermeerdering van eis heeft [gedaagde 2] de kosten gevorderd die de Hoge Raad op de voet van artikel 393 lid 10 Rv aan de zijde van [gedaagde 2] heeft begroot op € 1.800,00. Deze kosten dienen voor rekening van [eiser] te komen omdat [eiser] in de prejudiciële procedure volledig in het ongelijk is gesteld. Het is onredelijk om deze kosten voor de boedel te laten komen.
2.8.
Artikel 394 lid 2 Rv bepaalt dat de rechter onder de proceskosten waarin een partij veroordeeld wordt ook het door de Hoge Raad begrote bedrag voor de ingevolge artikel 393, derde lid, door de wederpartij gemaakte kosten kan opnemen. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid. Het tweede lid biedt de rechter ruimte deze kosten te compenseren. In dit geval heeft de rechtbank ambtshalve de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Relevant is dat [eiser] en [gedaagde 1] niet in de prejudiciële procedure zijn verschenen. Alleen namens [gedaagde 2] zijn opmerkingen gemaakt. Daarom zullen de kosten van € 1.800,00 voor rekening van [gedaagde 2] blijven.
voorts in conventie
2.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.802,50(2,5 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.844,50
voorts in conventie en in reconventie
2.10.
[gedaagde 2] heeft de rechtbank verzocht om hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd volledig herhaald en ingelast te beschouwen in de reconventie. Omdat de verklaringen voor recht in conventie en reconventie spiegelbeeldig zijn worden de proceskosten enkelvoudig berekend en in de beslissing in reconventie opgenomen.
2.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.407,50(2,5 punten × tarief 563,00)
Totaal € 3.449,50

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op € 3.844,50,
3.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 3.449,50,
3.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, mr. S. Kropman en mr. J.M. Emaus-Visschers en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
St/EM/SK